Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Een wereld die werd vernietigd

Een wereld die werd vernietigd

Hoofdstuk 6

Een wereld die werd vernietigd

1. (a) Heeft de mensheid al eens eerder voor een wereldvernietiging gestaan? (b) Waarom dienen wij dankbaar te zijn dat Noach niet de spot dreef met de waarschuwing dienaangaande?

DE MENSHEID heeft al eens eerder voor een wereldvernietiging gestaan. Mensen uit alle naties kunnen dankbaar zijn dat er onder hun voorvaders een man was die niet de spot dreef met Gods waarschuwing aangaande een wereldomvattende vloed. Omdat Noach luisterde en gehoorzaamde, bleven hij en zijn vrouw, plus zijn drie zonen en hun vrouwen in leven. Wij allen stammen van hen af. — Genesis 10:1, 32.

2. Waarom heeft God die wereld vernietigd?

2 God heeft die wereld vernietigd omdat hij zag dat de aarde vol geweldpleging was. „De slechtheid van de mens [was] overvloedig . . . op de aarde” (Genesis 6:3, 5, 13). De toestanden leken heel veel op die van onze twintigste eeuw.

3. Waardoor was de situatie zo ernstig geworden?

3 Waardoor was de situatie in Noachs tijd zo ernstig geworden? Een belangrijke factor wordt onthuld in Genesis 6:2, waar staat dat „de zonen van de ware God de dochters der mensen gingen gadeslaan en bemerkten dat zij mooi waren; en zij gingen zich vrouwen nemen, namelijk allen die zij verkozen”. Maar wat was daar verkeerd aan? Welnu, het ging hier niet slechts om gewone mannen hier op aarde die besloten te trouwen. Deze „zonen van de ware God” waren engelen, geestelijke schepselen, die de mooie vrouwen op aarde en de geneugten van het huwelijk zagen en die een menselijke gedaante aannamen. (Vergelijk Job 1:6.) Door een menselijk lichaam aan te nemen en te trouwen, waren zij ongehoorzaam aan God. De Schrift zegt dat zij ’hun eigen juiste woonplaats verlieten’ en dat hun betrekkingen met vrouwen „tegennatuurlijk”, pervers, waren (Judas 6, 7; 1 Petrus 3:19, 20). Hun bastaardnakomelingen waren ongewoon groot. Zij werden Nefilim of „vellers” genoemd, omdat zij gewelddadige tirannen waren. — Genesis 6:4.

4. (a) Waarom betoonde God Noach gunst? (b) Welke voorbereiding werd er getroffen om leven in stand te houden?

4 Hoewel Noach te midden van die verdorven wereld leefde, vond hij gunst in de ogen van Jehovah. Waarom? Omdat Noach „een rechtvaardig man” was. Hij was op de hoogte met de strijdpunten die in Eden waren opgeworpen en hij betoonde zich onberispelijk, „een integer man” (Genesis 6:8, 9; The Jerusalem Bible). Met het oog op het behoud van Noach en zijn gezin, te zamen met exemplaren van alle soorten van landdieren en vliegende schepselen, droeg Jehovah hem op een ark te bouwen, een enorm op een kist gelijkend gevaarte. God verklaarde de reden hiervoor: „Zie, ik breng de geweldige vloed van wateren over de aarde om alle vlees waarin de levenskracht werkzaam is, van onder de hemel te verderven. Alles wat op de aarde is, zal de laatste adem uitblazen” (Genesis 6:13-17). Noach was zo verstandig om naar God te luisteren en te gehoorzamen.

5. Hoe omvangrijk was de Vloed?

5 Zoals door de gedetailleerde bijbelse chronologie te kennen wordt gegeven, kwam de Vloed in het jaar 2370 v.G.T. Het was de grootste overstroming in de menselijke geschiedenis, zelfs tot op de huidige tijd. De Vloed was zo overweldigend dat „alle hoge bergen die er onder de ganse hemel waren, bedekt werden” (Genesis 7:19). Door middel van de Vloed „werd de toenmalige wereld vernietigd” (2 Petrus 3:6). Maar misschien vraagt iemand wel: ’Indien zelfs de hoogste bergen met water werden bedekt, waar is al dat water nu dan?’ Blijkbaar nog steeds hier op aarde.

