Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Het verdwijnen van een verdeelde wereld

Het verdwijnen van een verdeelde wereld

Hoofdstuk 11

Het verdwijnen van een verdeelde wereld

1. Over welke ophanden zijnde wereldverandering verheugt de „grote schare” zich?

WIJ bevinden ons nu meer dan negentien eeuwen dichter bij die gebeurtenis. Welke gebeurtenis? De heilzame wereldverandering die door de bijbelschrijver van de eerste eeuw G.T. werd aangekondigd met de woorden: „Het uiterlijk van deze wereld is bezig te verdwijnen” (1 Korinthiërs 7:31, NBG). De „grote schare” mensen die zich thans op Gods toekomstige wereldregering voorbereiden, verheugt zich erover dat het verdwijnen van de huidige verdeelde wereld ophanden is. — Openbaring 7:9, 10.

2, 3. (a) Wat hebben de Verenigde Naties niet voor de wereld gedaan? (b) Hoe wordt het verdeeldheid veroorzakende religieuze rijk in de bijbel afgebeeld?

2 De organisatie der Verenigde Naties is er, hoewel ze thans meer dan dertig jaar oud is en 147 lid-staten telt, niet in geslaagd de verdeelde toestand van de wereld te genezen. Vele afgevaardigden van de V.N. beseffen thans dat de grootste verdeeldheid veroorzakende kracht de wereldreligie is. Religieuze geschillen zijn diepgeworteld. Zelfs de grote religieuze stelsels zijn in sekten verdeeld. Alleen al de christenheid is in duizend of meer groeperingen verdeeld. Ondanks hun geschillen beschouwt Gods Woord ze alle te zamen als één wereldrijk van valse religie. Het vergelijkt dit religieuze rijk met een vrouw, zodat wij lezen: „De vrouw die gij [de apostel Johannes] gezien hebt, betekent de grote stad, die een koninkrijk over de koningen der aarde heeft” (Openbaring 17:18). Welnu, wie is deze „vrouw” die met de stad van een koninkrijk wordt vergeleken en invloed op politieke heersers uitoefent? De apostel Johannes vertelt het ons met de volgende woorden:

3 „Op haar voorhoofd was een naam geschreven, een mysterie: ’Babylon de Grote, de moeder van de hoeren en van de walgelijkheden der aarde.’ En ik zag dat de vrouw dronken was van het bloed der heiligen en van het bloed van de getuigen van Jezus” (Openbaring 17:5, 6). „De grote hoer, die zit op vele wateren, met wie de koningen der aarde hoererij hebben bedreven, terwijl zij die de aarde bewonen, dronken werden gemaakt van de wijn van haar hoererij.” — Openbaring 17:1, 2.

4. Welke invloed heeft het gewone volk van haar „hoererij” ondervonden?

4 Het „koninkrijk” dat Babylon de Grote tot nu toe over de koningen der aarde heeft gehad, is een overspelig koninkrijk. Haar loopbaan is een loopbaan van religieuze „hoererij”. De mensen hebben eronder te lijden dat zij religie met politiek vermengt. Het gewone volk heeft een bitter drankje uit haar hand te drinken gekregen. Het heeft hen als beschonkenen doen waggelen.

5. In welk opzicht berijdt deze hoer het „wilde beest”? Waarom?

5 De moeder-„hoer” heeft vele andere religieuze „hoeren” voortgebracht en heeft hen tot leden van haar wereldomvattende hoerenorganisatie gemaakt. Tegenwoordig bejubelt Babylon de Grote de Verenigde Naties zoals ze voorheen de Volkenbond heeft bejubeld. Ze stelt haar vertrouwen in deze organisatie, en niet in Gods Messiaanse koninkrijk, de toekomstige wereldregering. Derhalve rijdt ze erop. Ter wille van de populariteit en in haar eigen belang laat zij zich erdoor meevoeren, om aldus haar in religieus opzicht verdeelde rijk bijeen te houden in een soort van „eenheid met verscheidenheid”. Maar zij berijdt een gevaarlijk dier. Op betekenisvolle wijze beeldt de bijbel het dier dat zij berijdt, af als een scharlakengekleurd „wild beest” met zeven koppen en tien horens. Dit wilde beest draagt „lasterlijke namen”. De benaming die Babylon de Grote aan het beest geeft, is lasterlijk in Gods ogen. — Openbaring 17:3.

