Een hartelijk welkom voor degenen die terugkeren
Hoofdstuk 21
Een hartelijk welkom voor degenen die terugkeren
1. Wat voor personen worden in dit hoofdstuk besproken?
ER ZIJN veel personen die te eniger tijd voldoende contact met de bijbelse waarheid hebben gehad om te weten dat Jehovah de ware God is en om iets omtrent zijn voornemens te begrijpen. Ofschoon zij geen getuigen van Jehovah zijn, hebben zij misschien wel de bijbel met de Getuigen bestudeerd. Of misschien waren hun ouders Getuigen. Velen van hen hebben wel eens vergaderingen in een Koninkrijkszaal bezocht. Misschien hebben zij zelfs wel een aandeel gehad aan de verkondiging van de Koninkrijksboodschap. Maar zij hebben zich niet overgegeven aan het doen van Gods wil. Waarom niet?
2. (a) Waarom zijn zij van Jehovah’s organisatie afgedwaald? (b) Waarom beginnen zij er weer naar terug te verlangen?
2 De wereld biedt aantrekkelijke dingen die zij denken nodig te hebben, dingen waarvan zij vinden dat die hun meer levensvreugde zullen geven, en in hun najagen daarvan dwalen zij van Jehovah’s organisatie af. Na verloop van tijd beseffen enkelen van hen echter dat zij niet het soort van leven gevonden hebben dat zij verwacht hadden. Zij worden doordrongen van het feit dat indien zij op die voet voortgaan, zij met de wereld zullen omkomen. Zij zijn de zekerheid en de geestelijke overvloed in Jehovah’s „huis” niet vergeten, en zij willen daar weer zijn. Maar zal Jehovah hen aanvaarden?
EEN VERLOREN ZOON KEERT TERUG
3. (a) Hoe beschreef Jezus in de gelijkenis van de verloren zoon een soortgelijke situatie? (b) Wie wordt door de vader afgebeeld?
3 Het antwoord wordt te kennen gegeven in Jezus’ welbekende gelijkenis van de verloren zoon. Bij wijze van Lukas 15:11-19). Maar zou zijn vader hem na alles wat hij had gedaan, wel weer terugnemen? Hoe zou Jehovah, die in deze gelijkenis door de vader werd afgebeeld, de terugkeer van zo iemand beschouwen?
illustratie vertelde Jezus over een man die twee zonen had. De jongste zoon vroeg zijn vader om het deel van het bezit waar hij recht op had. Nadat hij dit had gekregen, ging hij naar een ver land, waar hij een losbandig leven leidde en alles roekeloos verkwistte. Toen er hongersnood in dat land uitbrak, was de jongeman, die in vreselijk behoeftige omstandigheden kwam te verkeren, gedwongen zwijnen te hoeden, maar hij mocht zelfs niet van hun voer eten. Geschokt door de problemen die hem overweldigden, kwam hij tot bezinning. Hij herinnerde zich hoe goed het leven zelfs voor loonarbeiders in het huis van zijn vader was, en hij besloot terug te keren. Hij zou zijn zondige handelwijze belijden en vragen of hij weer terug mocht komen, niet als zoon maar als een loonarbeider (4. Hoe ontving de vader zijn zoon bij diens terugkomst?
4 In het verdere verloop van de gelijkenis liet Jezus in levendige bewoordingen uitkomen hoe Jehovah tegenover de aangelegenheid stond: „Terwijl [de jongste zoon] nog een heel eind weg was, werd zijn vader hem gewaar en werd door medelijden bewogen, en hij snelde op hem toe en viel hem om de hals en kuste hem teder. Toen zei de zoon tot hem: ’Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen u. Ik ben niet meer waard uw zoon te worden genoemd. Maak mij als een van uw loonarbeiders.’ Maar de vader zei tot zijn slaven: ’Vlug! haalt een lang gewaad te voorschijn, het beste, en trekt het hem aan, en doet hem een ring aan zijn hand en sandalen aan zijn voeten. En haalt de gemeste jonge stier, slacht hem en laten wij eten en vrolijk zijn, want deze zoon van mij was dood, maar is weer levend geworden; hij was verloren, maar is gevonden.’ En zij begonnen vrolijk te zijn.” — Lukas 15:20-24.