6. Waar is na de Vloed al het water gebleven?

6 Wij moeten beseffen dat de bijbel niet zegt dat er in Noachs tijd bergen waren zo hoog als de Mount Everest. Geleerden hebben gezegd dat in het verleden veel bergen aanzienlijk lager waren dan thans en dat sommige zelfs uit de zee omhooggeduwd zijn. Bovendien wordt aangenomen dat de oceanen zelf eens kleiner van omvang waren en de continenten groter dan ze nu zijn. Dit wordt bevestigd door het feit dat er ver in de oceanen rivierbeddingen in de bodem afgetekend zijn. Maar met betrekking tot de huidige situatie wordt in het tijdschrift National Geographic van januari 1945 het volgende vermeld: „Het watervolume in de oceaan is tienmaal zo groot als het landvolume boven de zeespiegel. Wanneer al dit land gelijkmatig verdeeld in de zee werd gegooid, zou de gehele aarde door anderhalve mijl water overdekt zijn.” Nadat de vloedwateren waren gevallen, maar voordat bergen omhoog waren geduwd en zeebeddingen waren gezonken zodat het water van het land kon weglopen, en voordat de poolijskappen zich hadden kunnen vormen, was er dus voldoende water om, zoals in de bijbel staat, „alle hoge bergen” te bedekken. — Genesis 7:17-20; 8:1-3; vergelijk Psalm 104:8, 9.

7, 8. Bestaan er buiten de bijbel om nog verslagen omtrent de Vloed?

7 Zo’n overweldigende wereldomvattende overstroming moet beslist een onvergetelijke indruk hebben gemaakt op de overlevenden van deze vloed. Zij zouden toekomstige geslachten erover vertellen. Aangezien volgens het bijbelse verslag alle naties van dezelfde groep overlevenden van de Vloed afstammen, is het redelijk te verwachten dat er in alle delen van de aarde bewijsmateriaal gevonden zou kunnen worden dat op vroege herinneringen aan zo’n grote overstroming duidt. Is dit zo? Inderdaad!

8 Naarmate de nakomelingen van de overlevenden van de Vloed naar afgelegen plaatsen migreerden en naarmate er tijd verstreek, werden de details steeds vervormder overgebracht en werd het verslag aan plaatselijke religieuze opvattingen aangepast. Maar het kan nauwelijks aan een samenloop van omstandigheden worden toegeschreven dat in primitieve legenden over de hele wereld steeds weer het thema terugkomt van een grote vloed waardoor de gehele mensheid werd vernietigd, met uitzondering van enkelen die te zamen werden gered. Herinneringen aan de Vloed vindt men in Mesopotamië en andere delen van Azië, in Australië en op de eilanden in de Grote Oceaan, onder tientallen Indianenstammen in Noord- en Zuid-Amerika, in verhalen die in de oudheid onder de Grieken en de Romeinen werden verteld, in Scandinavië en onder Afrikaanse stammen. Vele van deze verslagen maken melding van dieren die te zamen met mensen in een boot worden gered. Overeenkomend met het bijbelse verslag wordt in enkele van die verhalen verteld dat er vogels werden uitgezonden om vast te stellen of de wateren gezakt waren. (Vergelijk Genesis 7:7-10; 8:6-12.) De herinnering aan geen andere gebeurtenis uit het verleden is zo wijdverbreid.

9. Welke gebruiken zijn een weerspiegeling van de een of andere herinnering aan de gebeurtenissen uit „de tweede maand” op Noachs kalender?

9 Historische bijzonderheden die met de Vloed in verband worden gebracht, zijn van invloed geweest op gebruiken die zelfs tot op onze tijd nog in acht worden genomen. Hoe dat zo? Welnu, in de bijbel staat dat de Vloed „in de tweede maand, op de zeventiende dag van de maand”, begon. Die „tweede maand” komt op onze kalender overeen met de tweede helft van oktober en de eerste helft van november (Genesis 7:11). Het is derhalve opmerkenswaardig dat veel mensen overal ter wereld in die tijd van het jaar een Dodendag of Voorouderfeest vieren. Waarom op dat tijdstip? Omdat deze gebruiken een weerspiegeling zijn van de een of andere herinnering aan de vernietiging die door de Vloed werd veroorzaakt. *

10. Waarom is het bijbelse verslag over de Vloed het betrouwbaarst en kunnen wij er persoonlijk veel profijt van trekken?

10 In de bijbel zelf staat echter een onvervalst getuigenis omtrent wat er is geschied. Wat Noach zag en meemaakte, werd later in de bijbel opgenomen. Eeuwen later verwees God zelf, bij monde van de profeet Jesaja, naar „de wateren van Noach” (Jesaja 54:9). Gods eerstgeboren Zoon was als toeschouwer aanwezig bij de gebeurtenissen in Noachs tijd. Toen deze Zoon later als Jezus Christus op aarde was, sprak hij over de Vloed als een historisch feit en verklaarde hij ook waarom zo velen destijds waren omgekomen.

