Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Het uitkiezen van mederegeerders voor de wereldheerschappij

Het uitkiezen van mederegeerders voor de wereldheerschappij

Hoofdstuk 7

Het uitkiezen van mederegeerders voor de wereldheerschappij

1. Welke vragen in verband met mederegeerders in de wereldheerschappij waren eens een mysterie?

WIE zullen de mederegeerders met de verheerlijkte Blijvende Erfgenaam van koning David in de beloofde Wereldregering zijn? Hoeveel mederegeerders zullen er zijn? En waar — hier op aarde, of in de hemel? Eens waren deze vragen een mysterie, maar nu niet meer!

2, 3. Waar bevond Johannes zich toen hij de Openbaring ontving, en waarom?

2 Tegen het einde van de eerste eeuw van onze Gewone Tijdrekening onthulde koning Davids Blijvende Erfgenaam in het Messiaanse koninkrijk, namelijk Jezus Christus, de zozeer gewenste antwoorden. Door middel van een bovennatuurlijke openbaring gaf hij vanuit de hemel de inlichtingen aan een man hier op aarde door. Deze bevond zich niet in Jeruzalem, maar op het strafeiland Patmos, in de Egeïsche Zee, niet ver van het oude Efeze (Klein-Azië). Ja, die man was een natuurlijke, besneden jood. Bevond deze jood zich daar op het Romeinse strafeiland omdat hij betrokken was geweest bij de joodse opstand in het jaar 66 G.T., welke opstand ertoe leidde dat de natie in 70 G.T. door de Romeinse legioenen werd verwoest? Welnu, laten wij eens horen wat deze joodse gevangene zelf ons te vertellen heeft:

3 „Ik, Johannes, uw broeder en een deelhebber met u aan de verdrukking en het koninkrijk en de volharding in gezelschap van Jezus, kwam [om welke reden?] wegens het spreken over God en het getuigenis afleggen van Jezus, op het eiland terecht dat Patmos wordt genoemd. Door inspiratie geraakte ik in de dag des Heren, en ik hoorde achter mij een krachtige stem als van een trompet, die zei: ’Schrijf wat gij ziet in een boekrol en zend die naar de zeven gemeenten, in Efeze en in Smyrna en in Pérgamum en in Thyatíra en in Sardes en in Filadélfia en in Laodicéa.’” — Openbaring 1:9-11.

4, 5. (a) Hoe was Johannes een intieme metgezel van Jezus Christus geworden? (b) Waarin was Johannes toen een deelhebber met degenen aan wie hij schreef?

4 Deze Johannes, de zoon van Zebedéüs, was een visser geweest op de zee van Galiléa, maar had zijn beroep als visser vaarwel gezegd om een ’visser van mensen’ te worden, een van de twaalf apostelen van de Messías, Jezus (Matthéüs 4:18-22; Lukas 5:1-11). Johannes was dus een tot het christendom bekeerde jood, een getrouwe discipel van Jezus als de Messías, de Christus, degene die met Gods geest was „gezalfd” om de Messiaanse Koning te zijn. Johannes had met eigen ogen gezien dat Jezus Christus op Golgotha aan de paal was genageld, en op de derde dag daarna had hij de opgestane Jezus gezien. Op de veertigste dag daarna hadden hij en zijn medeapostelen de opgestane Jezus Christus ten hemel zien varen, waar hij plaatsnam aan de rechterhand van God, zijn hemelse Vader.

5 Bovendien was de apostel Johannes in Jeruzalem aanwezig toen Jehovah God op de pinksterdag van 33 G.T. door bemiddeling van Jezus, zijn Voornaamste Gevolmachtigde, de heilige geest op ongeveer honderd twintig bijeengekomen discipelen uitstortte (Handelingen 1:1 tot 2:36). Tegen de tijd dat Johannes in 96 G.T. de Openbaring optekende, had hij dus reeds drieënzestig jaar als een christen verdrukking en lijden verduurd. Johannes zei over zichzelf dat hij te zamen met zijn medediscipelen van Christus een „deelhebber” in het koninkrijk was. Hoeveel deelhebbers zouden er in dat Koninkrijk of die wereldregering zijn? Johannes noemt zichzelf „de discipel van wie Jezus veel hield”, en hij werd met deze inlichting begunstigd. — Johannes 13:23; 21:20.

