Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Wedergeboorte

Wedergeboorte

Wedergeboorte

Definitie: Wedergeboorte houdt in dat men gedoopt wordt in water (’uit water geboren’) en door Gods geest wordt verwekt (’uit geest geboren’), waardoor men een zoon van God wordt en het vooruitzicht heeft deel te hebben aan het koninkrijk van God (Joh. 3:3-5). Jezus werd wedergeboren, en zijn 144.000 medeërfgenamen van het hemelse koninkrijk ondergaan deze wedergeboorte eveneens.

Waarom is het noodzakelijk dat een aantal christenen ’wedergeboren’ wordt?

Het is Gods voornemen een beperkt aantal getrouwe mensen met Jezus Christus in het hemelse koninkrijk te verenigen

Luk. 12:32: „Vreest niet, kleine kudde, want uw Vader heeft het goedgekeurd u het koninkrijk te geven.”

Openb. 14:1-3: „Ik zag, en zie! het Lam [Jezus Christus] stond op de berg Sion, en met hem honderd vierenveertig duizend, . . . die van de aarde zijn gekocht.” (Zie blz. 200, 201, onder „Hemel”.)

Mensen kunnen niet met een lichaam van vlees en bloed naar de hemel gaan

1 Kor. 15:50: „Dit zeg ik evenwel, broeders, dat vlees en bloed Gods koninkrijk niet kunnen beërven en de verderfelijkheid beërft de onverderfelijkheid niet.”

Joh. 3:6: „Wat uit het vlees is geboren, is vlees, en wat uit de geest is geboren, is geest.”

Alleen personen die ’wedergeboren’ zijn, waardoor zij Gods zonen worden, kunnen deel hebben aan het hemelse koninkrijk

Joh. 1:12, 13: „Allen die hem [Jezus Christus] wel ontvingen, heeft hij autoriteit gegeven Gods kinderen te worden, omdat zij geloof oefenden in zijn naam; en zij zijn niet uit bloed noch uit een vleselijke wil of uit de wil van een man geboren, maar uit God.” (Met de woorden „allen die hem wel ontvingen”, wordt niet gedoeld op alle mensen die geloof in Christus hebben gesteld. Merk op naar wie verwezen wordt, zoals blijkt uit vers 11 [„de zijnen”, de joden]. Hetzelfde voorrecht is aan anderen van de mensheid verleend, zij het slechts aan een „kleine kudde”.)

Rom. 8:16, 17: „De geest zelf legt getuigenis af met onze geest dat wij Gods kinderen zijn. Indien wij dan kinderen zijn, zijn wij ook erfgenamen, ja, erfgenamen van God, maar medeërfgenamen met Christus, mits wij te zamen lijden, opdat wij ook te zamen worden verheerlijkt.”

1 Petr. 1:3, 4: „Gezegend zij de God en Vader van onze Heer Jezus Christus, want overeenkomstig zijn grote barmhartigheid heeft hij ons door de opstanding van Jezus Christus uit de doden een nieuwe geboorte gegeven tot een levende hoop, tot een onverderfelijke en onbesmette en onverwelkelijke erfenis. Ze is in de hemelen weggelegd voor u.”

Wat zullen zij in de hemel doen?

Openb. 20:6: „Zij zullen priesters van God en van de Christus zijn en zullen de duizend jaren met hem als koningen regeren.”

1 Kor. 6:2: „Weet gij niet dat de heiligen de wereld zullen oordelen?”

Kan iemand die niet ’wedergeboren’ is, worden gered?

Openb. 7:9, 10: „Na deze dingen [nadat Johannes had gehoord hoeveel ’wedergeboren’ geestelijke Israëlieten met Christus in de hemel zouden zijn; vergelijk Romeinen 2:28, 29 en Galáten 3:26-29] zag ik, en zie! een grote schare, die niemand tellen kon, uit alle natiën en stammen en volken en talen, staande voor de troon en voor het Lam, gehuld in lange witte gewaden, en er waren palmtakken in hun handen. En zij blijven met een luide stem roepen, zeggende: ’Redding hebben wij te danken aan onze God, die op de troon is gezeten, en aan het Lam.’” (Zie ook vers 17.)

Na vele voorchristelijke personen met een groot geloof te hebben opgesomd, zegt Hebreeën 11:39, 40: „Al dezen [hebben], ofschoon er door hun geloof ten aanzien van hen getuigenis werd afgelegd, de vervulling van de belofte niet verkregen, daar God iets beters voor ons voorzag, opdat zij afgescheiden van ons niet tot volmaaktheid gebracht zouden worden.” (Wie worden hier bedoeld met „ons”? Uit Hebreeën 3:1 blijkt dat zij „deelgenoten van de hemelse roeping” zijn. De voorchristelijke personen die geloof hadden, moeten derhalve hebben uitgezien naar volmaakt leven, niet in de hemel maar ergens anders.)

