Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Koninkrijk

Koninkrijk

Koninkrijk

Definitie: Het koninkrijk van God is het instrument waarvan Jehovah zich bedient om zijn universele soevereiniteit ten opzichte van zijn schepselen tot uitdrukking te brengen. Deze term wordt vooral gebruikt als aanduiding voor de manifestatie van Gods soevereiniteit door middel van de koninklijke regering in handen van zijn Zoon Jezus Christus. Het „koninkrijk” kan betrekking hebben op de heerschappij van degene die als Koning is gezalfd of op het aardse domein waarover die hemelse regering heerschappij uitoefent.

Is Gods koninkrijk een werkelijke regering?

Of is het een toestand in de harten van mensen?

Luk. 17:21, LV: „Men zal niet zeggen: hier is het! of: daar! want het Koninkrijk Gods is binnen in u [„binnen ulieden”, SV; maar „onder u”, Belgische PB; „bij u”, NBG; „staat midden onder u”, OB; „in uw midden”, NW].” (Merk op dat Jezus, zoals blijkt uit vers 20, tot de Farizeeën sprak, die hij als huichelaars aan de kaak stelde; hij kon derhalve niet bedoeld hebben dat het Koninkrijk zich in hun hart bevond. Maar het Koninkrijk vertegenwoordigd door Christus bevond zich in hun midden.)

Zegt de bijbel werkelijk dat Gods koninkrijk een regering is?

Jes. 9:5, 6 [6, 7], NBG: „Een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij [ook SV, LV, WV; „vorstelijke heerschappij”, NW] rust op zijn schouder en men noemt hem Wonderbare Raadsman, Sterke God, Eeuwige Vader, Vredevorst. Groot zal de heerschappij zijn en eindeloos de vrede.”

Wie zijn de regeerders in het Koninkrijk?

Openb. 15:3: „Groot en wonderbaarlijk zijn uw werken, Jehovah God, de Almachtige. Rechtvaardig en waarachtig zijn uw wegen, Koning der eeuwigheid.”

Dan. 7:13, 14: „Met de wolken des hemels bleek iemand gelijk een mensenzoon [Jezus Christus; zie Markus 14:61, 62] te komen; en tot de Oude van dagen [Jehovah God] verkreeg hij toegang, en men bracht hem dicht bij, ja vóór Deze. En hem [Jezus Christus] werd heerschappij en waardigheid en een koninkrijk gegeven, opdat de volken, nationale groepen en talen alle hém zouden dienen.”

Openb. 5:9, 10: „Gij [Jezus Christus] werdt geslacht en gij hebt met uw bloed uit elke stam en taal en elk volk en elke natie personen voor God gekocht, en gij hebt hen gemaakt tot een koninkrijk en tot priesters voor onze God, en zij zullen als koningen over de aarde regeren.” (In Openbaring 14:1-3 wordt gezegd dat het aantal van hen die „van de aarde zijn gekocht” om met het Lam op de hemelse berg Sion te regeren, 144.000 bedraagt.)

Welke uitwerking zal dit koninkrijk op menselijke regeringen hebben?

Dan. 2:44: „In de dagen van die koningen zal de God des hemels een koninkrijk oprichten dat nooit te gronde zal worden gericht. En het koninkrijk zelf zal aan geen ander volk worden overgedragen. Het zal al deze koninkrijken verbrijzelen en er een eind aan maken, en zelf zal het tot onbepaalde tijden blijven bestaan.”

Ps. 2:8, 9: „Vraag van mij, opdat ik natiën tot uw erfdeel moge geven en de einden der aarde tot uw eigen bezitting. Gij zult ze breken met een ijzeren scepter, alsof ze een pottenbakkersvat waren, zult gij ze stukslaan.”

Wat zal Gods koninkrijk tot stand brengen?

Jehovah’s naam heiligen en zijn soevereiniteit hoog houden

Matth. 6:9, 10: „Gij dan moet aldus bidden: ’Onze Vader in de hemelen, uw naam worde geheiligd. Uw koninkrijk kome.’” (Hier wordt een nauw verband gelegd tussen de heiliging van Gods naam en de komst van zijn koninkrijk.)

