Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Valse profeten

Valse profeten

Valse profeten

Definitie: Afzonderlijke personen en organisaties die boodschappen bekendmaken welke zij aan een bovenmenselijke bron toeschrijven maar die niet hun oorsprong vinden bij de ware God en niet in overeenstemming zijn met zijn geopenbaarde wil.

Hoe kunnen ware en valse profeten geïdentificeerd worden?

Ware profeten maken hun geloof in Jezus bekend, doch er wordt meer verlangd dan alleen maar te beweren in zijn naam te prediken

1 Joh. 4:1-3: „Beproeft de geïnspireerde uitingen om te zien of ze uit God voortspruiten, want er zijn vele valse profeten uitgegaan tot de wereld. Hierdoor verkrijgt gij de kennis van de geïnspireerde uiting die van God afkomstig is: Elke geïnspireerde uiting die Jezus Christus belijdt als gekomen in het vlees, spruit uit God voort, maar elke geïnspireerde uiting die Jezus niet belijdt, spruit niet uit God voort.”

Matth. 7:21-23: „Niet een ieder die tot mij zegt: ’Heer, Heer’, zal het koninkrijk der hemelen ingaan, maar hij die de wil doet van mijn Vader, die in de hemelen is. Velen zullen op die dag tot mij zeggen: ’Heer, Heer, hebben wij niet in uw naam geprofeteerd . . .?’ En toch zal ik hun dan in het openbaar bekendmaken: Ik heb u nooit gekend! Gaat weg van mij, gij werkers der wetteloosheid.”

Ware profeten spreken in de naam van God, maar louter te beweren hem te vertegenwoordigen, is niet genoeg

Deut. 18:18-20: „Een profeet zal ik voor hen verwekken uit het midden van hun broeders, aan u [Mozes] gelijk; en ik zal inderdaad mijn woorden in zijn mond leggen, en hij zal stellig tot hen spreken alles wat ik hem gebieden zal. En het moet geschieden dat de man die niet naar mijn woorden, die hij in mijn naam zal spreken, zal luisteren, van hem zal ikzelf rekenschap eisen. Maar de profeet die zo overmoedig is in mijn naam een woord te spreken dat ik hem niet geboden heb te spreken, of die in de naam van andere goden spreekt, die profeet moet sterven.” (Vergelijk Jeremia 14:14; 28:11, 15.)

Jezus zei: „Ik [doe] niets uit mijzelf . . . maar deze dingen spreek ik, zoals de Vader mij heeft geleerd” (Joh. 8:28). Hij zei: „Ik ben in de naam van mijn Vader gekomen” (Joh. 5:43). Jezus zei ook: „Wie uit zichzelf spreekt, zoekt zijn eigen heerlijkheid.” — Joh. 7:18.

Als afzonderlijke personen of organisaties beweren God te vertegenwoordigen maar weigeren Gods persoonlijke naam te gebruiken en gewoonlijk hun eigen zienswijzen omtrent aangelegenheden naar voren brengen, voldoen zij dan aan deze belangrijke kwalificatie van een ware profeet?

Uit het vermogen om „grote tekenen” of „wonderen” te verrichten, blijkt niet noodzakelijkerwijs dat iemand een ware profeet is

Matth. 24:24: „Er zullen valse Christussen en valse profeten opstaan, die grote tekenen en wonderen zullen doen ten einde, indien mogelijk, zelfs de uitverkorenen te misleiden.”

2 Thess. 2:9, 10: „De tegenwoordigheid van de wetteloze is overeenkomstig de werking van Satan met elk krachtig werk en leugenachtige tekenen en wonderen en met elk onrechtvaardig bedrog voor degenen die vergaan, als een vergelding omdat zij de liefde voor de waarheid niet hebben aanvaard, opdat zij gered zouden worden.”

Mozes daarentegen verrichtte wonderen op bevel van Jehovah (Ex. 4:1-9). Jehovah stelde ook Jezus in staat om wonderen te verrichten (Hand. 2:22). Maar het waren niet alleen de wonderen waaruit bleek dat God hen werkelijk had gezonden.

Wat ware profeten voorzeggen, komt uit, hoewel het hun misschien niet duidelijk is wanneer precies of hoe het in vervulling zal gaan

Dan. 12:9: „Ga, Daniël, want de woorden worden geheim gemaakt en verzegeld tot de tijd van het einde.”

1 Petr. 1:10, 11: „De profeten . . . bleven onderzoeken welk speciale tijdperk of wat voor soort van tijdperk de geest in hen te kennen gaf betreffende Christus, toen die van tevoren getuigenis aflegde van het lijden voor Christus en van de heerlijkheden die daarop zouden volgen.”