6. Wie gaan nu uit Babylon de Grote weg, en waarom?

6 Hoe zal God het onschuldige bloed waarvan zij „dronken” is, wreken? Door te bewerken dat de „wilde beest”-organisatie zich vol haat tegen haar keert wanneer Hij de „grote verdrukking” laat beginnen. Haar vernietiging volgt (Openbaring 17:15, 16; 19:1-3). Daarom laat Jehovah God nu, tijdens dit „besluit van het samenstel van dingen”, over de gehele wereld de dringende oproep weerklinken: „Gaat uit van haar, mijn volk, indien gij niet met haar in haar zonden wilt delen, en indien gij geen deel van haar plagen wilt ontvangen. Want haar zonden hebben zich helemaal tot aan de hemel opgehoopt, en God heeft zich haar ongerechtigheden herinnerd” (Openbaring 18:4, 5). Het overblijfsel van Christus’ geestelijke „broeders” en ook de „schapen” die de „grote schare” vormen, hebben Gods gebod gehoorzaamd en zijn uit Babylon de Grote weggegaan. Dientengevolge zullen zij in de „grote verdrukking” niet met haar omkomen.

NADAT „BABYLON DE GROTE” IS VERNIETIGD

7. Wanneer het „wilde beest” haar vernietigt, doet het dit dan doelbewust om God te dienen?

7 Nadat het rijk van valse religie is vernietigd, zal er geen christenheid meer zijn die de organisatie der Verenigde Naties nog langer „de politieke uitdrukking van het koninkrijk Gods op aarde” kan noemen. De bij de V.N. aangesloten natiën en andere natiën die er geen lid van zijn, zullen niet menen dat zij God een gunst hebben bewezen door hun vroegere gebiedster, die dronken was van het onschuldige bloed van Gods „heiligen” en van „de getuigen van Jezus”, te vernietigen. De natiën vernietigen de religieuze „hoer” niet doelbewust ten einde God en zijn vervolgde volk te wreken. Ze doen het als een antireligieuze actie, zonder de bedoeling een uitzondering te maken voor de ware religie, „de vorm van aanbidding die van het standpunt van onze God en Vader uit bezien rein en onbesmet is”, zoals in Jakobus 1:27 staat. Meer dan de helft van de lid-staten van de V.N. behoort niet tot de christenheid en erkent de V.N. nu al niet als „de politieke uitdrukking van het koninkrijk Gods op aarde”.

8. Wat zal het „beest” doen nadat het Babylon de Grote heeft vernietigd?

8 Wat zullen de natiën die de V.N. aanhangen of ermee samenwerken, dus doen nadat ze Babylon de Grote (met inbegrip van de christenheid) hebben vernietigd? Hetzelfde hoofdstuk waarin de door het „wilde beest” afgeschilderde organisatie wordt beschreven als een beest met zeven koppen en tien horens, vertelt ons dit met de woorden: „Dezen hebben één gedachte, en daarom geven zij hun kracht en autoriteit aan het wilde beest. Dezen zullen strijden tegen het Lam, maar het Lam zal hen overwinnen, omdat hij Heer der heren en Koning der koningen is. Ook de geroepenen en uitverkorenen en getrouwen met hem zullen dit doen” (Openbaring 17:13, 14). Deze strijd zal terzelfder tijd plaatsvinden als datgene wat in Openbaring 19:11 tot 21 wordt beschreven. Dit alles is de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” te Har–mágedon. — Openbaring 16:14, 16.

