Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Belijdenis en biecht

Belijdenis en biecht

Belijdenis en biecht

Definitie: Een verklaring of een erkenning, hetzij in het openbaar of onder vier ogen, (1) van wat iemand gelooft of (2) van zijn zonden.

Is de verzoeningsrite, met inbegrip van de oorbiecht (de private biecht in het oor van een priester), zoals die door de Katholieke Kerk wordt geleerd, schriftuurlijk?

Hoe de priester wordt aangesproken

De traditionele formule, die nog wordt gebruikt, luidt: „Eerwaarde Vader, geef mij uw zegen. Ik belijd mijn schuld voor de almachtige God en voor u, Vader; mijn laatste biecht is geweest [sindsdien verstreken tijd].” — Katechismus, ten gebruike van de Nederlandse bisdommen (Roermond, 1951), blz. 82, 83.

Matth. 23:1, 9, GNB: „Toen zei Jezus . . .: ’Ook moet u niemand hier op aarde „vader” noemen, want u heeft er maar één, uw hemelse Vader.’”

Zonden die vergeven kunnen worden

„De Kerk heeft altijd geleerd dat elke zonde, hoe ernstig ook, vergeven kan worden.” — The Catholic Encyclopedia (voorzien van het nihil obstat en het imprimatur), R. C. Broderick (Nashville, Tenn.; 1976), blz. 554.

Hebr. 10:26, WV: „Als wij, na de kennis van de waarheid ontvangen te hebben, moedwillig zondigen, blijft er geen offer voor de zonden meer over.”

Mark. 3:29, WV: „Als iemand lastert tegen de heilige Geest, krijgt hij in eeuwigheid geen vergiffenis; hij is bezwaard met een eeuwig blijvende zonde.”

Hoe boete moet worden gedaan

Vaak legt de biechtvader de biechteling een specifiek aantal „onzevaders” en „weesgegroetjes” op.

Matth. 6:7, Pa: „Wanneer gij bidt, gebruikt geene ijdele herhaling van woorden, gelijk de heidenen; want zij meenen, dat zij door hunne veelheid van woorden verhoord zullen worden.”

Matth. 6:9-12, WV: „Gij moet daarom zo bidden: Onze Vader die in de hemel zijt, . . . vergeef ons onze schulden.” (Nergens in de bijbel wordt ons geboden tot of door tussenkomst van Maria te bidden. Zie Filippenzen 4:6; ook blz. 286, 287, onder „Maria”.)

Rom. 12:9, WV: „Uw liefde moet ongeveinsd zijn. Haat het kwaad, houdt vast wat goed is.”

Heeft Jezus zijn apostelen niet gemachtigd zonden te vergeven?

Joh. 20:21-23, WV: „’Zoals de Vader Mij gezonden heeft, zo zend Ik u.’ Na deze woorden blies Hij over hen en zei: ’Ontvangt de heilige Geest. Aan wie ge de zonden vergeeft, zijn ze vergeven, en aan wie ge ze niet vergeeft, zijn ze niet vergeven.’”

Hoe werden deze woorden door de apostelen begrepen en toegepast? Er staat in de bijbel geen enkel geval opgetekend dat een apostel naar een private biecht luisterde en vervolgens de absolutie uitsprak. De vereisten waaraan moet worden voldaan om van God vergeving te ontvangen, worden echter in de bijbel uiteengezet. De apostelen konden onder leiding van de heilige geest onderscheiden of personen aan zulke vereisten voldeden en konden op grond hiervan verklaren dat God hen al dan niet had vergeven. Zie voor voorbeelden Handelingen 5:1-11; 1 Korinthiërs 5:1-5 en 2 Korinthiërs 2:6-8.

Zie ook „Apostolische successie”.

De meningen van geleerden over de oorsprong van de oorbiecht zijn verdeeld

The Catholic Encyclopedia, door R. C. Broderick, verklaart: „Vanaf de vierde eeuw reeds is de oorbiecht de algemeen aanvaarde methode.” — Blz. 58.

De New Catholic Encyclopedia zegt: „Veel eigentijdse geschiedschrijvers, zowel katholieke als protestantse, voeren de herkomst van de persoonlijke boetedoening als een normale kastijding terug tot de kerken van Ierland, Wales en Brittannië, waar de Sacramenten, met inbegrip van de Boetedoening, gewoonlijk door de abt van een klooster en zijn priester-monniken werden toegediend. Door het voorbeeld te volgen van de kloosters, waarin het gebruikelijk was te biechten en in het openbaar en onder vier ogen geestelijke leiding te ontvangen, schijnt vervolgens het herhaaldelijk biechten en de devotiebiecht voor leken ingevoerd te zijn. . . . Pas in de 11de eeuw werden verborgen zonden op het moment van de biecht en voordat de penitentie was volbracht, geabsolveerd.” — (1967), Deel XI, blz. 75.

