Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Dood

Dood

Dood

Definitie: Het ophouden van alle levensfuncties. Nadat de ademhaling, de hartslag en de hersenactiviteit tot stilstand zijn gekomen, houdt de levenskracht in de lichaamscellen geleidelijk op te functioneren. De dood is het tegenovergestelde van het leven.

Schiep God de mens om te sterven?

Integendeel, Jehovah waarschuwde Adam voor ongehoorzaamheid, die de dood tot gevolg zou hebben (Gen. 2:17). Later waarschuwde God Israël voor gedrag waardoor zij zelfs een vroegtijdige dood zouden sterven (Ezech. 18:31). Na verloop van tijd zond hij zijn Zoon om ten behoeve van de mensheid te sterven, zodat degenen die geloof in deze voorziening zouden stellen, zich in eeuwig leven zouden kunnen verheugen. — Joh. 3:16, 36.

Psalm 90:10 zegt dat de levensduur van een mens doorgaans 70 of 80 jaar is. Dat was zo toen Mozes deze psalm optekende, maar dat was vanaf het begin niet zo geweest. (Vergelijk Genesis 5:3-32.) Hebreeën 9:27 zegt: „Het [is] voor de mensen weggelegd . . . eens voor altijd te sterven.” Ook dit was zo toen het werd opgetekend, maar het was niet het geval toen God zijn oordeel nog niet over de zondaar Adam had geveld.

Waarom worden wij oud en sterven wij?

Jehovah schiep het eerste mensenpaar volmaakt, met het vooruitzicht om eeuwig te leven. Hun werd een vrije wil geschonken. Zouden zij hun Schepper gehoorzamen uit liefde en waardering voor alles wat hij voor hen had gedaan? Zij waren hier volledig toe in staat. God zei tegen Adam: „Wat de boom der kennis van goed en kwaad betreft, gij moogt daarvan niet eten, want op de dag dat gij daarvan eet, zult gij beslist sterven.” Door middel van een slang als spreekbuis verleidde Satan Eva ertoe Jehovah’s gebod te overtreden. Adam wees zijn vrouw niet terecht maar sloot zich in het eten van die verboden vrucht bij haar aan. Getrouw aan zijn woord sprak Jehovah het doodvonnis over Adam uit, doch alvorens het zondige paar ter dood te brengen, stelde Jehovah hen barmhartig in de gelegenheid kinderen voort te brengen. — Gen. 2:17; 3:1-19; 5:3-5; vergelijk Deuteronomium 32:4 en Openbaring 12:9.

Rom. 5:12: ’Door bemiddeling van één mens [Adam] is de zonde de wereld binnengekomen en door middel van de zonde de dood, en aldus heeft de dood zich tot alle mensen uitgebreid omdat zij allen gezondigd hadden.’

1 Kor. 15:22: ’In Adam sterven allen.’

Zie ook „Noodlot”.

Waarom sterven baby’s?

Ps. 51:7, WV (vs. 5 in NW): „Zie, als zondig mens ben ik geboren, in diè schuld bij mijn moeder verwekt.” (Zie ook Job 14:4; Genesis 8:21.)

Rom. 3:23; 6:23: „Allen hebben gezondigd en bereiken niet de heerlijkheid Gods . . . Het loon dat de zonde betaalt, is de dood.”

God „neemt” kinderen niet bij hun ouders „weg”, zoals sommigen is verteld. Ofschoon de aarde een overvloed aan voedsel voortbrengt, belemmeren zelfzuchtige politieke en commerciële elementen vaak de verdeling ervan onder degenen die het ’t hardst nodig hebben, waardoor zij aan ondervoeding sterven. Sommige kinderen komen bij een ongeval om het leven, net als volwassenen. Maar wij hebben allemaal zonde geërfd; wij zijn allemaal onvolmaakt. Wij zijn geboren in een samenstel waarin allen — zowel de goeden als de slechten — uiteindelijk sterven (Pred. 9:5). Maar Jehovah ’verlangt er vurig naar’ kinderen door middel van de opstanding met hun ouders te herenigen en heeft daar liefdevol voorzieningen voor getroffen. — Joh. 5:28, 29; Job 14:14, 15; vergelijk Jeremia 31:15, 16; Markus 5:40-42.

Waar zijn de doden?

Gen. 3:19: „In het zweet van uw aangezicht zult gij brood eten, totdat gij tot de aardbodem terugkeert, want daaruit werdt gij genomen. Want stof zijt gij en tot stof zult gij terugkeren.”

Pred. 9:10: „Alles wat uw hand te doen vindt, doe dat met uw krácht, want er is geen werk noch overleg noch kennis noch wijsheid in Sjeool [„het graf”, SV, Lu; „het dodenrijk”, GNB], de plaats waarheen gij gaat.”

In welke toestand verkeren de doden?

Pred. 9:5: „De levenden zijn zich ervan bewust dat zij zullen sterven; maar wat de doden betreft, zij zijn zich van helemaal niets bewust.”

