Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Losprijs

Losprijs

Losprijs

Definitie: Een prijs die wordt betaald om iemand of iets terug te kopen, of om ontheffing van een verplichting of bevrijding uit een ongewenste omstandigheid te bewerkstelligen. De belangrijkste losprijs is die welke door het vergoten bloed van Jezus Christus is betaald. Door de waarde van die losprijs in de hemel aan te bieden, heeft Jezus voor Adams nageslacht de weg geopend om verlost te worden van de zonde en de dood die wij allen wegens de zonde van onze voorvader Adam hebben geërfd.

Hoe verschilde Jezus’ dood van die van andere martelaren?

Jezus was een volmaakt mens. Hij werd zonder enige smet van zonde geboren en hij heeft die volmaaktheid zijn leven lang behouden. „Hij heeft geen zonde begaan.” Hij was „onbesmet, afgescheiden van de zondaars”. — 1 Petr. 2:22; Hebr. 7:26.

Hij was in uniek opzicht Gods Zoon. God zelf legde hier vanuit de hemel hoorbaar getuigenis van af (Matth. 3:17; 17:5). Deze Zoon had voordien in de hemel geleefd; door bemiddeling van hem had God al het andere geschapene in het gehele universum tot bestaan gebracht. Ten einde Zijn wil te volbrengen, bracht God het leven van deze Zoon door een wonder naar de schoot van een maagd over, zodat hij als mens geboren kon worden. Om te beklemtonen dat hij werkelijk mens was geworden, noemde Jezus zichzelf de Zoon des mensen. — Kol. 1:15-20; Joh. 1:14; Luk. 5:24.

Hij stond niet machteloos tegenover degenen die hem ter dood brachten. Hij zei: „Ik [doe] afstand van mijn ziel . . . Niemand heeft ze van mij afgenomen, maar ik doe er uit mijzelf afstand van” (Joh. 10:17, 18). Hij wilde geen beroep doen op hemelse strijdkrachten om ten behoeve van hem tussenbeide te komen (Matth. 26:53, 54). Hoewel het goddeloze mannen werd toegestaan hem te doden, stierf hij in werkelijkheid een offerandelijke dood.

De waarde van zijn vergoten bloed kan anderen verlossen. „De Zoon des mensen is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en zijn ziel te geven als een losprijs in ruil voor velen” (Mark. 10:45). Zijn dood was dus veel meer dan een martelaarschap.

Zie ook blz. 152, 153, onder „Gedachtenisviering”.

Waarom moest er zo’n losprijs worden verschaft om voor ons eeuwig leven te bewerkstelligen?

Rom. 5:12: ’Door bemiddeling van één mens [Adam] is de zonde de wereld binnengekomen en door middel van de zonde de dood, en aldus heeft de dood zich tot alle mensen uitgebreid omdat zij allen gezondigd hadden.’ (Hoe rechtschapen wij ook leven, toch zijn wij allen vanaf onze geboorte zondaars [Ps. 51:5]. Wij kunnen het recht op eeuwig leven op geen enkele wijze verdienen.)

Rom. 6:23: „Het loon dat de zonde betaalt, is de dood.”

Ps. 49:6-9: „Zij die op hun middelen voor levensonderhoud vertrouwen, en die zich op de overvloed van hun rijkdom blijven beroemen, niet één van hen kan zelfs ook maar een broeder op enigerlei wijze loskopen, noch God een losprijs voor hem geven, (en de loskoopprijs voor hun ziel is zo kostbaar dat die tot onbepaalde tijd heeft opgehouden) opdat hij nog voor eeuwig zou leven en de kuil niet zou zien.” (Geen enkel onvolmaakt mens kan de middelen verschaffen om iemand anders van zonde en dood te verlossen. Hij kan met zijn geld geen eeuwig leven kopen, en als hij zijn ziel heeft afgelegd in de dood — het loon dat hem wegens de zonde toch zou toekomen — kan hij daar niet een ander mee verlossen.)

