Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Gebed

Gebed

Gebed

Definitie: Het eerbiedig aanroepen van de ware God of van valse goden, hetzij hardop of voor zichzelf.

Bent u evenals vele anderen van mening dat u geen antwoord op uw gebeden krijgt?

Naar wiens gebeden is God bereid te luisteren?

Ps. 65:2; Hand. 10:34, 35: „O Hoorder van het gebed, ja, tot u zullen mensen van alle vlees komen.” „God [is] niet partijdig . . ., maar in elke natie is de mens die hem vreest en rechtvaardigheid werkt, aanvaardbaar voor hem.” (Iemands nationaliteit, huidkleur of economische omstandigheden spelen hierbij geen enkele rol. De beweegredenen van iemands hart en zijn levenswijze echter wel.)

Luk. 11:2: „Wanneer gij bidt, zegt dan: ’Vader, uw naam worde geheiligd.’” (Zijn uw gebeden gericht tot de Vader, degene wiens naam volgens de bijbel Jehovah is? Of bidt u in plaats daarvan tot „heiligen”?)

Joh. 14:6, 14: „Jezus zei tot hem: ’Ik ben de weg en de waarheid en het leven. Niemand komt tot de Vader dan door bemiddeling van mij. Indien gij iets vraagt in mijn naam, ik zal het doen.’” (Bidt u in de naam van Jezus Christus, waarmee u erkent dat u als zondig mens zijn voorspraak nodig hebt?)

1 Joh. 5:14: „Dit is het vertrouwen dat wij jegens hem hebben, dat, ongeacht wat wij vragen overeenkomstig zijn wil, hij ons hoort.” (Om dit vertrouwen te hebben, moet u echter eerst Gods wil kennen. Vervolgens moet u zich ervan vergewissen dat uw smeekbeden ermee in overeenstemming zijn.)

1 Petr. 3:12: „De ogen van Jehovah zijn op de rechtvaardigen en zijn oren tot hun smeking; maar het aangezicht van Jehovah is tegen hen die slechte dingen doen.” (Hebt u de tijd genomen om te weten te komen wat volgens Jehovah’s Woord rechtvaardig en wat slecht is?)

1 Joh. 3:22: „Wat wij ook vragen, ontvangen wij van hem, omdat wij zijn geboden onderhouden en de dingen doen die in zijn ogen welbehaaglijk zijn.” (Wilt u God werkelijk behagen en streeft u er ernstig naar zijn geboden die u reeds kent, te gehoorzamen?)

Jes. 55:6, 7: „Zoekt Jehovah terwijl hij te vinden is. Roept tot hem terwijl hij nabij blijkt te zijn. Laat de goddeloze zijn weg verlaten en de man van schadelijkheid zijn gedachten; en laat hij terugkeren tot Jehovah, die hem barmhartig zal zijn, en tot onze God, want hij zal rijkelijk vergeven.” (Jehovah nodigt zelfs personen die slechte dingen hebben gedaan, barmhartig uit hem in gebed aan te roepen. Maar om Gods goedkeuring te ontvangen, moeten zij oprecht berouw hebben van hun slechte wegen en gedachten, en hun handelwijze veranderen.)

Waardoor zouden iemands gebeden onaanvaardbaar voor God kunnen zijn?

Matth. 6:5: „Wanneer gij bidt, moogt gij ook niet zijn als de huichelaars, want zij staan graag in de synagogen en op de hoeken van de brede straten te bidden om door de mensen gezien te worden. Voorwaar, ik zeg u: Zij hebben hun beloning reeds ten volle.” (Ook Lukas 18:9-14.)

Matth. 6:7: „Als gij . . . bidt, zegt dan niet steeds weer dezelfde dingen, zoals de mensen der natiën doen, want zij menen dat zij door veel woorden te gebruiken, verhoord zullen worden.”

Spr. 28:9: „Hij die zijn oor afwendt van het horen der wet [van God] — zelfs zijn gebed is iets verfoeilijks.”

Jak. 4:3: „Gij vraagt en toch ontvangt gij niet, omdat gij met een verkeerde bedoeling vraagt, om het te besteden voor uw begeerten naar zingenot.” (Zie ook Micha 3:4.)

