Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Voorouderverering

Voorouderverering

Voorouderverering

Definitie: De gewoonte om (door middel van ceremoniën of anderszins) gestorven voorouders te vereren, in de mening dat zij in een onzichtbaar rijk bewustzijn bezitten en de levenden kunnen helpen of kwaad kunnen berokkenen en derhalve gunstig gestemd moeten worden. Een onbijbelse leer.

Beseffen dode voorouders wat de levenden doen, en zijn deze voorouders in staat levende personen te helpen?

Pred. 9:5: „De levenden zijn zich ervan bewust dat zij zullen sterven; maar wat de doden betreft, zij zijn zich van helemaal niets bewust.”

Job 14:10, 21: „Een aardse mens blaast de laatste adem uit, en waar is hij? Zijn zonen worden geëerd, maar hij weet het niet.”

Ps. 49:10, 17-19: „Hij ziet dat zelfs de wijzen sterven, de verstandeloze en de redeloze vergaan te zamen, en zij moeten hun middelen voor levensonderhoud aan anderen nalaten. . . . Want bij zijn dood kan hij volstrekt niets meenemen; zijn heerlijkheid zal niet te zamen met hemzelf afdalen. . . . Zijn ziel komt ten slotte slechts tot het geslacht van zijn voorvaders. Nooit meer zullen zij het licht zien.”

Is het niet zo dat op een altaar of een graf gelegd voedsel onaangeroerd blijft? Blijkt hieruit niet dat de doden zich er niet aan te goed kunnen doen?

Zie ook „Spiritisme”.

Bestaat er reden tot vrees dat onze gestorven voorouders ons kwaad zullen berokkenen?

Pred. 9:5, 6: „Wat de doden betreft, . . . hun liefde en hun haat en hun jaloezie zijn reeds vergaan, en zij hebben tot onbepaalde tijd geen deel meer aan iets wat onder de zon moet worden gedaan.”

Bezit een persoon iets onstoffelijks dat na de dood van het lichaam voortleeft?

Ezech. 18:4: „Ziet! Alle zielen — mij behoren ze toe. Zoals de ziel van de vader zo eveneens de ziel van de zoon — mij behoren ze toe. De ziel die zondigt, díe zal sterven.”

Ps. 146:3, 4: „Stelt uw vertrouwen niet op edelen, noch op de zoon van de aardse mens . . . Zijn geest gaat uit, hij keert terug naar zijn grond; waarlijk, op die dag vergaan zijn gedachten.”

Geleerden en chirurgen hebben geen enkel bewijs gevonden dat een bewustzijn bezittend, onstoffelijk deel van de mens na de dood van het lichaam voortleeft.

Zie ook blz. 92, 93, onder „Dood”.

Wat hebt u liever: dat uw kinderen en kleinkinderen u tijdens uw leven liefdevol en met respect bejegenen of dat zij nadat u gestorven bent, aan uw graf ceremoniële handelingen verrichten?

Ef. 6:2, 3: „’Eer uw vader en uw moeder’, wat het eerste gebod is met een belofte: ’Opdat het u goed moge gaan en gij lange tijd op de aarde moogt blijven.’” (Kinderen die geoefend zijn in bijbelse beginselen, betonen zulk een eer die het hart van hun ouders verheugt terwijl die ouders nog leven.)

Spr. 23:22: „Luister naar uw vader, die uw geboorte veroorzaakt heeft, en veracht uw moeder niet, enkel omdat zij oud geworden is.”

1 Tim. 5:4: „Indien een weduwe kinderen of kleinkinderen heeft, laten die dan eerst leren in hun eigen huisgezin godvruchtige toewijding te beoefenen en een passende vergoeding aan hun ouders en grootouders te blijven betalen.”

Wanneer spiritistische mediums beweren boodschappen van de doden over te brengen, waar komen die boodschappen dan in werkelijkheid vandaan?

Jes. 8:19: „Ingeval men tot ulieden zou zeggen: ’Wendt u tot de spiritistische mediums of tot hen die een voorspellende geest hebben, die daar piepen en op gedempte toon iets uitbrengen’ — dient welk volk maar ook zich niet tot zijn God te wenden? Dient men zich te wenden tot dode personen ten behoeve van levende personen?” (Zou God ons voor zo’n handelwijze waarschuwen als wij daardoor werkelijk met onze geliefden in contact zouden komen?)

Hand. 16:16: „Toen wij onderweg waren naar de gebedsplaats, . . . [kwam] een zeker dienstmeisje met een geest, een waarzeggende demon, ons tegemoet . . . Zij verschafte haar meesters groot gewin door de kunst van het voorspellen te beoefenen.”

Zie ook blz. 392, 393, onder „Spiritisme”.

Tot wie dient onze aanbidding te worden gericht?

Luk. 4:8: „Jezus gaf hem ten antwoord: ’Er staat geschreven: „Jehovah, uw God, moet gij aanbidden en voor hem alleen heilige dienst verrichten.”’”

Joh. 4:23, 24: „Het uur komt, en is nu, waarin de ware aanbidders de Vader met geest en waarheid zullen aanbidden, ja, want de Vader zoekt zulke mensen om hem te aanbidden. God is een Geest, en wie hem aanbidden, moeten hem met geest en waarheid aanbidden.”

Welke hoop bestaat er dat gezinsleden (met inbegrip van hen die gestorven zijn) herenigd zullen worden?

Joh. 5:28, 29: „Verwondert u hierover niet, want het uur komt waarin allen die in de herinneringsgraven zijn, zijn stem zullen horen en te voorschijn zullen komen, zij die goede dingen hebben gedaan, tot een opstanding des levens, zij die verachtelijke dingen hebben beoefend, tot een opstanding des oordeels.”