Waarom heeft God niet gewoon bepaald dat, ofschoon Adam en Eva wegens hun opstand moesten sterven, al hun nakomelingen die God zouden gehoorzamen, eeuwig konden leven?

Omdat Jehovah ’rechtvaardigheid en gerechtigheid liefheeft’ (Ps. 33:5; Deut. 32:4; Jer. 9:24). Door de wijze waarop hij de situatie dus aanpakte, hield hij zijn rechtvaardigheid hoog, voldeed hij aan de vereisten van absolute gerechtigheid en verheerlijkte hij terzelfder tijd zijn liefde en barmhartigheid. Hoe dat zo?

(1) Adam en Eva hadden voordat zij zondigden, geen kinderen gekregen; daarom werd niemand volmaakt geboren. Al Adams nakomelingen werden in zonde voortgebracht, en zonde leidt tot de dood. Indien Jehovah hier gewoon aan was voorbijgegaan, zou hij zijn eigen rechtvaardige maatstaven hebben verloochend. Dat kon God niet doen, want dan zou hij aan onrechtvaardigheid meewerken. — Rom. 3:21-26.

(2) Hoe zouden er, zonder de vereisten van gerechtigheid te negeren, voorzieningen getroffen kunnen worden om diegenen van Adams nakomelingen te verlossen die Jehovah uit liefde zouden gehoorzamen? Als een volmaakt mens een offerandelijke dood zou sterven, zou op grond van de gerechtigheid dat volmaakte leven de zonden kunnen bedekken van degenen die de voorziening in geloof zouden aanvaarden. Aangezien wegens de zonde van één man (Adam) de hele menselijke familie uit zondaars bestond, zou het vergoten bloed van een ander volmaakt mens (in feite een tweede Adam), dat immers overeenkomstige waarde zou hebben, de weegschaal van gerechtigheid weer in evenwicht kunnen brengen. Omdat Adam een opzettelijke zondaar was, kon hij er geen profijt van trekken; maar omdat de straf die de gehele mensheid voor de zonde moest betalen, op deze wijze door iemand anders zou worden betaald, kon Adams nageslacht worden verlost. Maar zo’n volmaakt mens bestond niet. De mensheid zou nooit aan de vereisten van absolute gerechtigheid kunnen voldoen. Daarom trof Jehovah zelf — als een uiting van zijn wonderbare liefde en met grote opoffering van zijn zijde — de voorziening (1 Kor. 15:45; 1 Tim. 2:5, 6; Joh. 3:16; Rom. 5:8). Gods eniggeboren Zoon, Jezus, was bereid zijn deel te doen. Hij legde zijn hemelse heerlijkheid af en werd een volmaakt mens, waarna hij ten behoeve van de mensheid stierf. — Fil. 2:7, 8.

Illustratie: Een gezinshoofd kan een misdadiger worden en ter dood worden veroordeeld. Zijn kinderen kunnen totaal onbemiddeld en hopeloos diep in de schulden achterblijven. Misschien zal hun goede grootvader ten behoeve van hen tussenbeide komen en door bemiddeling van een bij hem inwonende zoon voorzieningen treffen dat hun schulden worden betaald, waardoor zij een nieuw leven zouden kunnen beginnen. Willen de kinderen er profijt van trekken, dan moeten zij de voorziening natuurlijk aanvaarden, en de grootvader kan redelijkerwijs bepaalde eisen stellen om te voorkomen dat de kinderen de weg van hun vader zullen opgaan.

Op wie werden de voordelen van Jezus’ offer het eerst toegepast, en met welk oogmerk?

Rom. 1:16: „Het goede nieuws [met betrekking tot Jezus Christus en zijn rol in Jehovah’s voornemen] . . . is in feite Gods kracht tot redding voor een ieder die geloof heeft, eerst voor de jood en ook voor de Griek.” (De uitnodiging om profijt te trekken van de voorziening voor redding door bemiddeling van Christus, werd eerst tot de joden en daarna tot de niet-joden gericht.)