Ps. 146:4: „Zijn geest gaat uit, hij keert terug naar zijn grond; waarlijk, op die dag vergaan zijn gedachten [„gedachten”, 145:3 in Leu; „plannen”, GNB, NBG].”

Zie ook Johannes 11:11-14 en Psalm 13:3.

Leeft er iets van de mens voort wanneer het lichaam sterft?

Ezech. 18:4: „De ziel [„ziel”, SV, NBG, Lu; „een mens”, GNB; „degene”, WV] die zondigt, díe zal sterven.”

Jes. 53:12: „Hij [heeft] zijn ziel . . . uitgestort in de dood.” (Vergelijk Matthéüs 26:38.)

Zie ook de onderwerpen „Ziel” en „Geest”.

Kunnen de doden de levenden in enig opzicht helpen of kwaad berokkenen?

Pred. 9:6: „Hun liefde en hun haat en hun jaloezie zijn reeds vergaan, en zij hebben tot onbepaalde tijd geen deel meer aan iets wat onder de zon moet worden gedaan.”

Zie ook Jesaja 26:14.

Wat valt er te zeggen van verslagen uitgebracht door personen die naar verluidt reeds dood waren maar nadien weer tot leven werden gebracht en die over een ander leven spraken?

Als iemands ademhaling en hartslag ophouden, duurt het gewoonlijk nog verscheidene minuten voordat de levenskracht de lichaamscellen geleidelijk begint te verlaten. Indien het lichaam aan hevige koude wordt blootgesteld, kan dat proces urenlang worden vertraagd. Derhalve is het soms mogelijk personen door cardiopulmonaire reanimatie weer tot leven te brengen. Zij waren wat men „klinisch dood” noemt, maar hun lichaamscellen leefden nog.

Velen die uit een „klinische dood” weer tot leven zijn gebracht, herinneren zich niets. Anderen vertellen dat zij het gevoel hadden te zweven. Sommigen zeggen dat zij prachtige dingen hebben gezien; bij weer anderen waren de ervaringen angstaanjagend.

Bestaat er een medische verklaring hiervoor?

De medisch redacteur van The Arizona Republic schreef: „Wanneer het fysieke activiteitsniveau een heel laag punt bereikt heeft, zoals onder narcose, of ten gevolge van ziekte of verwonding, neemt de automatische beheersing van de lichaamsfuncties dienovereenkomstig af. Aldus komen de neurohormonen en catecholaminen van het zenuwstelsel vrij en worden in ongecontroleerde hoeveelheid uitgestort. Dit resulteert onder andere in de hallucinatie die na terugkeer tot het bewustzijn wordt uitgelegd als was men gestorven en weer tot leven teruggekeerd.” — 28 mei 1977, blz. C-1; ook het Duitse medische tijdschrift Fortschritte der Medizin, nr. 41, 1979; Psychology Today, januari 1981.

Maar wordt het getuigenis van hen die weer tot leven zijn gebracht, niet bevestigd door personen aan wie overleden geliefden verschenen zijn en met wie zij gesproken hebben?

Lees de eerder aangehaalde schriftplaatsen over de toestand der doden nog eens. Wat zegt Gods Woord der waarheid ons over de toestand der doden?

Wie wil de mensen iets anders doen geloven? Nadat Jehovah onze eerste ouders gewaarschuwd had dat ongehoorzaamheid de dood tot gevolg zou hebben, werd dat tegengesproken. Door wie? „Hierop zei de slang [gebruikt door Satan; zie Openbaring 12:9] tot de vrouw: ’Gij zult volstrekt niet sterven’” (Gen. 3:4). Later zijn Adam en Eva natuurlijk gestorven. Wie moet derhalve op het idee zijn gekomen dat iets onstoffelijks van de mens na de dood van het lichaam voortleeft? Zoals wij reeds hebben gezien, zegt Gods Woord dit niet. In Gods wet aan het Israël uit de oudheid werd de gewoonte om de doden te raadplegen, als „onrein” en „iets verfoeilijks” veroordeeld (Lev. 19:31; Deut. 18:10-12; Jes. 8:19). Zou een God van liefde deze gewoonte veroordelen indien de levenden alleen maar in contact stonden met geliefden die overleden waren? Indien daarentegen demonische geesten zich voor de doden uitgaven en de mensheid misleidden door indrukken over te brengen waardoor een leugen in stand werd gehouden, zou het van Gods zijde dan niet liefdevol zijn om zijn dienstknechten tegen zulk bedrog te beschermen? — Ef. 6:11, 12.

Waarom nemen Jehovah’s Getuigen niet deel aan de traditionele rouwgebruiken voor de doden?

Verdriet om de dood van een geliefde is normaal en mag op juiste wijze tot uitdrukking worden gebracht

Na de dood van zijn goede vriend Lazarus ’begon Jezus te wenen’ (Joh. 11:35). Soms is het verdriet van Gods dienstknechten in verband met de dood heel intens geweest. — 2 Sam. 1:11, 12.