6, 7. (a) Op welke berg had Johannes dikwijls met het Lam, Jezus Christus, gestaan? (b) Hoevelen zag Johannes er met Hem op de hemelse berg Sion staan?

6 De apostel Johannes kon zich herinneren hoe Johannes de Doper in 29 G.T. op de door de geest gezalfde Jezus had gewezen met de woorden: „Ziet, het Lam Gods!” En om die reden was Johannes, de zoon van Zebedéüs, een volgeling van Jezus geworden (Johannes 1:36-39). Toen Johannes derhalve zevenenzestig jaar later in een geïnspireerd visioen zag en hoorde hoe de verheerlijkte Jezus Christus als „het Lam” werd afgebeeld, begreep hij wie daarmee werd bedoeld — niemand anders dan Jezus Christus, die op aarde als een onschuldig lam op Gods altaar was geofferd (Johannes 1:29; 1 Petrus 1:18, 19). Gedurende de jaren 30-33 G.T. had Johannes dikwijls met dit symbolische Lam, Jezus Christus, op de aardse berg Sion gestaan, de berg waarop het oorspronkelijke Jeruzalem was gebouwd. Die aardse berg werd later gebruikt als een symbool van een plaats in de hemel, waar de Messiaanse wereldregering haar zetel zou hebben. Wie zullen zich daar als deelhebbers met het Lam Jezus Christus in de hemelse wereldregering bevinden? Johannes merkte het getal op en zei:

7 „En ik zag, en zie! het Lam stond op de berg Sion, en met hem honderd vierenveertig duizend, die zijn naam en de naam van zijn Vader op hun voorhoofd geschreven droegen. En zij zingen als het ware een nieuw lied vóór de troon en vóór de vier levende schepselen en de oudere personen; en niemand kon zich dat lied eigen maken dan de honderd vierenveertig duizend, die van de aarde zijn gekocht. Dezen zijn het die zich niet met vrouwen hebben bevlekt; ja, zij zijn maagden. Dezen zijn het die het Lam blijven volgen waarheen hij ook gaat. Dezen werden uit het midden van de mensen gekocht als eerstelingen voor God en voor het Lam, en in hun mond werd geen onwaarheid gevonden; zij zijn zonder smet.” — Openbaring 14:1, 3-5.

8. Waaruit blijkt dat er slechts weinig deelhebbers in het Koninkrijk zouden zijn?

8 Ah, er werden dus slechts honderd vierenveertig duizend „van de aarde” of „uit het midden van de mensen gekocht als eerstelingen voor God en voor het Lam”, om plaats te nemen op de regeringsberg Sion in de hemel. Wat? Slechts 144.000 uit al de miljarden mensen die gedurende de afgelopen negentien eeuwen sinds de dagen van Christus’ apostelen geleefd hebben en gestorven zijn? Verhoudingsgewijs slechts zo weinig als 144.000? Hoezeer verschilt dit schriftuurlijke feit van de gedachte in de christenheid dat haar honderden miljoenen kerklidmaten na hun dood naar de hemel zullen gaan! Laten wij hier in gedachten houden dat de „eerstelingen” van een oogst niet de hele opbrengst vormen, maar slechts een kleine symbolische selectie van de hele opbrengst zijn. Jezus zinspeelde op het geringe aantal van de Koninkrijksleden toen hij tot zijn discipelen zei: „Vreest niet, kleine kudde, want uw Vader heeft het goedgekeurd u het koninkrijk te geven. Verkoopt al wat u toebehoort en geeft gaven van barmhartigheid. Maakt u beurzen die niet verslijten, een onuitputtelijke schat in de hemelen.” — Lukas 12:32, 33.