Ef. 1:11-14: ’In eendracht met [Christus] werden wij [joden, inclusief de apostel Paulus] ook tot erfgenamen [Erfgenamen waarvan? Van het hemelse koninkrijk] aangesteld opdat wij tot lof van zijn heerlijkheid zouden dienen, wij die de eersten zijn geweest die op de Christus hebben gehoopt. Maar ook gij [uit de heidense natiën genomen christenen, zoals velen in Efeze] hebt op hem gehoopt nadat gij het woord der waarheid, het goede nieuws over uw redding, hadt gehoord. Door bemiddeling van hem werdt ook gij, nadat gij hadt geloofd, met de beloofde heilige geest verzegeld, die een van tevoren gegeven onderpand van onze erfenis is, met het oog op de verlossing door losprijs van Gods eigen bezit, tot lof van zijn heerlijkheid.’ (Die erfenis is, zoals uit 1 Petrus 1:4 blijkt, in de hemelen weggelegd. Openbaring 14:1-4 geeft te kennen dat het aantal van hen die erin zullen delen, 144.000 bedraagt. Samen met Christus zullen zij als koningen en priesters duizend jaar lang over de mensheid regeren, en gedurende deze tijd zal Gods voornemen om de aarde tot een paradijs te maken en haar met het volmaakte nageslacht van het eerste mensenpaar te bevolken, worden verwezenlijkt.)

Wie trekken thans ook voordeel van Jezus’ offer?

1 Joh. 2:2: „Hij [Jezus Christus] is een zoenoffer voor onze zonden, echter niet alleen voor de onze [die van de apostel Johannes en andere gezalfde christenen], maar ook voor die van de gehele wereld [overigen van de mensheid, die eeuwig leven op aarde hopen te ontvangen].”

Joh. 10:16: „Ik heb nog andere schapen, die niet van deze kooi zijn; ook die moet ik brengen, en zij zullen naar mijn stem luisteren, en zij zullen één kudde, één herder worden.” (Deze „andere schapen” komen onder de liefdevolle zorg van Jezus Christus terwijl het overblijfsel van de „kleine kudde” van Koninkrijkserfgenamen nog op aarde is; aldus kunnen de „andere schapen” met de Koninkrijkserfgenamen worden verenigd als een deel van de ’ene kudde’. Zij allen verheugen zich in vele van dezelfde voordelen die uit Jezus’ offer voortspruiten, maar niet op volledig gelijke wijze, daar zij verschillende bestemmingen hebben.)

Openb. 7:9, 14: „Na deze dingen zag ik, en zie! een grote schare, die niemand tellen kon, uit alle natiën en stammen en volken en talen . . . ’Dezen zijn het die uit de grote verdrukking komen, en zij hebben hun lange gewaden gewassen en hebben ze wit gemaakt in het bloed van het Lam.’” (De leden van deze grote schare zijn dus nog in leven wanneer de grote verdrukking begint, en zij staan in een reine positie voor Gods aangezicht omdat zij geloof oefenen in de losprijs. De rechtvaardigheid die hun als gevolg hiervan wordt toegerekend, is toereikend om hen hier op aarde levend door de grote verdrukking heen te brengen.)

Welke toekomstige zegeningen zijn het gevolg van de losprijs?

Openb. 5:9, 10: „Zij zingen een nieuw lied, zeggende: ’Gij zijt waardig de boekrol te nemen en haar zegels te openen, want gij werdt geslacht en gij hebt met uw bloed uit elke stam en taal en elk volk en elke natie personen voor God gekocht, en gij hebt hen gemaakt tot een koninkrijk en tot priesters voor onze God, en zij zullen als koningen over de aarde regeren.’” (De losprijs was een essentiële factor om voor degenen die met Christus zullen regeren, de weg tot hemels leven te openen. Weldra zullen alle regeerders van het nieuwe bestuur over de aarde op hun hemelse tronen zitten.)