Maar vanwege de hoop op de opstanding wordt tot christenen gezegd: „Wij [willen] niet dat gij onwetend zijt betreffende hen die in de dood slapen, opdat gij niet treurt gelijk de overigen, die geen hoop hebben.” — 1 Thess. 4:13.

Jehovah’s dienstknechten verwerpen niet alle met de dood verband houdende gebruiken

Gen. 50:2, 3: „Jozef [gebood] zijn dienaren, de geneesheren, zijn vader te balsemen . . . en zij namen volle veertig dagen voor hem, want zoveel dagen neemt men gewoonlijk voor de balseming.”

Zie ook Johannes 19:40.

Zij die God willen behagen, vermijden gebruiken die in strijd zijn met Gods Woord

Bij sommige gebruiken geeft men openlijk uiting aan zijn droefheid. Maar Jezus zei: „Wanneer gijlieden vast [vanwege verdriet], zet dan niet langer een bedrukt gezicht zoals de huichelaars, want zij vertrekken hun gezicht opdat het de mensen mag toeschijnen dat zij vasten. . . . Maar als gij vast, wrijf dan uw hoofd met olie in en was uw gezicht, opdat het niet de mensen mag toeschijnen dat gij vast, maar uw Vader, die in het verborgene is.” — Matth. 6:16-18.

Bepaalde gebruiken weerspiegelen de opvatting dat de mens een onsterfelijke ziel heeft die na de dood van het lichaam voortleeft en derhalve weet wat de nabestaanden doen. Maar de bijbel zegt: „De doden . . . zijn zich van helemaal niets bewust” (Pred. 9:5). Ook: „De ziel die zondigt, díe zal sterven.” — Ezech. 18:4.

Veel gebruiken spruiten voort uit de opvatting dat de doden de hulp van de levenden nodig hebben of uit de vrees dat zij de levenden kwaad zullen berokkenen indien zij niet gunstig worden gestemd. Maar Gods Woord laat zien dat de doden noch pijn noch vreugde kennen. „Zijn geest gaat uit, hij keert terug naar zijn grond; waarlijk, op die dag vergaan zijn gedachten” (Ps. 146:4; zie ook 2 Samuël 12:22, 23). „Hun liefde en hun haat en hun jaloezie zijn reeds vergaan, en zij hebben tot onbepaalde tijd geen deel meer aan iets wat onder de zon moet worden gedaan.” — Pred. 9:6.

Als iemand zegt —

’Het is Gods wil’

Dan zou je kunnen antwoorden: ’Dat is een veel voorkomende opvatting. Maar voor mij is het een grote hulp geweest dat ik heb onderzocht wat God zelf hierover zegt.’ En misschien toevoegen: (1) ’(Lees Genesis 2:17.) Als een vader zijn zoon waarschuwt dat een bepaalde handelwijze hem zijn leven zal kosten, zou de vader volgens u dan willen dat de zoon die raad in de wind sloeg?’ (2) ’Wat is dan in feite Gods wil met betrekking tot de mensheid? Jezus zei: „Dit is de wil van mijn Vader, dat een ieder die de Zoon aanschouwt en in hem geloof oefent, eeuwig leven heeft, en ik zal hem op de laatste dag opwekken” (Joh. 6:40).’

’Mensen zullen altijd sterven’

Dan zou je kunnen antwoorden: ’Natuurlijk zijn de mensen daar tot nu toe niet aan ontkomen.’ En misschien toevoegen: ’Maar kijk eens wat een schitterende belofte God in Openbaring 21:3, 4 (of Jesaja 25:8) heeft gedaan.’

’Je sterft als het je tijd is’

Dan zou je kunnen antwoorden: ’Veel mensen denken daar zo over. Veel Grieken uit de oudheid geloofden dat er drie godinnen bestonden die de levensduur van elk mens bepaalden. Maar de bijbel zegt iets heel anders over het leven.’ En misschien toevoegen: (1) ’(Lees Prediker 9:11.) Illustratie: Een stuk beton kan van een gebouw afbreken en op een voetganger vallen. Heeft God dit bewerkstelligd? Zo ja, is het dan billijk de eigenaar van het gebouw van nalatigheid te beschuldigen? . . . Zoals de bijbel zegt, was het voor de voetganger een onvoorziene gebeurtenis dat hij zich precies op die plek bevond toen het stuk beton naar beneden viel.’ (2) ’De bijbel zegt ons dat het een bescherming voor ons leven is als wij een slecht gedrag vermijden (Spr. 16:17). Als u kinderen hebt, past u dit beginsel vast en zeker toe. U waarschuwt hen voor dingen die hun het leven kunnen kosten. Jehovah doet thans hetzelfde voor de gehele mensheid.’ (3) ’Jehovah weet wat de toekomst brengt. Door middel van de bijbel vertelt hij ons hoe wij van een veel langer leven kunnen genieten dan de mensen die zijn woorden in de wind slaan (Joh. 17:3; Spr. 12:28).’ (Zie ook „Noodlot”.)