„ZIJ SLOEGEN ER GEEN ACHT OP”

11. Waarom kwamen zo veel mensen om tijdens de Vloed?

11 Jezus zei niet dat iedereen buiten het huisgezin van Noach een misdadige geweldpleger was. In plaats daarvan zei hij: „Zoals zij in die dagen vóór de vloed waren, zij aten en zij dronken, mannen huwden en vrouwen werden ten huwelijk gegeven, tot op de dag waarop Noach de ark binnenging, en zij sloegen er geen acht op totdat de vloed kwam en hen allen wegvaagde, zo zal de tegenwoordigheid van de Zoon des mensen [Jezus Christus] zijn.” — Matthéüs 24:37-39.

12. Waarom was het feit dat zij ’er geen acht op sloegen’, zo ernstig?

12 Het was niet verkeerd dat zij met mate aten en dronken of een eerbaar huwelijk aangingen. Maar toen zij, na voor een wereldramp te zijn gewaarschuwd, zulke persoonlijke aangelegenheden tot het allerbelangrijkste in hun leven bleven maken, gaven zij er blijk van dat zij noch in Noach noch in Jehovah God, wiens waarschuwingsboodschap Noach bekendmaakte, enig werkelijk geloof stelden. Was dit wel het geval geweest, dan zouden zij er ernstig naar hebben geïnformeerd hoe overleving mogelijk was en vervolgens onverwijld hebben gehandeld om aan de vereisten te voldoen. Misschien zijn sommigen van de mensen het er wel mee eens geweest dat er iets gedaan moest worden om een eind te maken aan de wijdverbreide gewelddaad in die dagen, maar ongetwijfeld scheen een wereldomvattende vloed hun zeer onwaarschijnlijk toe. En zo geschiedde dan wat Jezus zei: „Zij sloegen er geen acht op [op Gods boodschap bij monde van Noach] totdat de vloed kwam en hen allen wegvaagde.” Dit werd als een waarschuwend voorbeeld voor ons opgetekend.

13. (a) Hoe reageren, zoals is voorzegd, veel mensen in deze tijd wanneer hun wordt verteld dat Christus onzichtbaar tegenwoordig is, en waarom? (b) Wat negeren zij volgens Petrus?

13 De geïnspireerde apostel Petrus liet eveneens een waarschuwing horen toen hij schreef dat er „in de laatste dagen [waarin wij ons nu bevinden] spotters zullen komen met hun spotternij, die overeenkomstig hun eigen begeerten te werk gaan en zeggen: ’Waar is nu de beloofde tegenwoordigheid van hem? Ach wat, van de dag af dat onze voorvaders zijn ontslapen, blijven alle dingen precies zo als sedert het begin der schepping’”. Zulke personen willen niet het gevoel hebben dat zij verantwoording aan iemand moeten afleggen. Daarom bannen zij de gedachte aan Christus’ tegenwoordigheid en de betekenis ervan voor degenen die geen godvruchtige levenswijze volgen, uit hun geest. Maar Petrus zegt verder: „Overeenkomstig hun wens ontgaat dit feit hun aandacht, dat er door het woord van God in de oudheid hemelen waren en een aarde, compact staande uit het water en te midden van water; en door die middelen werd de toenmalige wereld vernietigd toen ze door water werd overstroomd. Maar door hetzelfde woord zijn de hemelen en de aarde van nu voor het vuur opgespaard en ze worden bewaard voor de dag van het oordeel en van de vernietiging der goddeloze mensen.” — 2 Petrus 3:3-7.

14. Waarom dient de vervulling van „het woord van God” ten tijde van de schepping en in Noachs dagen ons thans tot ernstig nadenken te stemmen?

14 De spotters negeren het feit dat „het woord van God” onherroepelijk in vervulling gaat. Ten einde hun gezichtspunt te weerleggen, verwijst de apostel Petrus ons terug naar de tijd van de schepping. Destijds zei God: „Er kome een uitspansel tussen de wateren en er kome scheiding tussen de wateren en de wateren.” Nadat God dit had gezegd, ging hij „ertoe over het uitspansel te maken en scheiding te maken tussen de wateren die onder het uitspansel zouden zijn en de wateren die boven het uitspansel zouden zijn”. Aldus werd „het woord van God”, zijn tot uitdrukking gebrachte voornemen, vervuld (Genesis 1:6, 7). Zijn woord werd ook vervuld toen hij in Noachs dagen een wereldomvattende vloed verordende en met behulp van die wateren „de toenmalige wereld” vernietigde. En door datzelfde onweerstaanbare woord van God zal de vernietiging over het huidige goddeloze samenstel van dingen komen.

15. (a) Waarom wordt in 2 Petrus 3:7 niet voorzegd dat onze planeet de Aarde zal verbranden? (b) Wat wordt dan bedoeld met „de hemelen” en „de aarde” die „voor het vuur opgespaard” zijn?