De historicus A. H. Sayce bericht: „Uit de rituele teksten blijkt dat in Babylon zowel de openbare als de private biecht werd afgenomen. De private biecht schijnt inderdaad de oudste en meest gebruikelijke methode te zijn geweest.” — The Religions of Ancient Egypt and Babylonia (Edinburgh, 1902), blz. 497.

Wat geloven Jehovah’s Getuigen met betrekking tot belijdenis en biecht?

Geloof belijdt men door een openbare bekendmaking

Rom. 10:9, 10: „Indien gij dat ’woord in uw eigen mond’, dat Jezus Heer is, in het openbaar bekendmaakt en in uw hart geloof oefent dat God hem uit de doden heeft opgewekt, zult gij worden gered. Want met het hart oefent men geloof tot rechtvaardigheid, maar met de mond doet men een openbare bekendmaking tot redding.”

Matth. 10:32, 33: „Belijdt daarom iemand voor de mensen dat hij in eendracht met mij [Jezus Christus] is, dan zal ook ik voor mijn Vader, die in de hemelen is, belijden in eendracht met hem te zijn; maar al wie mij verloochent voor de mensen, die zal ook ik verloochenen voor mijn Vader, die in de hemelen is.”

Wanneer iemand tegen God zondigt

Matth. 6:6-12: „Als gij bidt, ga dan in uw binnenkamer en bid na het sluiten van uw deur tot uw Vader, die in het verborgene is . . . ’Onze Vader in de hemelen, uw naam worde geheiligd . . . en vergeef ons onze schulden, zoals ook wij onze schuldenaren hebben vergeven.’”

Ps. 32:5: „Ten slotte beleed ik u [God] mijn zonde, en mijn dwaling bedekte ik niet. Ik zei: ’Ik zal belijdenis van mijn overtredingen doen aan Jehovah.’ En gijzelf hebt de dwaling van mijn zonden vergeven.”

1 Joh. 2:1: „Mocht iemand niettemin een zonde begaan, dan hebben wij een helper bij de Vader, Jezus Christus, een rechtvaardige.”

Wanneer iemand zijn medemens onrecht aandoet of wanneer hem onrecht wordt aangedaan

Matth. 5:23, 24: „Wanneer gij daarom uw gave naar het altaar brengt en u daar herinnert dat uw broeder iets tegen u heeft, laat uw gave dan daar vóór het altaar en ga heen; sluit eerst vrede met uw broeder en offer daarna, wanneer gij zijt teruggekomen, uw gave.”

Matth. 18:15: „Wanneer voorts uw broeder een zonde begaat, ga zijn fout dan blootleggen tussen u en hem alleen.”

Luk. 17:3: „Indien uw broeder een zonde begaat, geef hem een bestraffing, en indien hij berouw heeft, vergeef hem.”

Ef. 4:32: „Wordt vriendelijk jegens elkaar, teder mededogend, elkaar vrijelijk vergevend, zoals ook God door Christus u vrijelijk vergeven heeft.”

Wanneer iemand in ernstig kwaaddoen verwikkeld raakt en geestelijke hulp wenst

Jak. 5:14-16: „Is iemand onder u [geestelijk] ziek? Laat hij de oudere mannen van de gemeente tot zich roepen, en laten zij over hem bidden, hem met olie inwrijvend in de naam van Jehovah. En het gebed des geloofs zal degene die zich niet wel voelt beter maken, en Jehovah zal hem oprichten. En als hij zonden heeft begaan, zal het hem [door God] vergeven worden. Belijdt elkaar daarom openlijk uw zonden en bidt voor elkaar, opdat gij gezond gemaakt moogt worden.”

Spr. 28:13: „Wie zijn overtredingen bedekt, zal geen succes hebben, maar wie ze belijdt en laat, zal barmhartigheid worden betoond.”

Wat moeten wij doen als personen die zonden begaan geen hulp zoeken?

Gal. 6:1: „Broeders, zelfs al doet iemand een misstap voordat hij zich ervan bewust is, tracht gij, die geestelijke hoedanigheden hebt, zo iemand in een geest van zachtaardigheid te herstellen, terwijl een ieder van u zichzelf in het oog houdt, opdat ook gij niet verzocht wordt.”

1 Tim. 5:20: „Wijs personen die zonde beoefenen, voor alle aanwezigen [d.w.z. degenen die persoonlijk van de kwestie op de hoogte zijn] terecht, opdat ook de overigen vrees mogen hebben.”

1 Kor. 5:11-13: „[Verkeer] niet langer in gezelschap . . . van iemand, een broeder genoemd, die een hoereerder of een hebzuchtig persoon of een afgodendienaar of een beschimper of een dronkaard of een afperser is, en [eet] met zo iemand zelfs niet. . . . ’Verwijdert de goddeloze man uit uw midden.’”