GEESTELIJKE ISRAËLIETEN

9, 10. (a) Waarmee moesten de 144.000 verzegeld zijn? (b) Uit welke natie werden zij verzegeld, en hoevelen per afdeling?

9 Dat verhoudingsgewijs kleine aantal, 144.000, is geen misrekening. Het werd reeds eerder door Johannes vermeld, in Openbaring 7:1-8. Daar wordt duidelijk gemaakt dat een van de vereisten om een lid van de „kleine kudde” van Koninkrijksdeelhebbers te zijn, is dat men aan het voorhoofd gekentekend is met het identificerende ’zegel van de levende God’, terwijl men tevens als het ware op het voorhoofd de naam van het Lam en de naam van zijn Vader, Jehovah God, geschreven moet hebben. Hoevelen voldoen aan dit vereiste, en van welke natie of welk ras zijn zij? De apostel Johannes laat ons hieromtrent niet in twijfel verkeren, want hij zegt:

10 „En ik hoorde het aantal van hen die verzegeld werden, honderd vierenveertig duizend, verzegeld uit elke stam van de zonen Israëls: Uit de stam Juda twaalfduizend verzegeld; uit de stam Ruben twaalfduizend; uit de stam Gad twaalfduizend; uit de stam Aser twaalfduizend; uit de stam Naftali twaalfduizend; uit de stam Manasse twaalfduizend; uit de stam Simeon twaalfduizend; uit de stam Levi twaalfduizend; uit de stam Issaschar twaalfduizend; uit de stam Zebulon twaalfduizend; uit de stam Jozef twaalfduizend; uit de stam Benjamin twaalfduizend verzegeld.” — Openbaring 7:4-8.

11, 12. (a) Van wat voor Israël moeten de 144.000 deel uitmaken? (b) Hoeveel natuurlijke joden kwamen er volgens Romeinen 9:29 en 11:5 voor in aanmerking?

11 De namen van deze twaalf stammen verschillen van de lijst van namen van de oorspronkelijke twaalf stammen van het natuurlijke Israël, zoals die in Genesis 49:3-28 wordt vermeld. En terecht, want in Openbaring 7:4-8 worden de namen van de stammen van het geestelijke Israël genoemd. Zij moeten geestelijke Israëlieten zijn, willen zij met het Lam Jezus Christus op de hemelse berg Sion kunnen staan (Openbaring 14:1-3; Hebreeën 12:22). Hier moeten wij de woorden in aanmerking nemen die, in Openbaring 5:9, 10, tot het Lam Jezus Christus worden gericht: „Gij werdt geslacht en gij hebt met uw bloed uit [wie? Uit het natuurlijke, besneden Israël? Neen, maar uit] elke stam en taal en elk volk en elke natie personen voor God gekocht, en gij hebt hen gemaakt tot een koninkrijk en tot priesters voor onze God, en zij zullen als koningen over de aarde regeren.” De bijbelse geschiedenis toont aan dat slechts weinig joden naar het vlees — een „overblijfsel” — christenen werden. Het was precies zoals de tot het christendom bekeerde jood, de apostel Paulus, zei:

12 „Indien Jehovah der legerscharen ons geen zaad had gelaten, zouden wij net als Sodom zijn geworden en aan Gomorra gelijk zijn gemaakt.” En: „Zo is er daarom ook in het tegenwoordige tijdperk een overblijfsel verschenen overeenkomstig een verkiezing ten gevolge van onverdiende goedheid [en niet ten gevolge van vleselijke Israëlitische afstamming].” — Romeinen 9:29; 11:5.

13, 14. (a) Moeten de 144.000 beslist vleselijke Israëlieten zijn? (b) In hoeverre moeten zij geestelijke Israëlieten zijn?

