Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Hel

Hel

Hel

Definitie: Het woord „hel” komt in veel bijbelvertalingen voor. In andere vertalingen staat in dezelfde verzen „het graf”, „het dodenrijk”, enzovoort. Weer andere bijbels transcriberen eenvoudig de woorden in de oorspronkelijke taal die soms met „hel” vertaald zijn, wat wil zeggen dat ze worden overgebracht in de letters van ons alfabet, maar onvertaald blijven. Wat zijn die woorden? Het Hebreeuwse sjeʼōlʹ en het Griekse equivalent haiʹdes, die geen betrekking hebben op een afzonderlijke grafstede, maar op het gemeenschappelijke graf van de gestorven mensheid; ook het Griekse ge·enʹna, dat als een symbool van eeuwige vernietiging wordt gebruikt. Zowel in de christenheid als in veel niet-christelijke religies wordt echter geleerd dat de hel een verblijfplaats is van demonen waar de goddelozen na hun dood worden gestraft (en sommigen geloven dat dit met pijnigingen gepaard gaat).

Geeft de bijbel te kennen dat de doden pijn lijden?

Pred. 9:5, 10: „De levenden zijn zich ervan bewust dat zij zullen sterven; maar wat de doden betreft, zij zijn zich van helemaal niets bewust . . . Alles wat uw hand te doen vindt, doe dat met uw krácht, want er is geen werk noch overleg noch kennis noch wijsheid in Sjeool,* de plaats waarheen gij gaat.” (Als zij zich van niets bewust zijn, voelen zij vanzelfsprekend geen pijn.) (*„De scheol”, voetn. Belgische PB; „het graf”, SV, Lu; „de helle”, Leu; „het dodenrijk”, GNB.)

Ps. 146:4: „Zijn geest gaat uit, hij keert terug naar zijn grond; waarlijk, op die dag vergaan zijn gedachten.”* (*„Gedachten”, 145:3 in Leu; „voornemens”, LV; „plannen”, GNB, NBG.)

Geeft de bijbel te kennen dat de ziel na de dood van het lichaam voortleeft?

Ezech. 18:4: „De ziel* die zondigt, díe zal sterven.” (*„Ziel”, SV, NBG, Lu; „een mens”, GNB; „degene”, WV.)

„Het begrip ’ziel’ in de zin van een louter geestelijke, onstoffelijke werkelijkheid, afgescheiden van het ’lichaam’, . . . komt niet in de bijbel voor.” — La Parole de Dieu (Parijs, 1960), Georges Auzou, hoogleraar in de Heilige Schrift aan het seminarie van Rouen (Frankrijk), blz. 128.

„Hoewel het Hebreeuwse woord nefesj [in de Hebreeuwse Geschriften] herhaaldelijk met ’ziel’ wordt vertaald, zou het onjuist zijn om er een Griekse betekenis in te leggen. Nefesj . . . wordt nooit opgevat als iets dat afgescheiden van het lichaam functioneert. In het Nieuwe Testament wordt het Griekse woord psuche vaak met ’ziel’ vertaald, maar ook hieraan dient niet dadelijk de betekenis gehecht te worden die het woord voor de Griekse filosofen had. Het betekent gewoonlijk ’leven’, of ’levenskracht’, of soms ’de persoon zelf’.” — The Encyclopedia Americana (1977), Deel 25, blz. 236.

Wat voor mensen gaan naar de bijbelse hel?

Zegt de bijbel dat de goddelozen naar de hel gaan?

Ps. 9:18, SV: „De goddelozen zullen terugkeren, naar de hel* toe, alle godvergetende heidenen.” (*„De dood”, WV; „het dodenrijk”, NBG; „Sjeool”, 9:17 in NW.)

Zegt de bijbel ook dat rechtschapen mensen naar de hel gaan?

Job 14:13, Leu: „[Job bad:] Wie geve my dit, dat gy my in de helle* beschermt, en my verbergt, tot dat uwen razenden toorn voorbygegaen zy, en dat gy my tyd stelt in denwelken gy myns gedenkt?” (God zelf zei dat Job „een onberispelijk en oprecht man [was], godvrezend en wijkend van het kwaad”. — Job 1:8.) (*„Het graf”, SV; „het dodenrijk”, NBG; „Sjeool”, WV, NW.)

Hand. 2:25-27, SV: „David zegt van Hem [Jezus]: . . . Want Gij zult mijn ziel in de hel* niet verlaten, noch zult uw Heilige overgeven, om verderving te zien.” (Het feit dat God Jezus in de hel niet heeft „verlaten”, impliceert dat Jezus op zijn minst enige tijd in de hel of Hades is geweest, niet waar?) (*„De helle”, Leu; „het dodenrijk”, NBG, WV; „Hades”, NW.)

