Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Gezondmaking

Gezondmaking

Gezondmaking

Definitie: Ervoor zorgen dat iemand die lichamelijk, mentaal of geestelijk ziek is, een goede gezondheid krijgt. Zowel sommigen van de voorchristelijke Hebreeuwse profeten als Jezus Christus en bepaalde leden van de vroeg-christelijke gemeente werden door Gods geest in staat gesteld wonderbare genezingen te verrichten.

Vinden wonderbare genezingen in onze tijd plaats door middel van de geest van God?

Kan het vermogen om wonderen te verrichten, afkomstig zijn uit een andere bron dan de ware God?

Mozes en Aäron verschenen voor Farao van Egypte met het verzoek Israël naar de wildernis te laten gaan ten einde slachtoffers aan Jehovah te brengen. Om te bewijzen dat God achter dit verzoek stond, gebood Mozes Aäron zijn staf neer te werpen, die daarop in een grote slang veranderde. Dat wonder werd in Gods kracht verricht. Maar toen wierpen de magie-beoefenende priesters van Egypte elk hun staf op de grond en ook die veranderden in grote slangen (Ex. 7:8-12). In wiens kracht verrichtten zij hun wonder? — Vergelijk Deuteronomium 18:10-12.

In de 20ste eeuw worden hier en daar gebedsgenezingen verricht tijdens diensten die door geestelijken van de christenheid worden geleid. Een aantal niet-christelijke religies hebben hun vodoupriesters, toverdokters, medicijnmannen en anderen die ook genezingen verrichten; dikwijls bedienen zij zich van magie en waarzeggerij. Sommige „parapsychologische genezers” zeggen dat hun genezingen niets met religie te maken hebben. Komt de gezondmakende kracht in al deze gevallen van de ware God?

Matth. 24:24: „Er zullen valse Christussen en valse profeten opstaan, die grote tekenen en wonderen zullen doen ten einde, indien mogelijk, zelfs de uitverkorenen te misleiden.”

Matth. 7:15-23: „Wacht u voor de valse profeten . . . Velen zullen op die dag tot mij zeggen: ’Heer, Heer, hebben wij niet in uw naam geprofeteerd, en in uw naam demonen uitgeworpen, en in uw naam vele krachtige werken [„wonderen”, PC, GNB, LV] verricht?’ En toch zal ik hun dan in het openbaar bekendmaken: Ik heb u nooit gekend! Gaat weg van mij, gij werkers der wetteloosheid.”

Worden de sensationele genezingen in onze tijd op dezelfde wijze verricht als de wonderbare genezingen van Jezus en zijn vroege discipelen?

Kosten die ermee gemoeid zijn: „Geneest zieken, wekt doden op, maakt melaatsen rein, werpt demonen uit. Gij hebt om niet ontvangen, geeft om niet” (Matth. 10:8). (Doen de genezers van deze tijd dat — geven om niet?)

Hoe vaak wordt iemand werkelijk genezen? „De gehele schare deed pogingen hem [Jezus] aan te raken, want er ging kracht van hem uit die hen allen genas” (Luk. 6:19). „Men [bracht] de zieken zelfs op de brede straten . . . Ook uit de steden rondom Jeruzalem bleef de menigte samenstromen, en zij brachten zieken mee en mensen die door onreine geesten gekweld werden, en allen werden zonder uitzondering genezen” (Hand. 5:15, 16). (Worden in onze tijd allen die naar gebedsgenezers of naar religieuze heiligdommen gaan om genezing te zoeken, gezond gemaakt?)

Bewijst de levenswijze van leden van de organisaties waartoe „genezers” behoren, dat zij Gods geest bezitten?

Leggen zij als groep in opvallende mate zulke vruchten van de geest aan de dag als liefde, lankmoedigheid, zachtaardigheid en zelfbeheersing? — Gal. 5:22, 23.