13 Wilden 144.000 personen „uit elke stam en taal en elk volk en elke natie” als „Israëlieten” beschouwd worden, dan zouden zij in figuurlijk opzicht, dat wil zeggen innerlijk, Israëlieten moeten zijn. In Romeinen 2:29 worden wij hieraan herinnerd: „Hij is een jood die het innerlijk is, en zijn besnijdenis is die van het hart, door geest.”

14 Bovendien is er nog iets onontbeerlijks waardoor van de deelhebbers met Jezus Christus in de wereldregering wordt vereist dat zij geestelijke Israëlieten zijn. Hierop vestigde Jezus de aandacht toen hij tot de joodse regeerder Nikodémus zei: „Indien iemand niet wederom geboren wordt, kan hij het koninkrijk Gods niet zien. . . . Indien iemand niet uit water en geest wordt geboren, kan hij het koninkrijk Gods niet binnengaan. Wat uit het vlees is geboren, is vlees, en wat uit de geest is geboren, is geest. . . . Zo is een ieder die uit de geest is geboren” (Johannes 3:3-8). Bijgevolg worden zowel de natuurlijke joden als de niet-joden die de opgedragen, gedoopte discipelen van Christus worden en die door God worden uitgekozen om met Christus in de wereldregering te delen, door God met zijn geest verwekt. Al zulke personen worden geestelijke Israëlieten.

15. Wie vormen nu het „Israël Gods”?

15 Wij kunnen derhalve begrijpen dat zulke door de geest verwekte christenen (afkomstig uit zowel joden als heidenen) een „nieuwe schepping” zijn. Zij gedragen zich volgens deze goddelijke „regel”, en niet volgens het Wetstelsel dat door bemiddeling van Mozes bij de berg Sinaï, in Arabië, werd gegeven. Met betrekking tot degenen die tot deze „nieuwe schepping” behoren, schrijft de tot het christendom bekeerde jood Paulus: „Allen die volgens deze gedragsregel ordelijk zullen wandelen, op hen zij vrede en barmhartigheid, ja, op het Israël Gods.” — Galáten 6:15, 16.

16. Zullen niet-joden door een jood in het aardse Jeruzalem geregeerd worden?

16 Dientengevolge is het verkeerd, onschriftuurlijk, wanneer iemand beweert dat de natuurlijke, besneden joden, „dat wat Israël is in vleselijk opzicht”, de wereldregeerders op aarde zullen worden en dat zij het Jeruzalem in de Republiek Israël als hun hoofdstad zullen hebben (1 Korinthiërs 10:18). Mensen die nu tot niet-joodse natiën behoren, zullen niet onder een wereldheerschappij komen die door zulke natuurlijke, besneden Israëlieten wordt uitgeoefend. Integendeel, alle nationaliteiten, met inbegrip van de vleselijke joden, zullen op Gods bestemde tijd, nu binnenkort, onder de wereldheerschappij komen die wordt uitgeoefend door de hemelse „twaalf stammen” van het geestelijke Israël, te zamen met de Koning Jezus Christus.

OPSTANDING TOT HEERSCHAPPIJ IN DE WERELDREGERING

17, 18. Wat heeft God in verband met de deelhebbers in de wereldheerschappij van tevoren verordineerd?

17 Jehovah God, de Universele Soeverein, heeft het aantal van degenen die met Christus in de Koninkrijksheerschappij over heel de aarde zullen delen, van tevoren bepaald of verordineerd. Hij heeft ook van tevoren bepaald aan welke vereisten zij moeten voldoen en welke persoonlijke hoedanigheden zij moeten bezitten om zich de positie van mederegeerders in de wereldheerschappij waardig te betonen. Daarom zullen slechts 144.000 met Jezus Christus in de wereldregering delen. Zij moeten geestelijke Israëlieten zijn. Afgezien van zijn Zoon Jezus Christus, heeft Jehovah geen afzonderlijke personen tot mederegeerders voorbestemd. In plaats daarvan heeft hij van tevoren uiteengezet aan welke vereisten de Koninkrijkserfgenamen moeten voldoen en welke persoonlijke hoedanigheden zij moeten bezitten. In het licht hiervan begrijpen wij Romeinen 8:29, 30:

