Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Goddeloosheid

Goddeloosheid

Goddeloosheid

Definitie: Met goddeloosheid wordt hier gedoeld op dat wat moreel zeer slecht is. Het duidt vaak op iets waar een schadelijke, boosaardige of verderfelijke invloed van uitgaat.

Waarom is er zoveel goddeloosheid?

God treft geen schuld. Hij heeft de mensheid een volmaakt begin gegeven, maar de mensen hebben verkozen Gods vereisten te negeren en zelf te bepalen wat goed en kwaad is (Deut. 32:4, 5; Pred. 7:29; Gen. 3:5, 6). Hierdoor zijn zij onder de invloed van goddeloze, bovenmenselijke krachten gekomen. — Ef. 6:11, 12.

1 Joh. 5:19: „De gehele wereld ligt in de macht van de goddeloze.”

Openb. 12:7-12: „Er brak oorlog uit in de hemel . . . de draak en zijn engelen streden, maar hij zegevierde niet, en ook werd er voor hen geen plaats meer gevonden in de hemel. Neergeslingerd werd daarom de grote draak, de oorspronkelijke slang, die Duivel en Satan wordt genoemd, die de gehele bewoonde aarde misleidt; neergeslingerd werd hij naar de aarde, en zijn engelen werden met hem neergeslingerd. . . . ’Weest hierom vrolijk, gij hemelen en gij die daarin verblijft! Wee de aarde en de zee, want de Duivel is tot u neergedaald, en hij heeft grote toorn, daar hij weet dat hij slechts een korte tijdsperiode heeft.’” (De wereld is door toegenomen weeën getroffen sedert Satan na de geboorte van het Koninkrijk uit de hemel werd geslingerd. Zie vers 10.)

2 Tim. 3:1-5: „Weet dit, dat er in de laatste dagen kritieke tijden zullen aanbreken, die moeilijk zijn door te komen. Want de mensen zullen zichzelf liefhebben, het geld liefhebben, zullen aanmatigend zijn, hoogmoedig, lasteraars, ongehoorzaam aan ouders, ondankbaar, deloyaal, geen natuurlijke genegenheid hebbend, niet ontvankelijk voor enige overeenkomst, kwaadsprekers, zonder zelfbeheersing, heftig, zonder liefde voor het goede, verraders, onbezonnen, opgeblazen van trots, met meer liefde voor genoegens dan liefde voor God, die een vorm van godvruchtige toewijding hebben, maar de kracht ervan niet blijken te bezitten.” (Dit zijn de vruchten van eeuwenlange afval van de ware aanbidding. Deze toestanden zijn ontstaan doordat zogenaamd godsdienstige mensen hun ogen hebben gesloten voor wat er werkelijk in Gods Woord staat. Zij blijken de kracht ten goede die ware godvruchtige toewijding op iemands leven kan hebben, niet te bezitten.)

Waarom laat God goddeloosheid toe?

Soms kan het ons toeschijnen dat het wellicht het beste zou zijn dat alle goddelozen werden verwijderd. Wij zouden graag zien dat er een eind komt aan goddeloosheid, en toch hebben wij er, in vergelijking met de tijd dat goddeloosheid reeds bestaat, betrekkelijk weinig jaren mee te maken gehad. Hoe moet Jehovah God zich voelen? Duizenden jaren lang hebben mensen hem de schuld gegeven van de slechte toestanden waarin zij hebben verkeerd. Toch zijn deze toestanden niet door hem, maar door Satan en goddeloze mensen veroorzaakt. Jehovah heeft de macht de goddelozen te vernietigen. Er moeten beslist goede redenen voor zijn waarom hij dat niet heeft gedaan. Dient het ons te verbazen dat Jehovah’s aanpak van de situatie verschilt van die welke wij zouden aanbevelen? Hij heeft veel meer ervaring en een veel ruimere kijk op de situatie dan welk mens maar ook. — Vergelijk Jesaja 55:8, 9; Ezechiël 33:17.