WELKE HEDENDAAGSE TOEPASSING HEEFT DE GELIJKENIS?
5. Wie werd in Jezus’ gelijkenis afgebeeld door (a) de oudste zoon en (b) de jongste zoon, de verloren zoon?
5 In deze illustratie komt de oudste zoon, de eerstgeborene, terecht overeen met „de gemeente van de eerstgeborenen, die ingeschreven zijn in de hemelen” (Hebreeën 12:23). Hoe staat het met de jongste zoon? Hij moet een afbeelding zijn van een groep die verschilt van de „kleine kudde”, die de hemelse hoop heeft. Niet alle „andere schapen” van de Heer komen overeen met de beschrijving van de jongste zoon, maar sommigen wel. Zelfs voordat te beginnen met het jaar 1935 de bijeenvergadering van de „andere schapen” speciaal opmerkenswaardig werd, waren er personen die wisten dat Jehovah de enige ware God is. Zij waren op de hoogte van de hoop betreffende aards leven onder zijn koninkrijk, en zij koesterden voor zichzelf niet de gedachte dat zij tot „de gemeente van de eerstgeborenen” behoorden, die een hemelse hoop bezitten. Maar in plaats dat zij zich aan Jehovah’s dienst gaven, gingen zij volledig op in wereldse bezigheden. Zij namen de „middelen voor levensonderhoud” die God hun had gegeven, namelijk de tijd en het leven die hij hun had vergund, en gebruikten die ter bevrediging van hun zelfzuchtige, persoonlijke genoegens. Maar in 1935, toen Jehovah’s dienstknechten voor het eerst duidelijk begrepen uit wie de „grote schare” precies bestond, boden velen die met de jongste zoon overeenkwamen, zich van ganser harte aan voor dienst in het huis van de Vader. Zoals Jezus in zijn gelijkenis beschreef, was het een tijd voor vreugdebetoon.
6. Hoe legden in de vervulling sommigen de houding van de oudste zoon aan de dag, maar was dat met allen van het overblijfsel zo?
6 Het is waar dat destijds niet iedereen in de vreugde deelde over de komst van de klasse die door de jongste zoon werd afgebeeld. In zijn gelijkenis gaf Jezus te kennen dat dit zo zou zijn. Maar niet alle overgeblevenen van de „kleine kudde” legden zo’n geest aan de dag, en in zijn illustratie liet Jezus zelfs voor degenen die aanvankelijk ontstemd Lukas 15:7, 10, 25-32.
waren, de weg open om in de vreugde te delen die Jehovah zelf heeft wanneer zulke zondaars werkelijk berouwvol zijn. —7, 8. (a) Hoe zijn anderen in meer recente jaren ver van Jehovah’s huisgezin afgedwaald? (b) In welke opzichten voelden sommigen zich als de verloren zoon? (c) Waarom dienen zij terug te keren?
7 Sinds die gebeurtenissen in het midden van de jaren dertig zijn echter ook anderen tot het besef gekomen dat zij in bepaalde opzichten als die verloren zoon zijn. Zij zijn goed bekend met Jehovah’s geestelijke huisgezin, zijn zichtbare organisatie, maar hun levenswijze heeft hen er ver vandaan gevoerd, als het ware naar „een ver land”. Zij hebben Jehovah’s dienstknechten weliswaar niet tegengestaan, maar hun levenswijze is niet in overeenstemming geweest met de maatstaven van Gods Woord. Zij hebben hun hele leven misschien rondom hun wereldse werk en rondom zichzelf opgebouwd, maar hebben niet het juiste gewicht toegekend aan hun verplichtingen jegens God en aan de ernst van de tijd waarin wij leven. Sommigen hebben zich gestoten aan de onvolmaaktheden van anderen die toen met de gemeente verbonden waren en zij hebben niet geduldig op Jehovah gewacht om de aangelegenheden recht te zetten. Maar in welke toestand zijn al dezen terechtgekomen toen zij zich van het huisgezin des geloofs isoleerden?