18 „Hen die hij het eerst heeft erkend, heeft hij ook tevoren bestemd om gevormd te worden naar het beeld van zijn Zoon, opdat hij de eerstgeborene onder vele broeders zou zijn. Die hij heeft voorbestemd, zijn bovendien degenen die hij ook heeft geroepen; en die hij heeft geroepen, zijn degenen die hij ook rechtvaardig heeft verklaard [of, heeft gerechtvaardigd]. Tenslotte zijn degenen die hij rechtvaardig heeft verklaard, degenen die hij ook heeft verheerlijkt.”

19. Welk lijden is voor de deelhebbers in de wereldheerschappij van tevoren verordineerd?

19 Volgens de vereisten die van tevoren zijn verordineerd, moeten degenen die ’naar het beeld van de Zoon van God gevormd zijn’, thans met hem lijden, zoals de apostel Johannes, die op het eiland Patmos vertoefde, te kennen gaf. Zij moeten zelfs tot de dood toe getrouw blijven. Maar tot hun vertroosting schreef de apostel Paulus: „Betrouwbaar is het woord: Stellig, indien wij te zamen zijn gestorven, zullen wij ook te zamen leven; indien wij blijven verduren, zullen wij ook te zamen als koningen regeren” (2 Timótheüs 2:11, 12). En de apostel Johannes moest als gevangene aan de gemeente in Smyrna schrijven: „Wees niet bevreesd voor de dingen die gij gaat lijden. Zie! De Duivel zal voortgaan sommigen van ulieden in de gevangenis te werpen, opdat gijlieden volledig op de proef wordt gesteld en opdat gijlieden tien dagen verdrukking hebt. Bewijs dat gij getrouw zijt, zelfs tot de dood, en ik zal u de kroon des levens geven.” — Openbaring 2:10.

20, 21. Wat voor opstanding moeten zij ontvangen? Waarom?

20 Aangezien de 144.000 geestelijke Israëlieten degenen zijn die „van de aarde” en „uit het midden van de mensen” zijn gekocht, is hun toekomst niet langer op aarde en onder de mensheid. Als „eerstelingen voor God en voor het Lam” moeten zij in de hemel aan hen worden aangeboden. Wanneer zij tot de dood toe getrouw zijn geweest, moeten zij derhalve tot geestelijk leven in de hemel worden opgewekt. Zij ontvangen de geestelijke opstanding die in 1 Korinthiërs 15:42-55 wordt beschreven (Openbaring 14:3, 4). Omdat de 144.000 geestelijke Israëlieten te zamen met Christus lijden en God zelfs tot de dood toe getrouw blijven, worden zij door God, die de doden kan opwekken, ten zeerste beloond. De beloning die deze getrouwen in het vooruitzicht wordt gesteld, wordt ons in Openbaring 20:4-6 getoond. Daar schrijft de apostel Johannes, die zelf de hemelse beloning verwachtte te ontvangen:

21 „En ik zag tronen, en er waren er die daarop gingen zitten, en hun werd macht gegeven om te oordelen. Ja, ik zag de zielen van hen die met de bijl ter dood waren gebracht [waarom?] wegens het getuigenis dat zij hadden afgelegd omtrent Jezus en wegens het spreken over God, en hen die noch het wilde beest noch zijn beeld hadden aanbeden en die het merkteken niet op hun voorhoofd en op hun hand hadden ontvangen. En zij kwamen tot leven en regeerden als koningen met de Christus, duizend jaren lang. . . . Dit is de eerste opstanding. Gelukkig en heilig is een ieder die deel heeft aan de eerste opstanding; over dezen heeft de tweede dood geen autoriteit, maar zij zullen priesters van God en van de Christus zijn en zullen de duizend jaren met hem als koningen regeren.”