Jes. 42:8, Belgische PB; Matth. 4:10, PC: „Ik ben de Heer [„Jahweh”, PC; „Jehovah”, NW], dit is mijn naam: mijne eer sta ik aan een andere niet af; de lof die mij toekomt aan geene beelden.” „Ge zult den Heer uw God [„Jehovah, uw God”, NW] aanbidden, en Hem alleen dienen.” (Ook Psalm 115:4-8, of 113:4-8 tweede stel nummers in PB.) (Het gebed is een vorm van aanbidding. Zou het God behagen als u voor beelden geknield [of in een andere houding] zou bidden?)

Jes. 8:19: „Ingeval men tot ulieden zou zeggen: ’Wendt u tot de spiritistische mediums of tot hen die een voorspellende geest hebben, die daar piepen en op gedempte toon iets uitbrengen’ — dient welk volk maar ook zich niet tot zijn God te wenden? Dient men zich te wenden tot dode personen ten behoeve van levende personen?”

Jak. 1:6, 7: „Hij moet in geloof blijven vragen, in het geheel niet twijfelend, want wie twijfelt, is gelijk een golf van de zee, die door de wind gedreven en heen en weer geslingerd wordt. Die mens moet feitelijk niet menen dat hij iets van Jehovah zal ontvangen.”

Wat zijn aangelegenheden waar men terecht om kan bidden?

Matth. 6:9-13: „Gij dan moet aldus bidden: ’[1] Onze Vader in de hemelen, uw naam worde geheiligd. [2] Uw koninkrijk kome. [3] Uw wil geschiede, gelijk in de hemel, alzo ook op aarde. [4] Geef ons heden ons brood voor vandaag; en [5] vergeef ons onze schulden, zoals ook wij onze schuldenaren hebben vergeven. En [6] breng ons niet in verzoeking, maar bevrijd ons van de goddeloze.’” (Merk op dat Gods naam en voornemen op de eerste plaats dienen te komen.)

Ps. 25:4, 5: „Maak mij úw wegen bekend, o Jehovah; leer mij úw paden. Doe mij in uw waarheid wandelen en leer mij.”

Luk. 11:13: „Als daarom gij, ofschoon gij boos zijt, goede gaven aan uw kinderen weet te geven, hoeveel te meer zal dan de Vader in de hemel heilige geest geven aan hen die hem erom vragen!”

1 Thess. 5:17, 18: „Bidt zonder ophouden. Brengt in verband met alles dank.”

Matth. 14:19, 20: „[Jezus nam] de vijf broden en de twee vissen . . . en, opziende naar de hemel, [sprak hij] de zegen [uit]; en nadat hij de broden had gebroken, deelde hij ze uit aan de discipelen en de discipelen deelden ze weer uit aan de scharen. Allen aten derhalve en werden verzadigd.”

Jak. 5:16: „Bidt voor elkaar.”

Matth. 26:41: „Waakt en bidt voortdurend, opdat gij niet in verzoeking komt.”

Fil. 4:6: „Weest over niets bezorgd, maar laat in alles door gebed en smeking te zamen met dankzegging uw smeekbeden bij God bekend worden.”

Als iemand zegt —

’Voordat u begint, wil ik eerst dat u met mij bidt’

Dan zou je kunnen antwoorden: ’Ik ben blij met iemand te doen te hebben die inziet hoe belangrijk het gebed is. Ook Jehovah’s Getuigen bidden geregeld. Met betrekking tot wanneer en hoe te bidden, heeft Jezus echter iets gezegd dat wellicht nieuw voor u is. Wist u dat hij zijn discipelen gebood geen gebeden in het openbaar op te zenden opdat anderen konden zien dat zij vroom waren en tot God baden? . . . (Matth. 6:5)’ En misschien toevoegen: ’Uit wat hij vervolgens zei, kunt u opmaken waar onze belangstelling voornamelijk naar uit dient te gaan en wat in onze gebeden op de eerste plaats moet komen. Daarover zou ik graag met u van gedachten wisselen (Matth. 6:9, 10).’

Of kunnen zeggen: ’Ik weet dat vertegenwoordigers van sommige religieuze groeperingen dat doen. Maar Jehovah’s Getuigen doen dat niet omdat Jezus zijn discipelen leerde bij hun predikingswerk anders te werk te gaan. In plaats van te zeggen: „Wanneer gij een huis binnengaat, bidt dan eerst”, vinden wij hier in Matthéüs 10:12, 13 wat hij precies zei. . . . En kijkt u eens waar zij volgens vers 7 over moesten praten. . . . Hoe kan dat koninkrijk mensen zoals u en ik helpen? (Openb. 21:4)’