Ezech. 38:23: „Ik zal mijzelf stellig grootmaken en mijzelf heiligen en mijzelf doen kennen voor de ogen van vele natiën; en zij zullen moeten weten dat ik Jehovah ben.” (Gods naam zal van alle smaad worden gezuiverd; deze naam zal als heilig worden beschouwd en met respect worden bejegend, en alle levenden zullen personen zijn die gaarne Jehovah’s soevereiniteit hoog houden en er behagen in scheppen zijn wil te doen. De vrede en het welzijn van het hele universum zijn afhankelijk van een dergelijke heiliging van Jehovah’s naam.)

Een einde maken aan de toegestane heerschappij van Satan over de wereld

Openb. 20:2, 3: „Hij [de hemelse Koning, Jezus Christus] greep de draak, de oorspronkelijke slang, die de Duivel en Satan is, en hij bond hem voor duizend jaren. En hij slingerde hem in de afgrond en sloot en verzegelde die boven hem, opdat hij de natiën niet meer zou misleiden totdat de duizend jaren geëindigd waren. Na deze dingen moet hij voor een korte tijd worden losgelaten.” (Aldus zal de mensheid worden bevrijd van de satanische invloed waardoor het leven zeer moeilijk is gemaakt voor mensen die het juiste willen doen. De duivelse invloed die tot uiterst onmenselijke wreedheden heeft aangezet, en de demonische invloed die het leven van velen met vrees heeft vervuld, zullen dan verdwenen zijn.)

De gehele schepping in aanbidding van de ene ware God verenigen

Openb. 5:13; 15:3, 4: „En elk schepsel dat in de hemel en op de aarde en onder de aarde en op de zee is, en alles wat daarin is, hoorde ik zeggen: ’Aan hem die op de troon zit [Jehovah] en aan het Lam [Jezus Christus] zij de zegen en de eer en de heerlijkheid en de macht tot in alle eeuwigheid.’” „Groot en wonderbaarlijk zijn uw werken, Jehovah God, de Almachtige. Rechtvaardig en waarachtig zijn uw wegen, Koning der eeuwigheid. Wie zal u niet werkelijk vrezen, Jehovah, en uw naam verheerlijken, omdat gij alleen loyaal zijt? Want alle natiën zullen komen en voor u aanbidden, omdat uw rechtvaardige besluiten openbaar zijn gemaakt.”

De mensheid in een harmonieuze verhouding met God terugbrengen

Rom. 8:19-21: „De vurige verwachting van de schepping [mensheid] wacht op het openbaar worden van de zonen Gods [het bewijs dat degenen die met Jezus Christus tot hemels leven werden opgewekt, zijn gaan regeren]. Want de schepping werd aan ijdelheid onderworpen, niet uit eigen wil, maar door hem die haar daaraan heeft onderworpen, op basis van hoop dat ook de schepping zelf [mensheid in het algemeen] vrijgemaakt zal worden van de slavernij des verderfs en de glorierijke vrijheid van de kinderen Gods zal hebben.”

De mensheid van alle oorlogsdreiging bevrijden

Ps. 46:8, 9: „Komt, aanschouwt de activiteiten van Jehovah, hoe hij verbazingwekkende gebeurtenissen op aarde heeft gesteld. Hij doet oorlogen ophouden tot het uiteinde der aarde.”

Jes. 2:4: „Zij zullen hun zwaarden tot ploegscharen moeten slaan en hun speren tot snoeimessen. Natie zal tegen natie geen zwaard opheffen, en zij zullen de oorlog niet meer leren.”

Corrupte regeerders en onderdrukking van de aarde verwijderen

Ps. 110:5: „Jehovah zelf aan uw rechterhand zal stellig koningen verpletteren op de dag van zijn toorn.”