Komt er ooit iemand uit de bijbelse hel?

Openb. 20:13, 14, SV: „De zee gaf de doden, die in haar waren; en de dood en de hel* gaven de doden, die in hen waren; en zij werden geoordeeld, een iegelijk naar hun werken. En de dood en de hel werden geworpen in den poel des vuurs.” (De doden zullen dus uit de hel worden bevrijd. Merk tevens op dat de hel niet hetzelfde is als het meer van vuur, maar in het meer van vuur zal worden geworpen.) (*„Het dodenrijk”, GNB, NBG; „Hades”, NW.)

Waarom bestaat er verwarring omtrent dat wat de bijbel over de hel zegt?

„Er is veel verwarring en misverstand ontstaan doordat de vroege vertalers van de bijbel het Hebreeuwse woord Sjeool en de Griekse woorden Hades en Gehenna onveranderlijk met het woord hel hebben weergegeven. De eenvoudige translitteratie van deze woorden door de vertalers van de herziene uitgaven van de bijbel is niet voldoende geweest om deze verwarring en verkeerde opvatting merkbaar op te helderen.” — The Encyclopedia Americana (1942), Deel XIV, blz. 81.

Vertalers hebben toegelaten dat hun werk werd getint door hun persoonlijke overtuiging in plaats van consequent te zijn in hun vertaling van de woorden uit de oorspronkelijke talen. Bijvoorbeeld: (1) De Luther-vertaling heeft sjeʼōlʹ met „afgrond”, „diepte”, „dood”, „doodenrijk”, „graf”, „hel” en „onderwereld” weergegeven; haiʹdes wordt daarin met zowel „hel” als „doodenrijk” vertolkt; ge·enʹna wordt ook met „hel” vertaald, soms met vuur gecombineerd tot „helsche vuur”. (2) De Willibrordvertaling transcribeert haiʹdes éénmaal als „Hades” en vertaalt het verder met „hel”, „onderwereld” of „dodenrijk”. Ze vertaalt echter niet alleen haiʹdes maar ook ge·enʹna met „hel”. Op deze wijze is de precieze betekenis van de woorden in de oorspronkelijke talen verdoezeld.

Staat de goddelozen eeuwige straf te wachten?

Matth. 25:46, NBG: „Dezen zullen heengaan naar de eeuwige straf [„afkapping”, Kingdom Interlinear; Grieks: koʹlasin], maar de rechtvaardigen naar het eeuwige leven.” (The Emphatic Diaglott heeft „afsnijding” in plaats van „straf”. Een voetnoot luidt: „Kolasin . . . is afgeleid van kolazoo, wat betekent 1. Afsnijden; zoals het afkappen van boomtakken, snoeien. 2. In toom houden, beteugelen. . . . 3. Kastijden, straffen. Iemand van het leven of de samenleving afsnijden, of zelfs in toom houden, wordt als straf beschouwd; — vandaar dat dit derde overdrachtelijke gebruik van het woord is ontstaan. De eerste betekenis is aangehouden omdat die beter past bij het tweede deel van de zin en aldus de kracht en schoonheid van de tegenstelling bewaard blijft. De rechtvaardigen gaan naar het leven, de goddelozen naar de afsnijding van het leven, of de dood. Zie 2 Thess. 1.9.”)

2 Thess. 1:9, LW: „Hun straf zal de eeuwige vernietiging* zijn. Ze zullen voorgoed van de Heer en zijn ontzaglijke macht gescheiden worden.” (*„De eeuwige ondergang”, GNB; „eeuwig verderf”, SV, NBG, WV.)

Jud. 7, NBG: „Zoals Sodom en Gomórra en de steden in hun nabijheid, die op gelijke wijze als genen haar hoererij hebben gebotvierd en ander vlees achternagelopen zijn, daar liggen als voorbeeld, onder een straf van eeuwig vuur.” (Het vuur dat Sodom en Gomorra verwoestte, is al duizenden jaren geleden uitgedoofd. Maar dat vuur had een blijvende uitwerking; de steden zijn niet herbouwd. Gods oordeel was echter niet slechts tegen die steden maar ook tegen hun goddeloze inwoners gericht. Wat hun overkwam, is een waarschuwend voorbeeld. In Lukas 17:29 zegt Jezus dat zij ’verdelgd’ (NBG) of ’vernietigd’ (NW) werden; Judas 7 laat zien dat de vernietiging eeuwig was.)

Wat wordt met de in Openbaring genoemde ’eeuwige pijniging’ bedoeld?