15 Wat ten tijde van de Vloed plaatsvond, was een patroon van toekomstige dingen. Niet de aarde werd destijds vernietigd, maar de goddeloze mensen. Wat wordt dan bedoeld met de woorden dat „de hemelen en de aarde van nu voor het vuur opgespaard” zijn? (2 Petrus 3:7; 2:5) Welnu, wat voor uitwerking zou letterlijk vuur op de reeds intens gloeiende zon en sterren in de stoffelijke hemelen hebben? En hoe zou het verbranden van de letterlijke aarde passen in Gods voornemen om deze aarde tot een Paradijs te maken? Het is duidelijk dat „de hemelen en de aarde van nu”, waarnaar hier wordt verwezen, symbolisch moeten zijn. (Vergelijk Genesis 11:1; 1 Koningen 2:1, 2; 1 Kronieken 16:31.) „De hemelen” zijn een afbeelding van de regeringsmachten die verheven zijn boven de mensheid in het algemeen, en „de aarde” is de goddeloze mensenmaatschappij. Op de grote dag van Jehovah zullen ze zo volledig vernietigd worden alsof ze in vuur werden verbrand. Degenen die blijven spotten met de goddelijke waarschuwing die hieromtrent wordt gegeven, brengen hun leven ernstig in gevaar.

BEVRIJDING VOOR MENSEN VAN GODVRUCHTIGE TOEWIJDING

16. Wat is, zoals uit 2 Petrus 2:9 blijkt, de sleutel tot bevrijding?

16 Het verslag over de Vloed is een levendige illustratie van iets wat wij in deze tijd ter harte moeten nemen. Wat dan wel? Nadat de apostel Petrus er melding van heeft gemaakt wat God in de dagen van Noach had gedaan, komt hij tot de conclusie: „Jehovah [weet] mensen van godvruchtige toewijding uit beproeving te bevrijden, maar onrechtvaardigen te bewaren voor de dag van het oordeel om afgesneden te worden” (2 Petrus 2:9). De sleutel tot bevrijding is derhalve dat wij mensen van godvruchtige toewijding zijn.

17. Hoe gaf Noach blijk van godvruchtige toewijding?

17 Wat betekent dit? Het is duidelijk dat Noach een man van godvruchtige toewijding was. „Noach wandelde met de ware God” (Genesis 6:9). Hij volgde een levenswijze die in overeenstemming was met Jehovah’s geopenbaarde wil. Hij stond in een intieme persoonlijke verhouding tot God. Het bouwen van de ark en het bijeenbrengen van exemplaren van alle vogels en viervoetige dieren was een kolossaal werk. Noach was niet iemand die „de kat uit de boom keek”. Hij had geloof. Noach deed „naar alles wat God hem geboden had. Juist zo deed hij” (Genesis 6:22; Hebreeën 11:7). De mensen moesten aan Jehovah’s rechtvaardige wegen herinnerd worden en gewaarschuwd worden voor een toekomstige vernietiging van de goddelozen. Noach deed dat ook als „een prediker van rechtvaardigheid”. — 2 Petrus 2:5.

18. Waarom moeten allen die de Vloed hebben overleefd, net zo’n toewijding hebben gehad?

18 Wat valt er te zeggen over de vrouw van Noach, zijn zonen en hun vrouwen — wat werd er van hen vereist? In het bijbelse verslag wordt speciaal de aandacht op Noach gevestigd omdat hij het gezinshoofd was, maar ook de anderen moeten mensen van godvruchtige toewijding zijn geweest. Hoe dat zo? Het geval van Noachs kinderen werd later door Jehovah tegenover zijn profeet Ezechiël aangehaald om te laten zien dat indien Noach destijds in Israël geleefd zou hebben, zijn kinderen geen bevrijding op basis van de rechtvaardigheid van hun vader hadden kunnen verwachten. Zij waren oud genoeg om wel of niet te gehoorzamen, en zij moesten er dus persoonlijk blijk van geven dat zij Jehovah en zijn rechtvaardige wegen toegewijd waren. — Ezechiël 14:19, 20.

19. Wat dienen wij derhalve te doen, en hoe?

19 Met het oog op de zekerheid van de ophanden zijnde wereldvernietiging dringt de bijbel er bij ons op aan dit goed in gedachte te houden en er blijk van te geven dat ook wij mensen van godvruchtige toewijding zijn (2 Petrus 3:11-13). Onder de nakomelingen van Noach bevinden zich thans in alle delen der aarde mensen die acht slaan op deze wijze raad en die als overlevenden van de wereldvernietiging de „nieuwe aarde” zullen binnengaan.

[Voetnoten]

^ ¶9 The Worship of the Dead (Londen; 1904), door kolonel J. Garnier, blz. 3-8; Life and Work at the Great Pyramid (Edinburgh; 1867), Deel II, door professor C. Piazzi Smyth, blz. 371-424.

[Studievragen]