Ps. 72:12-14: „Hij [Jehovah’s Messiaanse Koning] zal de arme die om hulp schreeuwt, bevrijden, ook de ellendige en al wie geen helper heeft. Hij zal deernis hebben met de geringe en de arme, en de zielen van de armen zal hij redden. Van onderdrukking en geweld zal hij hun ziel loskopen.”

De hele mensheid van een overvloed aan voedsel voorzien

Ps. 72:16: „Er zal volop koren op aarde blijken te zijn; op de top der bergen zal overvloed zijn.”

Jes. 25:6: „Jehovah der legerscharen zal op deze berg [op de hemelse berg Sion, de zetel van Gods koninkrijk, zullen voorzieningen voor de aardse onderdanen ervan worden getroffen] stellig voor alle volken een feestmaal aanrechten van schotels rijk aan olie, een feestmaal van wijn bewaard op de droesem, van schotels rijk aan olie en vol merg, van wijn bewaard op de droesem, geklaard.”

Alle ziekten en kwalen uitbannen

Luk. 7:22; 9:11: „Gaat, bericht aan Johannes wat gij gezien en gehoord hebt: de blinden ontvangen het gezicht, de kreupelen lopen, de melaatsen worden gereinigd en de doven horen, de doden worden opgewekt en aan de armen wordt het goede nieuws verteld.” „Hij [Jezus Christus] ontving hen vriendelijk en sprak tot hen over het koninkrijk Gods, en hen die genezing nodig hadden, maakte hij gezond.” (Aldus toonde Jezus wat hij als hemelse Koning voor de mensheid zal doen.)

Voor iedereen in geschikte behuizing voorzien

Jes. 65:21, 22: „Zij zullen stellig huizen bouwen en bewonen, en zij zullen stellig wijngaarden planten en hun vrucht eten. Zij zullen niet bouwen en iemand anders het bewonen; zij zullen niet planten en iemand anders ervan eten.”

Voldoening schenkend werk voor allen bieden

Jes. 65:23: „Zij zullen niet voor niets zwoegen, noch zullen zij baren tot ontsteltenis, want zij zijn het nageslacht bestaande uit de uitverkorenen van Jehovah, en hun nakomelingen met hen.”

Zekerheid waarborgen en garanderen dat personen of bezittingen veilig zijn

Micha 4:4: „Zij zullen werkelijk ieder onder hun wijnstok en onder hun vijgeboom zitten, en er zal niemand zijn die hen doet beven; want het is de mond van Jehovah der legerscharen die het heeft gesproken.”

Ps. 37:10, 11: „Nog maar een korte tijd en de goddeloze zal er niet meer zijn; en gij zult stellig acht geven op zijn plaats, en hij zal er niet meer zijn. De zachtmoedigen daarentegen zullen de aarde bezitten, en zij zullen inderdaad hun heerlijke verrukking vinden in de overvloed van vrede.”

Zorgen dat er rechtvaardigheid en recht heerst

2 Petr. 3:13: „Er zijn nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, die wij overeenkomstig zijn belofte verwachten, en daarin zal rechtvaardigheid wonen.”

Jes. 11:3-5: „Hij [de Messiaanse Koning] zal niet richten naar wat zijn ogen alleen maar zien, noch terechtwijzen naar wat zijn oren slechts horen. En met rechtvaardigheid moet hij de geringen richten, en met oprechtheid moet hij terechtwijzing geven ten behoeve van de zachtmoedigen der aarde. . . . En rechtvaardigheid moet de gordel van zijn heupen blijken te zijn, en getrouwheid de gordel van zijn lendenen.”

De mensen behoeden voor elke soort van letsel en schade door natuurkrachten

Mark. 4:37-41: „Nu stak er een zeer zware storm op en de golven sloegen voortdurend in de boot, zodat de boot bijna vol water liep. . . . Toen stond hij [Jezus] op en bestrafte de wind en zei tot de zee: ’Zwijg! Wees stil!’ En de wind ging liggen en er ontstond een grote kalmte. . . . Maar zij waren door een ongewone vrees bevangen en zeiden tot elkaar: ’Wie is dat toch wel, want zelfs de wind en de zee gehoorzamen hem?’” (Aldus toonde Jezus de macht die hij als hemelse Koning over dergelijke natuurelementen zal uitoefenen.)