Er zou geen goddeloosheid zijn als God intelligente schepselen niet met een vrije wil had begiftigd. Maar God heeft ons het vermogen gegeven om te verkiezen hem uit liefde te gehoorzamen of hem ongehoorzaam te zijn (Deut. 30:19, 20; Joz. 24:15). Zouden wij het graag anders zien? Wat maakt ons als ouders gelukkiger — wanneer onze kinderen ons uit liefde gehoorzamen of wanneer zij door ons daartoe gedwongen worden? Had God Adam moeten dwingen hem te gehoorzamen? Zouden wij werkelijk gelukkiger zijn als wij in een wereld zouden leven waar wij gedwongen werden God te gehoorzamen? Voordat God dit goddeloze samenstel vernietigt, stelt hij mensen in de gelegenheid te tonen of zij werkelijk in overeenstemming met zijn rechtvaardige wetten willen leven of niet. Op zijn bestemde tijd zal hij de goddelozen zonder mankeren vernietigen. — 2 Thess. 1:9, 10.

In zijn wijsheid staat hij tijd toe om zeer belangrijke strijdpunten op te lossen: (1) De rechtvaardigheid en rechtmatigheid van Jehovah’s heerschappij werd in Eden betwist (Gen. 2:16, 17; 3:1-5). (2) De rechtschapenheid van al Gods dienstknechten in hemel en op aarde werd in twijfel getrokken (Job 1:6-11; 2:1-5; Luk. 22:31). God had de opstandelingen (Satan, Adam en Eva) onmiddellijk kunnen vernietigen, maar dat zou niets hebben opgelost. Macht bewijst nog niet dat iemand het bij het rechte eind heeft. De gerezen strijdpunten waren van morele aard. Dat God tijd toestond, was niet om voor zichzelf iets te bewijzen, maar om alle schepselen met een vrije wil zelf de slechte vruchten te laten zien die de opstand tegen zijn heerschappij heeft voortgebracht en hen ook in de gelegenheid te stellen te tonen welk standpunt zij persoonlijk in deze uiterst belangrijke kwesties innemen. Wanneer deze strijdpunten dan beslecht zijn, zal het niemand ooit nog worden toegestaan de vrede te verstoren. De goede orde, de harmonie en het welzijn van het gehele universum zijn afhankelijk van de heiliging van Jehovah’s naam, doordat alle met verstand begiftigde schepselen hem oprecht eren. (Zie ook blz. 379, 380, onder „Satan de Duivel”.)

Illustratie: Als iemand ten overstaan van de gehele gemeenschap de beschuldiging zou uiten dat u uw positie als gezinshoofd misbruikte, dat uw kinderen beter af zouden zijn als zij onafhankelijk van u hun eigen beslissingen zouden nemen en dat zij allen u niet uit liefde gehoorzaamden maar vanwege de materiële voordelen waarin u voorzag, wat zou dan de beste manier zijn om de kwestie op te lossen? Zouden mensen in de gemeenschap de beschuldigingen als afgedaan kunnen beschouwen als u de valse beschuldiger zou doodschieten? Maar wat een voortreffelijk antwoord zou er worden verschaft indien u uw kinderen als uw getuigen zou laten optreden om te tonen dat u een rechtvaardig en liefdevol gezinshoofd bent en dat zij bij u wonen omdat zij u liefhebben! Als sommigen van uw kinderen uw tegenstander zouden geloven, uit huis zouden gaan en door een andere levensstijl over te nemen hun leven te gronde zouden richten, zou het eerlijke waarnemers alleen maar duidelijk worden dat de kinderen beter af waren geweest als zij uw instructies hadden opgevolgd.

Heeft het in enig opzicht voordeel voor ons afgeworpen dat God tot op deze tijd goddeloosheid heeft toegelaten?