9. Wat zal die anti-Jehovah, anti-Christus „koningen” overkomen?

9 Op deze dramatische wijze wordt de droom die door de profeet Daniël aan Nebukadnezar, de koning van het oude Babylon, werd verklaard, vervuld. Het koninkrijk dat door de God des hemels in de dagen van de laatste heersers van de huidige politieke regeringen wordt opgericht, „zal al deze koninkrijken verbrijzelen en er een eind aan maken” (Daniël 2:44). Dit zal het hoogtepunt zijn van de ’tijd van benauwdheid zoals er niet is teweeggebracht sedert er een natie is ontstaan tot op die tijd’ (Daniël 12:1; Matthéüs 24:21, 22; Markus 13:19, 20). Over die tijd van universele oorlog wordt tot Jehovah’s Veldmaarschalk, Jezus Christus, gezegd: „Jehovah zelf aan uw rechterhand zal stellig koningen verpletteren op de dag van zijn toorn. Hij zal gericht houden onder de natiën; hij zal een volheid van dode lichamen veroorzaken. Hij zal stellig degene verpletteren die het hoofd is over een volkrijk land” (Psalm 110:5, 6). Het „hoofd” over elk „volkrijk land” zal verpletterd liggen te midden van een „volheid van dode lichamen”. Kunnen wij eraan twijfelen dat deze „dag van zijn toorn” een uitermate woelige tijd zal zijn?

10. Hoe beschrijft Petrus het rumoer van Jehovah’s „dag”?

10 De apostel Petrus vestigt de aandacht op het rumoer waardoor die tijd van weergaloze wereldbenauwdheid gekenmerkt zal worden, waarin de van oudsher gevestigde menselijke instellingen als door het vuur van een kernoven ontbonden zullen worden. In zijn brief, die hij niet aan wereldlingen schrijft, maar aan christenen, die kunnen verwachten deze dingen mee te maken en te overleven, zegt Petrus: „Toch zal Jehovah’s dag komen als een dief, waarop de hemelen met een sissend gedruis zullen voorbijgaan, maar de elementen, intens heet, zullen ontbonden worden, en de aarde en de werken daarop, zullen ontdekt worden. Aangezien al deze dingen aldus ontbonden zullen worden, wat voor soort van mensen behoort gij dan wel te zijn in heilige gedragingen en daden van godvruchtige toewijding, verwachtende en goed in gedachten houdende de tegenwoordigheid van de dag van Jehovah, waardoor de hemelen brandende ontbonden zullen worden en de elementen, intens heet, zullen smelten! Maar er zijn nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, die wij overeenkomstig zijn belofte verwachten, en daarin zal rechtvaardigheid wonen.” — 2 Petrus 3:10-13.

11. Wie zal het vuur van die „dag” doen ontbranden? Wanneer?

11 Wie zal dat allesverterende vuur, dat over deze gehele aardbol zal woeden, doen ontbranden? Niet de zes of meer met kernwapens uitgeruste natiën, door in een onverhoedse aanval op elkaar hun waanzinnig grote voorraad bommen en projectielen tot ontploffing te brengen! Neen, het zal ontstoken worden door Jehovah God, de Schepper van alle zonnen in al de sterrenstelsels in het oneindige wereldruim. De wereldbrand zal woeden op „de dag van Jehovah”. Ofschoon wij als bijbelonderzoekers weten dat wij ons in de voorzegde „tijd van het einde”, het „besluit van het samenstel van dingen”, bevinden, zal die dag waarop de menselijke heerschappijen verwijderd worden, toch komen als een dief. De menselijke politieke regeringen, die over de mensheid hebben geheerst net zoals de letterlijke hemelen over de aarde heersen, zullen niet bijeengehouden kunnen worden, maar zullen in een chaotische desorganisatie uiteenvallen. Zoals de apostel Petrus zegt, zullen deze symbolische „hemelen” ’met een sissend gedruis voorbijgaan’. Het lang aangehouden geluid, zoals dat van stoom die onder druk ontsnapt, kan wellicht aanzwellen tot een donderend geraas wanneer de regerings-„hemelen” ineenstorten.

12. In welke zin zullen de „elementen” op die „dag” smelten?

12 De hitte van Gods toorn zal zo intens ten aanzien van dit goddeloze samenstel van dingen onder Satans heerschappij tot uitdrukking worden gebracht, dat het als het ware opgelost zal worden, doordat het zijn stabiliteit en interne samenhang verliest. De „elementen”, de allesbeheersende geest die de aarde omringt en de aardbewoners in het algemeen aandrijft, zullen elke koelheid en stabiliteit waardoor die geest eens gekenmerkt werd, verliezen. Onder de vurige verontwaardiging van Jehovah’s dag zal die „elementen”-geest heet tot witheet worden en de mensen tot wilde daden, die het gevolg zijn van een verwarde denkwijze, aanvuren en hen met het oog op hun zelfbehoud op gewelddadige, wetteloze wijze tegen elkaar doen strijden. Die geest zal de mensen niet langer als een op zichzelf staande gemeenschap bijeenhouden. Aldus zullen de symbolische „elementen” oplossen, smelten!