8 Na verloop van tijd hebben enkelen beseft dat zij tot geestelijke armoede zijn vervallen. Zij zien in dat het kortstondige genot dat zij wellicht af en toe smaken, geen blijvend geluk schenkt. Zij komen er misschien ook achter dat hun levenswijze op fysiek, emotioneel en geestelijk gebied haar tol eist. Van binnen voelen zij zich even leeg als allen die zonder God zijn en geen hoop hebben (Efeziërs 2:12). Zij beseffen hoe gelukkig zij waren toen zij zich nog in Jehovah’s „huis” bevonden. Zij willen terugkeren. Dienen zij dat ook te doen? Wat zou het voor nut hebben als zij in hun verarmde toestand zouden blijven? Uitstel kan rampspoedig zijn. Wanneer zij aan de wereld blijven vasthouden, zullen zij met de wereld worden vernietigd.
9. (a) Waarom wil Jehovah dat zulke personen terugkeren? (Ezechiël 18:23) (b) Wat is er van hun zijde voor nodig?
Zacharia 1:3, 4). Wat is ervoor nodig? Zoals in Jezus’ gelijkenis wordt getoond, moeten zij tot bezinning komen, het initiatief nemen om terug te keren en erkennen dat zij tegen God gezondigd hebben. Indien zij zich aan ernstig onchristelijk gedrag schuldig hebben gemaakt, moeten zij de ouderlingen het overtuigende bewijs geven dat zij die levenswijze nu de rug hebben toegekeerd en werkelijk berouwvol zijn. Hun vurige verlangen moet er nu naar uitgaan Jehovah als een deel van zijn zichtbare organisatie te dienen (Lukas 15:18-21; Spreuken 28:13). Indien dit werkelijk in hun hart leeft, kunnen zij er zeker van zijn dat wanneer zij hun slechte praktijken en gedachten laten varen en naar Jehovah terugkeren, dit grote vreugde zal verschaffen (Jesaja 55:7). Opdat hun eigen vreugde echter verder zal gaan dan alleen maar het genoegen te smaken weer hartelijk welkom geheten te worden in de Koninkrijkszaal, is er een deugdelijk geestelijk wederopbouwwerk nodig.
9 Maar kunnen zulke personen terugkeren? Jehovah nodigt hen hartelijk uit terug te komen, en zijn zichtbare organisatie verleent liefdevolle hulp aan degenen die dit doen (OP EEN DEUGDELIJK FUNDAMENT BOUWEN
10. (a) Welke houding ten aanzien van Jehovah’s vereisten moeten berouwvolle personen ontwikkelen? (b) Hoe kunnen zij een intieme, persoonlijke verhouding tot Jehovah aankweken?
10 Voor een ieder die tot Jehovah’s huisgezin terugkeert, is het vooral belangrijk goed op de hoogte te geraken met de verscheidene kenmerken van Jehovah’s persoonlijkheid en een intieme, persoonlijke verhouding tot hem aan te kweken. Zij moeten beseffen dat alles wat Jehovah van ons verlangt, werkelijk tot ons eigen welzijn is. Zijn geboden beroven ons niet van vreugde in het leven, maar beschermen ons veeleer tegen het doen van dingen die ons wellicht een kortstondig gevoel van sensatie geven maar tot een bittere oogst leiden (Jesaja 48:17; Galáten 6:7, 8). Wanneer hij ons streng onderricht, doet hij dit omdat hij ons liefheeft (Spreuken 3:11, 12). Persoonlijke studie gevolgd door meditatie over het geleerde, vurige gebeden en geregeld vergaderingbezoek zullen ons helpen te leren hoe wij volledig op Jehovah moeten vertrouwen en in alles wat wij doen, naar hem moeten opzien voor leiding. — Spreuken 3:5, 6.
11. Hoe zullen de afgedwaalden geholpen worden door (a) haat voor het slechte aan te kweken? (b) verstand of inzicht te zoeken? (c) consequent te zijn in het toepassen van goddelijke maatstaven? (d) zorgvuldig aandacht te leren schenken aan het uiteindelijke resultaat van iets wat zij van plan zijn te doen? (e) liefdevolle bezorgdheid voor anderen te tonen?