Openb. 14:9-11; 20:10, NBG: „Indien iemand het beest en zijn beeld aanbidt en het merkteken op zijn voorhoofd of op zijn hand ontvangt, die zal ook drinken van den wijn van Gods gramschap, die ongemengd is toebereid in den beker van zijn toorn; en hij zal gepijnigd worden met vuur en zwavel ten aanschouwen van de heilige engelen en van het Lam. En de rook van hun pijniging [Grieks: ba·sa·niʹsmou] stijgt op in alle eeuwigheden, en zij hebben geen rust, dag en nacht, die het beest en zijn beeld aanbidden, en al wie het merkteken van zijn naam ontvangt.” „En de duivel, die hen verleidde, werd geworpen in den poel van vuur en zwavel, waar ook het beest en de valse profeet zijn, en zij zullen dag en nacht gepijnigd worden in alle eeuwigheden.”

Wat is de in deze teksten genoemde „pijniging”? Het is opmerkelijk dat in Openbaring 11:10 (NBG) gesproken wordt over ’profeten die hen die op de aarde wonen, pijnigen’. Deze pijniging is het gevolg van de vernederende ontmaskering door de boodschappen die deze profeten bekendmaken. In Openbaring 14:9-11 (NBG) wordt gezegd dat aanbidders van het symbolische „beest en zijn beeld”, ’met vuur en zwavel worden gepijnigd’. Dit kan geen betrekking hebben op pijniging bij bewustzijn na de dood, want „de doden weten niets” (Pred. 9:5, NBG). Hoe komt het dan dat zij zo’n pijniging ondergaan terwijl zij nog in leven zijn? Doordat Gods dienstknechten bekendmaken dat aanbidders van het „beest en zijn beeld” de tweede dood zullen sterven, die wordt afgebeeld door „de poel van vuur en zwavel”. De rook waarmee hun vurige vernietiging gepaard gaat, blijft eeuwig opstijgen omdat de vernietiging eeuwig zal zijn en nooit in de vergetelheid zal raken. Wat betekent het als Openbaring 20:10 zegt dat de Duivel ’in alle eeuwigheden in de poel van vuur en zwavel gepijnigd zal worden’? Openbaring 21:8 (NBG) zegt duidelijk dat ’de poel van vuur en zwavel’ „de tweede dood” is. Dat de Duivel daar voor eeuwig „gepijnigd” wordt, betekent dus dat hij niet zal worden losgelaten; hij zal voor eeuwig gebonden blijven, in de eeuwige dood in feite. Dit gebruik van het woord „pijniging” (van het Griekse baʹsa·nos) doet denken aan het gebruik ervan in Matthéüs 18:34, waar hetzelfde Griekse grondwoord op een ’gevangenbewaarder’ of ’cipier’ wordt toegepast. — ED, NW; Pa, voetn.

Wat is de „vurige Gehenna” waar Jezus over sprak?

In de christelijke Griekse Geschriften komt het woord Gehenna 12 maal voor. Vijfmaal wordt het rechtstreeks met vuur in verband gebracht. Vertalers hebben de Griekse uitdrukking ge·enʹnan tou puʹros met „hellevuur” (GNB, NBG), „hel van vuur” (OB), „vuur van de hel” (LW, WV) en „Gehenna des vuurs” (PB) weergegeven.

Historische achtergrond: Het dal van Hinnom (Gehenna) lag buiten de muren van Jeruzalem. Een tijdlang was het een plaats waar men afgodendienst beoefende en zelfs kinderoffers bracht. In de eerste eeuw werd Gehenna gebruikt als de vuilverbrandingsplaats van Jeruzalem. Kadavers van dieren werden in het dal geworpen om verteerd te worden door het vuur, waaraan zwavel werd toegevoegd om het intenser te laten branden. Ook de lichamen van ter dood gebrachte misdadigers, die het niet waard werden geacht in een herinneringsgraf te worden begraven, werden in Gehenna geworpen. Zo zei Jezus in Matthéüs 5:29, 30 dat iemands „gehele lichaam” in Gehenna kon worden geworpen. Als het lichaam in het aldoor brandende vuur viel, werd het verteerd, maar wanneer het op een richel van het diepe ravijn terechtkwam, krioelde het rottende vlees weldra van de altijd aanwezige wormen of maden (Mark. 9:47, 48). Er werden geen levende mensen in Gehenna geworpen; het was dus niet een plaats waar mensen bij bewustzijn werden gepijnigd.

In Matthéüs 10:28 waarschuwde Jezus zijn toehoorders ’hem te vrezen die én ziel én lichaam kan vernietigen in Gehenna’. Wat betekent dit? Merk op dat Jezus hier niet spreekt van pijniging in de vuren van Gehenna, maar veeleer zegt ’hem te vrezen die kan vernietigen in Gehenna’. Door afzonderlijk melding te maken van de „ziel”, beklemtoont Jezus hier dat God al iemands vooruitzichten op leven kan vernietigen; bijgevolg bestaat er voor hem geen hoop op een opstanding. Met de vermeldingen van de „vurige Gehenna” wordt dus hetzelfde bedoeld als met ’het meer van vuur’ in Openbaring 21:8, namelijk vernietiging, „de tweede dood”.