Ps. 37:29: „De rechtvaardigen, díe zullen de aarde bezitten, en zij zullen er eeuwig op verblijven.”

Openb. 21:3, 4: „Zie! De tent van God is bij de mensen, en hij zal bij hen verblijven, en zij zullen zijn volken zijn. En God zelf zal bij hen zijn. En hij zal elke traan uit hun ogen wegwissen, en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch geschreeuw, noch pijn zal er meer zijn. De vroegere dingen zijn voorbijgegaan.”

Kan iemand Gods geest bezitten zonder ’wedergeboren’ te zijn?

Met betrekking tot Johannes de Doper zei Jehovah’s engel: „Hij zal van de schoot van zijn moeder af met heilige geest vervuld zijn” (Luk. 1:15). En Jezus zei later: „Onder hen die uit vrouwen geboren zijn, is er geen grotere verwekt dan Johannes de Doper; maar wie een mindere is in het koninkrijk der hemelen, is groter dan hij [Waarom? Omdat Johannes niet in de hemel zal komen en hij derhalve niet ’wedergeboren’ hoefde te zijn]. Sedert de dagen van Johannes de Doper tot op heden [toen Jezus dit zei] is het koninkrijk der hemelen echter het doel waarnaar mensen voorwaarts dringen.” — Matth. 11:11, 12.

De geest van Jehovah was ten aanzien van David „werkzaam” en ’sprak’ door hem (1 Sam. 16:13; 2 Sam. 23:2), maar nergens zegt de bijbel dat hij ’wedergeboren’ was. Hij hoefde niet ’wedergeboren’ te zijn, want Handelingen 2:34 zegt: „David . . . is niet naar de hemelen opgestegen.”

Waardoor worden personen in deze tijd die Gods geest bezitten, gekenmerkt?

Zie blz. 157, 158, onder „Geest”.

Als iemand zegt —

’Ik ben wedergeboren’

Dan zou je kunnen antwoorden: ’Dan verwacht u dus eens bij Christus in de hemel te zijn. Hebt u zich wel eens afgevraagd wat zij die naar de hemel gaan, daar zullen doen?’ En misschien toevoegen: (1) ’Zij zullen koningen en priesters zijn, en met Christus regeren (Openb. 20:6; 5:9, 10). Jezus zei dat het hierbij slechts om een „kleine kudde” ging (Luk. 12:32).’ (2) ’Als zij koningen zijn, moeten er ook onderdanen zijn over wie zij zullen regeren. Wie zullen dat zijn? . . . Hier zijn enkele punten die ik zeer interessant heb gevonden toen ze onder mijn aandacht werden gebracht (Ps. 37:11, 29; Spr. 2:21, 22).’

’Bent u wedergeboren?’

Dan zou je kunnen antwoorden: ’Ik heb gemerkt dat er uiteenlopende zienswijzen over dit onderwerp bestaan. Kunt u mij zeggen wat u onder „wedergeboorte” verstaat?’

Of kunnen zeggen: ’Bedoelt u dat u wilt weten of ik Jezus als mijn Verlosser heb aanvaard en heilige geest heb ontvangen? Ik kan u de verzekering geven dat dit zo is; anders zou ik niet met u over Jezus spreken.’ En misschien toevoegen: (1) ’Maar als ik erover nadenk wat het zeggen wil de heilige geest te bezitten, vind ik dat daar bij velen die beweren christenen te zijn, helaas weinig van te merken is (Gal. 5:22, 23).’ (2) ’Zou u graag hier op aarde leven als iedereen die goddelijke hoedanigheden zou weerspiegelen? (Ps. 37:10, 11)’

Een andere mogelijkheid: ’Als u daarmee bedoelt of ik Christus als mijn Verlosser heb aanvaard, is het antwoord Ja. Alle getuigen van Jehovah hebben dat gedaan. Maar volgens ons houdt wedergeboren zijn veel meer in.’ En misschien toevoegen: (1) ’Toen Jezus over wedergeboren zijn sprak, zei hij dat dit een vereiste was om het koninkrijk van God binnen te gaan, dat wil zeggen een deel van Gods koninkrijk, zijn hemelse regering, te worden (Joh. 3:5).’ (2) ’De bijbel laat ook zien dat vele mensen die de wil van God doen, als gelukkige onderdanen van dat koninkrijk hier op aarde zullen leven (Matth. 6:10; Ps. 37:29).’

Nog een suggestie: Zij die tot de hemelse klasse behoren, zouden kunnen antwoorden: ’Ja. Maar de bijbel geeft ons allen de waarschuwing niet al te zeer op onze positie te vertrouwen. Wij moeten onszelf blijven onderzoeken om er zeker van te zijn dat wij werkelijk doen wat God en Christus van ons verlangen (1 Kor. 10:12).’ En misschien toevoegen: ’Welke verantwoordelijkheid heeft Jezus zijn discipelen opgelegd? (Matth. 28:19, 20; 1 Kor. 9:16)’