De doden opwekken

Joh. 5:28, 29: „Verwondert u hierover niet, want het uur komt waarin allen die in de herinneringsgraven zijn, zijn stem [de stem van Christus, de Koning] zullen horen en te voorschijn zullen komen.”

Openb. 20:12: „Ik zag de doden, de groten en de kleinen, staande voor de troon, en er werden boekrollen geopend. Maar er werd een andere boekrol geopend; het is de rol des levens. En de doden werden geoordeeld op grond van de dingen die in de boekrollen geschreven stonden, overeenkomstig hun daden [die zij na hun opstanding hebben gedaan; vergelijk Romeinen 6:7].”

De dood ten gevolge van de overgeërfde Adamitische zonde uitbannen

Jes. 25:8: „Hij zal werkelijk de dood voor eeuwig verzwelgen, en de Heer Jehovah zal stellig de tranen van alle aangezichten wissen.”

Openb. 21:4: „Hij zal elke traan uit hun ogen wegwissen, en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch geschreeuw, noch pijn zal er meer zijn. De vroegere dingen zijn voorbijgegaan.”

Een wereld tot stand brengen waarin mensen elkaar oprecht liefhebben

Joh. 13:35: „Hieraan zullen allen weten dat gij mijn discipelen zijt [en er derhalve voor in aanmerking komen deelgenoten met Jezus in het hemelse koninkrijk of aardse onderdanen van dat koninkrijk te worden], indien gij liefde onder elkaar hebt.”

Dieren en mensen in een harmonieuze verhouding met elkaar brengen

Jes. 11:6-9: „De wolf zal werkelijk een poosje verblijven bij het mannetjeslam, en bij het bokje zal de luipaard zelf zich neerleggen, en het kalf en de jonge leeuw met manen en het weldoorvoede dier alle bij elkaar; en een kleine jongen nog maar zal leider over ze zijn. En de koe en de beer zullen weiden; samen zullen hun jongen neerliggen. En zelfs de leeuw zal stro eten net als de stier. En de zuigeling zal stellig spelen bij het hol van de cobra; en op de lichtopening van een giftige slang zal een gespeend kind werkelijk zijn eigen hand leggen. Men zal generlei kwaad doen noch enig verderf stichten op heel mijn heilige berg.” (Ook Jesaja 65:25.)

Hos. 2:18: „Voor hen zal ik stellig een verbond sluiten op die dag in verband met het wild gedierte van het veld en met het vliegende schepsel des hemels en dat wat op de grond kruipt, . . . en ik wil hen in zekerheid doen neerliggen.”

De aarde tot een paradijs maken

Luk. 23:43: „Voorwaar, ik zeg u heden: Gij zult met mij in het Paradijs zijn.”

Ps. 98:7-9: „Laat de zee bulderen en dat wat haar vult, het produktieve land en zij die daarop wonen. Laten de rivieren zelfs in de handen klappen; laten de bergen zelfs te zamen een vreugdegeroep aanheffen voor het aangezicht van Jehovah, want hij is gekomen om de aarde te richten. Hij zal het produktieve land richten met rechtvaardigheid en de volken met oprechtheid.”

Vergelijk Genesis 1:28; 2:15; Jesaja 55:11.

Wanneer zou Gods koninkrijk beginnen te regeren?

In de eerste eeuw?

Kol. 1:1, 2, 13: „Paulus, door Gods wil een apostel van Christus Jezus, en Timótheüs, onze broeder, aan de heiligen [degenen die erfgenamen van het hemelse koninkrijk waren] . . . Hij [God] heeft ons bevrijd van de autoriteit der duisternis en ons [de heiligen, leden van de christelijke gemeente] overgezet in het koninkrijk van de Zoon van zijn liefde.” (Christus was dus inderdaad al in de eerste eeuw, voordat Paulus dit schreef, over de christelijke gemeente gaan regeren, maar de oprichting van het Koninkrijk om over de hele aarde te regeren, lag nog in de toekomst.)