Wat is volgens de bijbel de straf op de zonde?

Rom. 6:23: „Het loon dat de zonde betaalt, is de dood.”

Wordt iemand na zijn dood nog steeds voor zijn zonden gestraft?

Rom. 6:7: „Wie gestorven is, is van zijn zonde vrijgesproken.”

Is eeuwige pijniging van de goddelozen verenigbaar met Gods persoonlijkheid?

Jer. 7:31: „Zij [afvallige Judeeërs] hebben de hoge plaatsen van Tofeth gebouwd, dat in het dal van de zoon van Hinnom ligt, om hun zonen en hun dochters in het vuur te verbranden, iets wat ik niet geboden had en wat in mijn hart niet was opgekomen.” (Als dit nooit in Gods hart was opgekomen, zou hij er beslist niet op grotere schaal iets dergelijks op na houden en gebruiken.)

Illustratie: Wat zou u denken van een ouder die de hand van zijn kind boven een vuur hield om het kind voor iets verkeerds te straffen? „God is liefde” (1 Joh. 4:8). Zou hij doen wat geen enkele rechtgeaarde ouder zou doen?

Leerde Jezus door wat hij over de rijke man en Lazarus zei, dat de goddelozen na hun dood gepijnigd worden?

Is het verslag in Lukas 16:19-31 letterlijk of slechts een illustratie van iets anders? The Jerusalem Bible erkent in een voetnoot dat het een „gelijkenis in verhaaltrant is die geen betrekking heeft op enig historisch personage”. Als het verslag letterlijk werd opgevat, zou het betekenen dat zij die Gods gunst genieten, zich allen aan de boezem van één man, Abraham, zouden kunnen bevinden; dat het water op iemands vingertop niet door het vuur van Hades zou verdampen; dat een enkele druppel water verlichting zou schenken aan iemand die daar pijn lijdt. Klinkt u dat redelijk in de oren? Zou het verslag letterlijk zijn, dan zou het met andere bijbelgedeelten in strijd zijn. Maar als de bijbel zo tegenstrijdig was, zou een waarheidlievend persoon die dan als basis voor zijn geloof gebruiken? De bijbel spreekt zichzelf echter niet tegen.

Wat wordt met de gelijkenis bedoeld? De „rijke man” was een afbeelding van de Farizeeën. (Zie vers 14.) De bedelaar Lazarus was een afbeelding van de gewone joodse mensen die door de Farizeeën werden veracht maar die berouw hadden en volgelingen van Jezus werden. (Zie Lukas 18:11; Johannes 7:49; Matthéüs 21:31, 32.) De dood van hen beiden was eveneens symbolisch en beeldde een verandering in omstandigheden af. Zo kwamen de eertijds verachte personen in een positie van goddelijke gunst en werden de eertijds schijnbaar begunstigden door God verworpen, terwijl zij gepijnigd werden door de oordeelsboodschappen die door de mensen die zij hadden veracht, werden bekendgemaakt. — Hand. 5:33; 7:54.

Waar komt de leerstelling van het hellevuur vandaan?

In oude Babylonische en Assyrische geloofsopvattingen „wordt de onderwereld . . . afgeschilderd als een plaats vol gruwelen die door zeer sterke en wrede goden en demonen wordt beheerst” (The Religion of Babylonia and Assyria, Boston, 1898, Morris Jastrow, Jr., blz. 581). Vroege sporen van het vurige karakter van de hel van de christenheid worden in de religie van het oude Egypte aangetroffen (The Book of the Dead, New Hyde Park, N.Y., 1960, met een voorwoord van E. A. Wallis Budge, blz. 144, 149, 151, 153, 161). In het boeddhisme, dat uit de zesde eeuw v.G.T. dateert, begonnen na verloop van tijd zowel hete als koude hellen een rol te spelen (The Encyclopedia Americana, 1977, Deel 14, blz. 68). Aan helletaferelen die in katholieke kerken in Italië staan uitgebeeld, blijkt de godsdienst van de Etrusken ten grondslag te liggen. — La civiltà etrusca (Milaan, 1979), Werner Keller, blz. 389.

Maar de feitelijke oorsprong van deze godonterende leerstelling gaat veel verder terug. De duivelse ideeën die bij een hel van pijniging behoren, zijn godslasterlijk en vinden hun oorsprong bij de voornaamste lasteraar van God (de Duivel, wiens naam „Lasteraar” betekent), degene die door Jezus „de vader van de leugen” werd genoemd. — Joh. 8:44.