13. Wat zijn de hier bedoelde „aarde en de werken daarop”?

13 Nu dan, zou met de „aarde” die vernietigd zal worden, onze aardbol bedoeld kunnen zijn? Neen, de aarde beeldt de mensenmaatschappij af overeenkomstig de wijze waarop ze onder het huidige samenstel van dingen werkzaam is. De mensenmaatschappij kan op vele, door haar voortgebrachte „werken” wijzen. Ze heeft vele instellingen, vele organisaties, vele religieuze sekten, vele nationalistische idealen.

14. In welke zin zullen de „aarde en de werken daarop” ontdekt worden?

14 Wat zal door de „tegenwoordigheid van de dag van Jehovah” met betrekking tot heel deze opgebouwde mensenmaatschappij en haar zelfzuchtige „werken” worden aangetoond? Door de „tegenwoordigheid” van die vurige dag van goddelijk oordeel zullen deze dingen worden blootgelegd. Ze zullen ontdekt worden in de toestand waarin ze zich werkelijk bevinden. Aan de mensen zal duidelijk openbaar worden gemaakt dat de God van onzelfzuchtigheid en rechtvaardigheid deze dingen veroordeelt. Zoals in de dagen van Noach vóór de wereldomvattende vloed, zal Jehovah zien „dat de slechtheid van de mens overvloedig [is] op de aarde en dat elke neiging van de gedachten van zijn hart te allen tijde alleen maar slecht [is]” (Genesis 6:5). In overeenstemming met zijn oordeel met betrekking tot de aardse aangelegenheden, zal Jehovah derhalve wederom een „wereld van goddeloze mensen” wegvagen, dat wil zeggen hij zal de huidige mensenmaatschappij, die door de uitdrukking „aarde” wordt gesymboliseerd, wegvagen. — 2 Petrus 2:5; 3:7.

15. Hoe zal het de leden van het overblijfsel en de „grote schare” dan vergaan?

15 Degenen die zich niet tot ’een deel van de wereld’ hebben gemaakt, namelijk het overblijfsel van Christus’ geestelijke „broeders” en de „grote schare” van Christus’ „andere schapen”, zullen deze vurige „dag van Jehovah” rechtstreeks meemaken. Hoe zal het hun te midden van deze „grote verdrukking”, die niet herhaald zal worden, vergaan? (Johannes 17:14, 16; 10:16) Zij zullen niet te zamen met de regerings-„hemelen”, de onbeheerste „elementen” en de corrupte maatschappelijke „aarde” en haar wereldse „werken” ontbonden worden. Zij zullen zich onder de „tent” van Jehovah’s bescherming bevinden en zullen toeschouwers zijn van de verbazingwekkende dingen die er geschieden, zonder dat zij ontzet zullen zijn over de gewelddadige verdwijning van deze verdeelde wereld, de tegenstanders van Jehovah’s soevereiniteit. — Psalm 37:34.

16. In welke zin zullen zij ooggetuigen van Gods werkzaamheden worden?

16 Deze door God beschermde personen zullen niet ontzet zijn over het verdwijnen van deze oude „hemelen” en oude „aarde”. Zij zullen zich verheugen over deze rechtvaardiging van Jehovah’s universele soevereiniteit. Zij zullen ooggetuigen worden van de „activiteiten van Jehovah, hoe hij verbazingwekkende gebeurtenissen op de aarde heeft gesteld”. Zij zullen beseffen dat hij „oorlogen [doet] ophouden tot het uiteinde der aarde” (Psalm 46:8, 9). Zij zullen uitzien naar de oprichting van „nieuwe hemelen en een nieuwe aarde”, die zij zo lang met volharding hebben verwacht. Verrukt zullen zij zich erover verheugen dat eindelijk de tijd werkelijk is aangebroken waarop Jehovah God zijn belofte aangaande „nieuwe hemelen en een nieuwe aarde” vervult (2 Petrus 3:13). O wat een thans onbeschrijfelijke ervaring zal het voor hen zijn de „grote verdrukking” en de daarmee gepaard gaande „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” te Har–mágedon te overleven en levend Zijn Nieuwe Ordening te worden binnengeleid!

[Studievragen]