1 Kor. 4:8: „Gijlieden zijt toch reeds verzadigd? Gij zijt toch reeds rijk? Gij zijt toch als koningen gaan regeren zonder ons? En ik wenste inderdaad dat gij als koningen waart gaan regeren, opdat ook wij met u als koningen mochten regeren.” (Het is duidelijk dat de apostel Paulus hen terechtwijst omdat zij er een verkeerde zienswijze op na hielden.)

Openb. 12:10, 12: „Nu is gekomen de redding en de kracht en het koninkrijk van onze God en de autoriteit van zijn Christus, want de beschuldiger van onze broeders, die hen dag en nacht beschuldigt voor onze God, is neergeslingerd! Weest hierom vrolijk, gij hemelen en gij die daarin verblijft! Wee de aarde en de zee, want de Duivel is tot u neergedaald, en hij heeft grote toorn, daar hij weet dat hij slechts een korte tijdsperiode heeft.” (De oprichting van Gods koninkrijk wordt hier in verband gebracht met het uit de hemel slingeren van Satan. Zoals uit Job hoofdstuk 1, 2 blijkt, was dit niet gebeurd ten tijde van de opstand in Eden. Het boek Openbaring werd in 96 G.T. opgetekend, en Openbaring 1:1 toont aan dat het handelt over gebeurtenissen die toen nog in de toekomst lagen.)

Moet het aan de macht komen van Gods koninkrijk wachten op een wereldbekering?

Ps. 110:1, 2: „De uitspraak van Jehovah tot mijn Heer [Jezus Christus] luidt: ’Zit aan mijn rechterhand, totdat ik uw vijanden tot een voetbank voor uw voeten stel.’ De staf van uw sterkte zal Jehovah uit Sion zenden, zeggend: ’Ga onderwerpen te midden van uw vijanden.’” (Er zouden dus vijanden zijn die hij moest onderwerpen; niet allen zouden zich aan zijn heerschappij onderwerpen.)

Matth. 25:31-46: „Wanneer de Zoon des mensen [Jezus Christus] gekomen zal zijn in zijn heerlijkheid, en alle engelen met hem, dan zal hij op zijn glorierijke troon plaats nemen. En alle natiën zullen voor hem worden vergaderd, en hij zal de mensen van elkaar scheiden, zoals een herder de schapen van de bokken scheidt. . . . En dezen [die geen liefde voor zijn gezalfde broeders aan de dag legden] zullen heengaan in de eeuwige afsnijding, maar de rechtvaardigen in het eeuwige leven.” (Klaarblijkelijk zou niet de gehele mensheid bekeerd zijn voordat Christus op de troon zou gaan zitten; niet allen zouden rechtvaardigen blijken te zijn.)

Geeft de bijbel te kennen wanneer het Koninkrijk zou beginnen te regeren?

Zie blz. 86-89, onder „Datering”, en blz. 255-260, onder „Laatste dagen”.

Als iemand zegt —

’Het zal mijn tijd wel uit duren’

Dan zou je kunnen antwoorden: ’Toch moet het eens komen, niet waar? . . . Zou iemand ooit kunnen weten dat het in zijn geslacht zou komen? Jezus’ apostelen wilden dat graag weten en het antwoord dat hij hun gaf, is veelbetekenend voor ons in deze tijd (Matth. 24:3-14; Luk. 21:29-32).’

Of kunnen zeggen: ’Dat is een veel gehoorde opvatting. Maar Jehovah’s Getuigen zijn er op grond van de bijbel vast van overtuigd dat Gods koninkrijk reeds in de hemel regeert en dat wij moeten tonen of wij onder Gods rechtvaardige regering op aarde willen blijven leven of niet. Daarom ben ik vandaag bij u aan de deur gekomen. Kijkt u eens wat hier in Matthéüs 25:31-33 staat.’