Openb. 7:9, 10: „Zie! een grote schare, die niemand tellen kon, uit alle natiën en stammen en volken en talen, staande voor de troon en voor het Lam [Jezus Christus, die stierf alsof hij een offerlam was], gehuld in lange witte gewaden, en er waren palmtakken in hun handen. En zij blijven met een luide stem roepen, zeggende: ’Redding hebben wij te danken aan onze God, die op de troon is gezeten, en aan het Lam.’” (Geloof in Christus’ offer is voor deze grote schare een sleutelfactor om in de grote verdrukking gespaard te blijven.)

Openb. 22:1, 2: „En hij toonde mij een rivier van water des levens, helder als kristal, die stroomde vanuit de troon van God en van het Lam over het midden van haar brede straat. En aan deze en aan gene zijde van de rivier stonden bomen des levens, die twaalf vruchtoogsten voortbrengen, elke maand hun vruchten opleverend. En de bladeren van de bomen waren tot genezing van de natiën.” (Het aanwenden van de waarde van het offer van het Lam Gods vormt dus een belangrijk onderdeel van Gods voorziening om de mensheid van alle gevolgen van de zonde te genezen en hen in staat te stellen zich in eeuwig leven te verheugen.)

Rom. 8:21: „Dat ook de schepping zelf [de mensheid] vrijgemaakt zal worden van de slavernij des verderfs en de glorierijke vrijheid van de kinderen Gods zal hebben.”

Wat wordt van ons vereist om blijvend voordeel te trekken van Jezus’ volmaakte offer?

Joh. 3:36: „Hij die geloof oefent in de Zoon, heeft eeuwig leven; hij die de Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien, maar de gramschap Gods blijft op hem.”

Hebr. 5:9: „Nadat hij [Jezus Christus] tot volmaaktheid was gebracht, is hij voor allen die hem gehoorzamen, oorzaak geworden van eeuwige redding.”

Wat onthult de losprijsvoorziening omtrent de gevoelens die God jegens de mensheid koestert?

1 Joh. 4:9, 10: „Hierdoor werd de liefde Gods . . . openbaar gemaakt, dat God zijn eniggeboren Zoon naar de wereld heeft uitgezonden, opdat wij door bemiddeling van hem leven zouden verwerven. De liefde bestaat in dit opzicht niet hierin dat wij God hebben liefgehad, maar dat hij ons heeft liefgehad en zijn Zoon heeft uitgezonden als zoenoffer.”

Rom. 5:7, 8: „Ternauwernood zal iemand voor een rechtvaardige sterven; ja, voor de goede heeft iemand misschien nog de moed te sterven. Maar God beveelt zijn eigen liefde jegens ons hierin aan, dat Christus voor ons is gestorven terwijl wij nog zondaars waren.”

Hoe dient deze voorziening van invloed te zijn op de wijze waarop wij ons leven gebruiken?

1 Petr. 2:24: „Hijzelf heeft in zijn eigen lichaam onze zonden gedragen aan het hout, opdat het voor ons met de zonden afgedaan zou zijn en wij voor rechtvaardigheid zouden leven.” (Gezien alles wat Jehovah en zijn Zoon hebben gedaan om ons van zonde te reinigen, dienen wij ons uiterste best te doen om zondige neigingen te overwinnen. Het dient absoluut ondenkbaar te zijn dat wij opzettelijk iets zouden doen waarvan wij weten dat het zondig is!)

2 Kor. 5:14, 15: „De liefde die de Christus heeft, dringt ons, want wij hebben zó geoordeeld, dat één mens voor allen is gestorven; allen waren dus gestorven; en hij is voor allen gestorven, opdat zij die leven, niet langer voor zichzelf zouden leven, maar voor hem die voor hen gestorven is en die werd opgewekt.”

Zie ook Titus 2:13, 14.