1 Kor. 13:9, 10: „Wij hebben gedeeltelijke kennis en wij profeteren gedeeltelijk; wanneer echter het volledige gekomen zal zijn, zal dat wat gedeeltelijk is, worden weggedaan.”

Spr. 4:18: „Het pad van de rechtvaardigen is als het glanzende licht, dat steeds helderder wordt tot de dag stevig bevestigd is.”

De apostelen en andere eerste-eeuwse christelijke discipelen koesterden bepaalde verkeerde verwachtingen, maar de bijbel rangschikt hen niet onder de „valse profeten”. — Zie Lukas 19:11; Johannes 21:22, 23; Handelingen 1:6, 7.

De profeet Nathan moedigde koning David aan gehoor te geven aan de stem van zijn hart met betrekking tot de bouw van een huis voor Jehovah’s aanbidding. Maar later gebood Jehovah Nathan om David mee te delen dat niet hij het huis zou bouwen. Jehovah verwierp Nathan niet om wat hij voordien had gezegd, maar bleef zich van hem bedienen omdat hij de kwestie nederig rechtzette toen Jehovah hem dit duidelijk maakte. — 1 Kron. 17:1-4, 15.

De uitspraken van een ware profeet bevorderen de ware aanbidding en zijn in overeenstemming met Gods geopenbaarde wil

Deut. 13:1-4: „Ingeval er in uw midden een profeet of een dromer van een droom opstaat en hij u werkelijk een teken of een wonderteken aankondigt, en het teken of het wonderteken komt ook uit, waarover hij tot u gesproken heeft, zeggende: ’Laten wij andere goden achternalopen, die gij niet hebt gekend, en laten wij die dienen’, moogt gij niet luisteren naar de woorden van die profeet of naar de dromer van die droom, want Jehovah, uw God, stelt u op de proef, om te weten of gij Jehovah, uw God, met geheel uw hart en geheel uw ziel liefhebt. Jehovah, uw God, dient gij achterna te lopen, en hem dient gij te vrezen, en zijn geboden dient gij te onderhouden, en naar zijn stem dient gij te luisteren, en hem dient gij te dienen, en hem dient gij aan te hangen.”

Kan er, aangezien de bijbel zegt dat „een vriend van de wereld” een vijand van God is, gezegd worden dat geestelijken die hun kerklidmaten aansporen zich met de aangelegenheden van de wereld in te laten, de ware aanbidding bevorderen? (Jak. 4:4; 1 Joh. 2:15-17) De ware God heeft gezegd dat de natiën „zullen moeten weten dat ik Jehovah ben”, en in de bijbel staat dat God „een volk voor zijn naam” uit de natiën zou nemen, maar handelen religieuze organisaties die de belangrijkheid van het gebruik van Gods persoonlijke naam bagatelliseren, in overeenstemming met deze geopenbaarde wil van God? (Ezech. 38:23; Hand. 15:14) Jezus leerde zijn volgelingen te bidden om Gods koninkrijk, en de bijbel geeft de waarschuwing zich niet op de aardse mens te verlaten. Kunnen geestelijken of politieke organisaties die mensen ertoe aansporen hun vertrouwen in menselijke heerschappij te stellen, dan ware profeten zijn? — Matth. 6:9, 10; Ps. 146:3-6; vergelijk Openbaring 16:13, 14.

Men kan ware en valse profeten herkennen aan de vruchten die in hun leven en in het leven van hun volgelingen aan de dag treden

Matth. 7:15-20: „Wacht u voor de valse profeten, die in schaapsklederen tot u komen, maar van binnen roofzuchtige wolven zijn. Aan hun vruchten zult gij hen herkennen. . . . Elke goede boom [brengt] voortreffelijke vruchten voort, maar elke rotte boom brengt waardeloze vruchten voort.”

Waardoor wordt hun levenswijze gekenmerkt? „De werken van het vlees nu zijn . . . hoererij, onreinheid, een losbandig gedrag, afgoderij, beoefening van spiritisme, vijandschappen, twist, jaloezie, vlagen van toorn, ruzies, verdeeldheid, sekten, uitingen van afgunst, drinkgelagen, brasserijen, en dergelijke. . . . Wie zulke dingen beoefenen, [zullen] Gods koninkrijk niet . . . beërven. De vrucht van [Gods] geest daarentegen is liefde, vreugde, vrede, lankmoedigheid, vriendelijkheid, goedheid, geloof, zachtaardigheid, zelfbeheersing.” — Gal. 5:19-23; zie ook 2 Petrus 2:1-3.

Hebben Jehovah’s Getuigen geen foutieve dingen geleerd?