Zijn zij werkelijk „geen deel van de wereld”: Houden zij zich verre van alle politieke aangelegenheden? Zijn zij in oorlogstijd vrij gebleven van bloedschuld? Genieten zij een goede reputatie omdat zij het immorele gedrag van de wereld mijden? — Joh. 17:16; Jes. 2:4; 1 Thess. 4:3-8.

Zijn ware christenen in deze tijd te herkennen aan het vermogen om wonderbare genezingen te verrichten?

Joh. 13:35: „Hieraan zullen allen weten dat gij mijn discipelen zijt, indien gij liefde onder elkaar hebt.” (Dit zei Jezus. Als wij hem werkelijk geloven, zoeken wij naar liefde, niet naar wonderbare genezing, als bewijs van waar christendom.)

Hand. 1:8: „Gij zult kracht ontvangen wanneer de heilige geest op u komt, en gij zult getuigen van mij zijn . . . tot de verst verwijderde streek der aarde.” (Vlak voordat Jezus zijn apostelen verliet om naar de hemel terug te keren, liet hij hun weten dat dit, en niet gezond maken, het uiterst belangrijke werk was dat zij moesten doen. Zie ook Matthéüs 24:14; 28:19, 20.)

1 Kor. 12:28-30: „God heeft de respectieve personen in de gemeente geplaatst, ten eerste apostelen, ten tweede profeten, ten derde leraren; voorts krachtige werken, dan gaven van gezondmakingen, diensten voor hulpbetoon, bekwaamheden om leiding te geven, verschillende talen. Zijn soms allen apostelen? Zijn soms allen profeten? Zijn soms allen leraren? Verrichten soms allen krachtige werken? Hebben soms allen gaven van gezondmakingen?” (De bijbel laat dus duidelijk zien dat niet alle ware christenen de gave van gezondmaking zouden hebben.)

Toont Markus 16:17, 18 niet aan dat het vermogen om zieken te genezen een teken zou zijn waaraan gelovigen te herkennen zouden zijn?

Mark. 16:17, 18, NBG: „Als tekenen zullen deze dingen de gelovigen volgen: in mijn naam zullen zij boze geesten uitdrijven, in nieuwe tongen zullen zij spreken, slangen zullen zij opnemen, en zelfs indien zij iets dodelijks drinken, zal het hun geen schade doen; op zieken zullen zij de handen leggen en zij zullen genezen worden.”

Deze verzen komen voor in bepaalde handschriften en vertalingen van de bijbel uit de 5de en 6de eeuw G.T. Maar ze staan niet in de oudere Griekse handschriften, de Sinaiticus en het Vaticaanse HS. nr. 1209 uit de 4de eeuw. Dr. B. F. Westcott, een autoriteit op het gebied van bijbelhandschriften, zei: „De . . . verzen zijn geen deel van de oorspronkelijke vertelling maar een toevoeging” (An Introduction to the Study of the Gospels, Londen, 1881, blz. 338). De bijbelvertaler Hiëronymus uit de 5de eeuw zei dat „vrijwel geen enkele Griekse codex deze passage [bevat]” (The Last Twelve Verses of the Gospel According to S. Mark, Londen, 1871, J. W. Burgon, blz. 53). De New Catholic Encyclopedia (1967) zegt: „De woordenschat en stijl ervan verschillen zo radicaal van de rest van het Evangelie, dat het nauwelijks mogelijk lijkt dat Markus zelf het [dat wil zeggen de verzen 9-20] geschreven heeft” (Deel IX, blz. 240). Er is geen verslag voorhanden waarin staat dat vroege christenen hetzij vergif dronken of slangen beetpakten om te bewijzen dat zij gelovigen waren.

Waarom werden gaven zoals de gave van gezondmaking, aan eerste-eeuwse christenen gegeven?