2 Petr. 3:9: „Jehovah is niet traag ten aanzien van zijn belofte, zoals sommigen traagheid beschouwen, maar hij is geduldig met u, omdat hij niet wenst dat er iemand vernietigd wordt maar wenst dat allen tot berouw geraken.” (Omdat hij helemaal tot in onze tijd geduldig is geweest, zijn wij in de gelegenheid te tonen dat wij berouw hebben en ons, in plaats van onze eigen beslissingen met betrekking tot goed en kwaad te nemen, aan Jehovah’s rechtvaardige heerschappij willen onderwerpen.)

Rom. 9:14-24: „Wat zullen wij dan zeggen? Is er onrechtvaardigheid bij God? Moge dat nooit waar worden! . . . Indien God nu, ofschoon hij zijn gramschap wil tonen en zijn kracht wil bekendmaken, met veel lankmoedigheid de vaten der gramschap heeft verdragen, die voor de vernietiging geschikt waren gemaakt [dat wil zeggen: hij heeft het bestaan van goddelozen enige tijd verdragen], opdat hij de rijkdom van zijn heerlijkheid zou kunnen bekendmaken over de vaten van barmhartigheid, die hij tevoren heeft bereid tot heerlijkheid [dat wil zeggen: hij zou de tijd gebruiken om sommigen, in overeenstemming met zijn voornemen, barmhartigheid te betonen], namelijk ons, die hij niet alleen uit de joden maar ook uit de natiën heeft geroepen, wat zou dat dan?” (Derhalve heeft God de goddelozen nog niet vernietigd, zodat er tijd zou zijn om mensen uit te kiezen die hij met Christus als leden van het hemelse koninkrijk zou verheerlijken. Heeft God hierdoor iemand onrecht aangedaan? Neen; het is een onderdeel van Jehovah’s regeling tot zegen van alle soorten van mensen, die de gelegenheid zullen krijgen voor eeuwig op een paradijsaarde te leven. Vergelijk Psalm 37:10, 11.)

Als iemand zegt —

’Waarom laat God zo’n goddeloosheid toe?’

Dan zou je kunnen antwoorden: ’Dat is een goede vraag. Veel getrouwe dienstknechten van God waren ontsteld over de goddeloosheid die zij om zich heen zagen (Hab. 1:3, 13).’ En misschien toevoegen: (1) ’Het kan niet aan onverschilligheid van God worden toegeschreven. Hij verzekert ons dat hij een tijd heeft vastgesteld waarop hij de goddelozen ter verantwoording zal roepen (Hab. 2:3).’ (2) ’Maar wat moeten wij doen om dan tot de overlevenden te behoren? (Hab. 2:4b; Zef. 2:3)’

Of kunnen zeggen: ’Ik ben blij dat u die vraag stelt. Dit is iets wat veel oprechte mensen ernstig bezighoudt. Ik heb hier enkele zeer nuttige inlichtingen die uw vraag beantwoorden. (Lees dan samen enkele dingen op blz. 180-182.)’

’Ik geloof niet dat God na zo’n lange tijd nog iets aan de situatie zal veranderen’

Dan zou je kunnen antwoorden: ’Ik vind het prettig te horen dat u in God gelooft. Er is beslist heel wat goddeloosheid, en die is lang voor onze tijd begonnen. Maar hebt u wel eens over het volgende nagedacht . . .? (Gebruik de gedachten in par. 1 op blz. 180, m.b.t. de tijd dat God goddeloosheid heeft verdragen.)’

Of kunnen zeggen: ’U zult het vast met mij eens zijn als ik zeg dat iemand die in staat is een huis te bouwen, het toch zeker ook kan schoonmaken. . . . Aangezien God de aarde heeft geschapen, zou hij haar gemakkelijk kunnen reinigen. Waarom heeft hij daar zo lang mee gewacht? Ik vond het volgende antwoord zeer bevredigend en graag zou ik uw mening daarover willen horen. (Lees dan samen het materiaal op blz. 180-182.)’