Jehovah’s Getuigen maken er geen aanspraak op geïnspireerde profeten te zijn. Zij hebben fouten gemaakt. Evenals de apostelen van Jezus Christus hebben zij soms verkeerde verwachtingen gekoesterd. — Luk. 19:11; Hand. 1:6.

De Schrift verschaft tijdselementen met betrekking tot Christus’ tegenwoordigheid, en Jehovah’s Getuigen hebben die met levendige belangstelling bestudeerd (Luk. 21:24; Dan. 4:10-17). Jezus heeft ook een uit vele onderdelen bestaand teken beschreven dat nauw verband zou houden met de vervulling van profetieën die een tijdselement bevatten, ten einde aldus het geslacht aan te duiden dat het einde van Satans goddeloze samenstel zou meemaken (Luk. 21:7-36). Jehovah’s Getuigen hebben gewezen op de bewijzen die aantonen dat dit teken in vervulling gaat. Het is waar dat de Getuigen fouten hebben gemaakt wat hun inzicht betreft aangaande datgene wat zich aan het einde van bepaalde tijdsperiodes zou voordoen, maar zij hebben niet de fout gemaakt dat zij hun geloof hebben verloren of hun waakzaamheid met betrekking tot de vervulling van Jehovah’s voornemens hebben laten varen. Zij hebben Jezus’ raad goed in gedachte gehouden: „Waakt daarom, want gij weet niet op welke dag uw Heer komt.” — Matth. 24:42.

Feitelijk zijn er maar betrekkelijk weinig kwesties geweest waarin zienswijzen gecorrigeerd moesten worden in vergelijking met de belangrijke bijbelse waarheden die zij hebben onderscheiden en gepubliceerd. Deze waarheden zijn onder andere: Jehovah is de enige ware God. Jezus Christus is geen deel van een trinitarische godheid, maar is de eniggeboren Zoon van God. Verlossing van zonde is alleen mogelijk door geloof in Christus’ loskoopoffer. De heilige geest is geen persoon maar Jehovah’s werkzame kracht, en de vrucht ervan moet in het leven van ware aanbidders duidelijk aan de dag treden. De menselijke ziel is niet onsterfelijk, zoals de heidenen uit de oudheid beweerden; ze sterft, en de hoop op toekomstig leven is gelegen in de opstanding. God heeft goddeloosheid toegelaten vanwege de strijdvraag inzake de universele soevereiniteit. Gods koninkrijk is de enige hoop voor de mensheid. Sinds 1914 bevinden wij ons in de laatste dagen van het goddeloze wereldsamenstel van dingen. Slechts 144.000 getrouwe christenen zullen met Christus koningen en priesters in de hemel zijn, terwijl de overigen van de gehoorzame mensheid eeuwig leven op een paradijsaarde zullen ontvangen.

Nog een factor die met betrekking tot de leerstellingen van Jehovah’s Getuigen in aanmerking genomen moet worden, is deze: Zijn mensen erdoor op een moreel hoger peil gebracht? Vallen degenen die aan deze leerstellingen vasthouden, in hun gemeenschap op vanwege hun eerlijkheid? Heeft het toepassen van deze leerstellingen een heilzame invloed op hun gezinsleven? Jezus zei dat zijn discipelen gemakkelijk te herkennen zouden zijn omdat zij liefde onder elkaar zouden hebben (Joh. 13:35). Is dit een opvallend kenmerk onder Jehovah’s Getuigen? Wij laten de feiten voor zichzelf spreken.

Als iemand zegt —

’Mijn geestelijke/predikant heeft gezegd dat Jehovah’s Getuigen de valse profeten zijn’

Dan zou je kunnen antwoorden: ’Mag ik vragen: Heeft hij u ook iets in de bijbel laten zien waar beschreven wordt wat wij geloven of doen en waar staat dat dergelijke mensen valse profeten zouden zijn? . . . Mag ik u laten zien welke beschrijving de bijbel van valse profeten geeft? (Gebruik vervolgens één of meer punten die op blz. 404-408 zijn uiteengezet.)’

Of kunnen zeggen: ’U zult het vast met mij eens zijn dat zo’n ernstige beschuldiging goed ondersteund moet worden. Heeft uw geestelijke/predikant ook specifieke voorbeelden genoemd? (Als de huisbewoner verwijst naar enkele zogenaamde „voorspellingen” die niet zijn uitgekomen, gebruik dan het materiaal onder het kopje halverwege blz. 405, en van blz. 407 tot halverwege blz. 408.)’

Een andere mogelijkheid: ’Ik ben ervan overtuigd dat als iemand u van iets dergelijks zou beschuldigen, u het fijn zou vinden wanneer u op zijn minst de gelegenheid zou krijgen uw standpunt of zienswijze uiteen te zetten, is het niet? . . . Mag ik u dus uit de bijbel laten zien . . .?’