22-24. In welk opzicht aanbidden zij noch het wilde beest noch zijn beeld?

22 Vanaf de eerste eeuw G.T. tot nu toe hebben de 144.000 geestelijke Israëlieten, die zijn uitgekozen om als hemelse koningen met Jezus Christus te regeren, geweigerd het symbolische „wilde beest”, dat wil zeggen de politieke organisatie die door middel van menselijke regeringen de heerschappij over heel de aarde uitoefent, te aanbidden. Tijdens de levensduur van de geestelijke Israëlieten vanaf de apostolische tijd tot nu toe zijn de Romeinse wereldmacht en de Anglo-Amerikaanse dualistische wereldmacht de dominerende leden van het politieke „wilde beest” geweest, die overeenkomen met de laatste twee „koppen” op dit zevenkoppige wilde beest.

23 De Anglo-Amerikaanse dualistische wereldmacht, de zevende wereldmacht in de bijbelse profetieën, is de voornaamste promotor en instandhouder van het „beeld” van het „wilde beest”. Dit „beeld” van wereldomvattende heerschappij door menselijke regeringen was eerst de Volkenbond, en is nu de Verenigde Naties, de organisatie voor het handhaven van wereldvrede en veiligheid. Zoals wij ons zullen herinneren, werd de Anglo-Amerikaanse dualistische wereldmacht afgebeeld door de „kleine” horen, met ogen en een mond, die zich op de kop van het „vierde beest” bevond dat in Daniëls visioen van de vier beesten werd gezien.

24 Het getrouwe overblijfsel van de 144.000 geestelijke Israëlieten heeft geweigerd het politieke „wilde beest” te aanbidden door zich afzijdig te houden van de aanbidding van de staat of welk symbool daarvan maar ook. Zij hebben zelfs geweigerd de meest vooraanstaande „kop” van het „wilde beest”, namelijk de Brits-Amerikaanse wereldmacht, te aanbidden. En aangezien zij weigeren het symbolische „wilde beest” zelf te aanbidden, weigeren zij dienovereenkomstig ook het „beeld” ervan te aanbidden, dat op voorstel van de zevende wereldmacht, de „kleine” horen met ogen en een mond, werd opgericht. — Openbaring 13:1-17.

25. Hoe hebben zij, daar zij weigerden zulk een aanbidding te schenken, tijdens de Eerste Wereldoorlog lijden ondergaan?

25 Omdat zij weigerden op patriottische wijze de politieke staat te aanbidden, trad de symbolische „kleine” horen, de Anglo-Amerikaanse wereldmacht, handelend tegen hen op. Zoals in de profetie van Daniël 7:25 was voorzegd, bestookte ze dit overblijfsel van „de heiligen zelf van het Opperwezen”. Ten einde hen op de proef te stellen met betrekking tot hun toewijding aan Gods Messiaanse koninkrijk, dat aan het einde van de tijden der heidenen in 1914 was opgericht, gaf het Opperwezen zijn „heiligen” tijdens de Eerste Wereldoorlog „voor een tijd, en tijden en een halve tijd”, ofte wel drie en een half jaar, in handen van de symbolische „kleine” horen. Maar het lijden dat de „heiligen” toen en sindsdien hebben verduurd, heeft hen niet tot een compromis kunnen dwingen.

26. Wat voor dood ondergaan die deelhebbers in de wereldheerschappij?

26 De „heiligen zelf van het Opperwezen” weten dat zij, ook al worden zij door mensen ter dood gebracht omdat zij getrouw leven overeenkomstig het getuigenis dat zij van Gods Messiaanse koninkrijk afleggen, een opstanding zullen ontvangen. Hun dood is niet „de tweede dood”, waaruit geen opstanding mogelijk is (Openbaring 2:10, 11; 20:6; 21:8). Zulke volledig toegewijde, door de geest verwekte christenen worden door de Allerhoogste God uitgekozen om met zijn Zoon Jezus Christus in de naderbij komende wereldregering te delen. Zouden de belangen van de mensheid soms in veiliger handen kunnen rusten dan van degenen die door God worden uitgekozen? Neen!