Hebr. 2:3, 4: „Hoe zullen wij . . . ontkomen indien wij een zo grote redding hebben veronachtzaamd, die immers het eerst werd verkondigd door bemiddeling van onze Heer en welke voor ons werd bevestigd door hen die hem gehoord hadden, terwijl ook God getuigenis aflegde met zowel tekenen als wonderen en verscheidene krachtige werken en met uitdelingen van heilige geest overeenkomstig zijn wil?” (Dit waren stellig overtuigende bewijzen dat de christelijke gemeente, die toen nieuw was, werkelijk haar ontstaan aan God te danken had. Maar zou het, toen dat eenmaal volkomen vaststond, nodig zijn het telkens opnieuw te bewijzen?)

1 Kor. 12:29, 30; 13:8, 13: „Zijn soms allen profeten? . . . Hebben soms allen gaven van gezondmakingen? Spreken soms allen in talen? . . . De liefde faalt nimmer. Maar hetzij er gaven van profeteren zijn, ze zullen worden weggedaan; hetzij er talen zijn, ze zullen ophouden . . . Nu blijven echter geloof, hoop, liefde, deze drie; maar de grootste van deze is de liefde.” (Wanneer deze wonderbare gaven eenmaal aan hun doel beantwoord hadden, zouden ze ophouden. Maar de kostbare hoedanigheden die door Gods geest worden voortgebracht, zouden in het leven van ware christenen nog steeds duidelijk waar te nemen zijn.)

Doet de wijze waarop iemand gezond gemaakt wordt er werkelijk iets toe, zolang het maar gebeurt?

2 Thess. 2:9, 10: „De tegenwoordigheid van de wetteloze is overeenkomstig de werking van Satan met elk krachtig werk en leugenachtige tekenen en wonderen en met elk onrechtvaardig bedrog voor degenen die vergaan, als een vergelding omdat zij de liefde voor de waarheid niet hebben aanvaard.”

Luk. 9:24, 25: „Wie zijn ziel [„leven”, NBG, WV, GNB] wil redden, zal ze verliezen; maar wie zijn ziel verliest om mijnentwil, die zal ze redden. Wat voor nut toch heeft het voor een mens als hij de gehele wereld wint, maar zichzelf verliest of schade lijdt?”

Welke hoop is er op werkelijke genezing van alle ziekte?

Openb. 21:1-4: „Ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, want de vroegere hemel en de vroegere aarde waren voorbijgegaan . . . ’En hij [God] zal elke traan uit hun ogen wegwissen, en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch geschreeuw, noch pijn zal er meer zijn.’”

Jes. 25:8: „Hij zal werkelijk de dood voor eeuwig verzwelgen, en de Heer Jehovah zal stellig de tranen van alle aangezichten wissen.” (Ook Openbaring 22:1, 2.)

Jes. 33:24: „Niemand die daar woont, zal zeggen: ’Ik ben ziek.’”

Als iemand zegt —

’Gelooft u in gezondmaking?’

Dan zou je kunnen antwoorden: ’Iemand die niet gelooft dat God de kracht heeft om gezond te maken, gelooft niet in de bijbel. Maar onwillekeurig vraag ik mij toch af of datgene wat mensen in deze tijd doen, wel juist is.’ En misschien toevoegen: (1) ’Ik zou u graag een schriftplaats voorlezen, en misschien valt u een verschil op met wat er in deze tijd gebeurt (Matth. 10:7, 8). . . . Heeft u hier opgemerkt waartoe Jezus’ discipelen volgens hem in staat zouden moeten zijn, maar wat genezers in deze tijd niet kunnen? (Zij kunnen geen doden opwekken.)’ (2) ’Wij oordelen andere mensen niet, maar het is opmerkenswaardig dat Matthéüs 24:24 iets noemt waarvoor wij op onze hoede moeten zijn.’

Of kunnen zeggen: ’Ik geloof beslist wat de bijbel over gezondmaking zegt. Maar iedere genezing die in dit samenstel van dingen wordt verricht, levert uitsluitend tijdelijke voordelen op, niet waar? Uiteindelijk sterven wij allemaal. Zal er ooit een tijd komen dat alle levenden een goede gezondheid zullen genieten en nooit hoeven te sterven? (Openb. 21:3, 4)’