11 Zij die zijn afgedwaald, wisten misschien heel goed wat juist en wat verkeerd was. Maar nu moeten zij het kwade ook gaan haten, en zij moeten dit blijven doen zolang zij erdoor omringd zijn (Psalm 97:10). Zij zullen in dit opzicht geholpen worden indien zij niet alleen kennis zoeken maar ook verstand of inzicht. Allereerst is hierbij betrokken dat wij de dingen in hun relatie tot God zien. Wij moeten de diverse middelen erkennen waarvan God zich bedient om ons te onderrichten en moeten beseffen hoe onze reactie op zijn raad van invloed is op onze verhouding tot hem (Spreuken 4:7; 9:10). Wij moeten inzien hoe belangrijk het is consequent te zijn, door altijd bij alles wat wij doen, overeenkomstig Jehovah’s maatstaven te handelen (Titus 2:11, 12; 1 Thessalonicenzen 4:7). Wij moeten niet alleen beschouwen wat ons kortstondig genot zal verschaffen, maar ook zorgvuldig in overweging nemen wat het uiteindelijke resultaat van onze beslissingen zou kunnen zijn. (Vergelijk Spreuken 20:21; 23:17, 18; Hebreeën 11:24-26.) Wij dienen ons er ook liefdevol om te bekommeren wat voor uitwerking datgene wat wij zeggen en doen, op anderen heeft. — Romeinen 15:1, 2.
12. (a) Welk besef met betrekking tot Satan en zijn methoden zal tot onze bescherming dienen? (b) Wat is ervoor nodig om de overwinning in deze strijd te behalen?
12 Als christenen zullen wij zeer gesterkt worden wanneer wij beseffen dat wij ons midden in een geestelijke oorlogvoering bevinden. Onze voornaamste tegenstander is Satan de Duivel, samen met zijn demonen. Hij probeert ons op alle mogelijke manieren af te keren van het belangrijke Koninkrijkswerk Efeziërs 6:11-18.
dat Jehovah ons te doen heeft gegeven. Zijn doel is, ons ertoe te verlokken Jehovah’s maatstaven terzijde te stellen en een deel te worden van de wereld waarvan hij de heerser is. Zijn valstrikken zijn zo subtiel omdat er vaak een beroep wordt gedaan op normale verlangens (naar geluk, lichamelijk gemak, liefde en genegenheid), maar hij spoort ons ertoe aan die verlangens zo’n belangrijke plaats toe te kennen dat het doel ervan verwrongen wordt, of hij moedigt ons aan ze op onjuiste manieren te bevredigen. Alleen door volledig gebruik te maken van de door God verschafte geestelijke wapenrusting kunnen wij de overwinning behalen in deze strijd waarin het om ons geestelijke leven gaat. —13. (a) Hoe kunnen wij verkwikking voor onze ziel vinden? (b) Waarom maakt het dienen van Jehovah in navolging van Christus ons werkelijk gelukkig?
13 Jezus zei dat indien wij tot hem zouden komen en zijn „juk” op ons zouden nemen, wij verkwikking voor onze ziel zouden vinden (Matthéüs 11:29, 30). Een „juk” op zich nemen, betekent dienst verrichten. Maar Jehovah dienen in navolging van zijn Zoon brengt ware verkwikking. Hoe dat zo? Omdat het ware vrijheid brengt. Wij zijn niet langer slaven van de zonde, zodat wij in knechtschap eraan zijn en dingen doen waarvan wij weten dat wij ze niet behoren te doen en misschien wel zouden wensen dat wij ze niet deden (Johannes 8:32, 34-36). Indien onze christelijke persoonlijkheid op Jezus Christus als het fundament is gebouwd, zullen wij beseffen welke rol hij in Jehovah’s voornemen speelt en zullen wij naar hem luisteren en van hem leren. Hij schepte er behagen in de wil van zijn Vader te doen. Ook wij zullen hier behagen in leren scheppen (Johannes 4:34; Psalm 40:8). Omdat wij aan Gods morele maatstaven vasthouden, zullen wij een zuiver geweten kunnen bezitten. In plaats van alleen voor onszelf te leven, zullen wij het geluk ervaren dat uit geven voortspruit (Handelingen 20:35). Het leven zal voor ons werkelijk zinvol worden. Bovenal zullen wij de vreugde smaken te weten dat wij de goedkeuring genieten van Jehovah zelf, de Vader van allen die zijn zonen worden. — Spreuken 10:22.
[Studievragen]