27. Waarom zal Gods regering de beste zijn die de mensheid maar zou kunnen hebben?

27 Om die krachtige reden kunnen allen die rechtvaardigheid liefhebben en naar een rechtschapen regering verlangen, uitzien naar de duizendjarige heerschappij van de Koning Jezus Christus en zijn 144.000 metgezellen. Het ligt in het voornemen van Jehovah God als de Universele Soeverein besloten de gehele mensheid de beste regering te geven die ze maar kan hebben. Het zal een bovenmenselijke wereldregering zijn, die volledig in staat zal zijn alle slechte gevolgen van de afgelopen duizenden jaren van menselijk wanbestuur en onvermogen ongedaan te maken. In de „grote verdrukking”, die thans zeer nabij is, zullen de machtige zevende wereldmacht en alle andere wereldse natiën binnen en buiten de organisatie der Verenigde Naties onvermijdelijk de nederlaag voor deze onoverwinnelijke wereldregering lijden en verdwijnen. Zelfs Satan de Duivel en zijn demonen, de onzichtbare macht achter het zevenkoppige „wilde beest” van politieke heerschappij, zal bemerken dat het vergeefs is weerstand te bieden. Al hun onzichtbare macht over de wereld zal hun ontnomen worden en zij zullen gedurende de duizend jaar van de regering van Christus en zijn 144.000 medekoningen en -priesters in een verzegelde afgrond opgesloten worden. — Openbaring 20:1-3.

28. Waarom zien wij vol verlangen naar dat koninkrijk, dat zeer nabij is, uit?

28 Vol verlangen en vurig biddend tot de Soevereine Heer Jehovah, zien wij uit naar de vervulling van de bemoedigende woorden die de engel tot Daniël sprak: „En het koninkrijk en de heerschappij en de grootheid van de koninkrijken onder de ganse hemel werden aan het volk der heiligen van het Opperwezen gegeven. Hun koninkrijk is een koninkrijk van onbepaalde duur, en alle heerschappijen zullen hén dienen en gehoorzamen” (Daniël 7:27). De tijd waarop Jehovah de wereldheerschappij aan Jezus Christus en al Zijn andere „heiligen” zal geven, moet nu zeer nabij zijn. Gedurende meer dan negentienhonderd veertig jaar sinds Pinksteren van het jaar 33 G.T., heeft Jehovah de 144.000 uitgekozen, die met zijn heilige Zoon Jezus, de Messías, verbonden zullen zijn in het uitoefenen van de Koninkrijksheerschappij over heel de aarde. Thans moeten wij ons in de dagen bevinden waarin het laatste overblijfsel van dat uitgekozen lichaam van 144.000 „heiligen” op aarde vertoeft. Ook zijn er reeds meer dan zestig jaar verstreken sinds in oktober 1914 de tijden der heidenen zijn geëindigd. Derhalve moet de tijd nabij zijn dat de geïnstalleerde hemelse Koning Jezus Christus de natiën in de tijd van de grootste benauwdheid die de mensheid ooit heeft meegemaakt, zal verpletteren. — Psalm 2:5-9.

29. Waarom wensen wij de „tijd van het einde” van de natiën te overleven?

29 De „tijd van het einde” zal nu binnenkort voor de natiën afgelopen zijn! Moge dit nimmer betekenen dat wij persoonlijk met die wereldse natiën ten onder gaan (Openbaring 19:11-21). Mogen wij dagelijks onze verplichtingen ten opzichte van de Soevereine Heer, Jehovah God, nakomen, opdat wij, indien het zijn wil is, het millennium van Christus’ wereldheerschappij mogen binnengaan.

[Studievragen]