Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Het Koninkrijk ’komt’ — Waarvandaan?

Het Koninkrijk ’komt’ — Waarvandaan?

Hoofdstuk 4

Het Koninkrijk ’komt’ — Waarvandaan?

1. Welke belangrijke vragen rijzen er op grond van 1 Timótheüs 1:17 en Openbaring 15:3?

DAAR de bijbel Jehovah beschrijft als de „Koning der eeuwigheid”, rijst de vraag waarom er een koninkrijk moet ’komen’ om zijn naam te heiligen (1 Timótheüs 1:17; Openbaring 15:3). En waar komt het vandaan?

2. Welke toestanden met betrekking tot afzonderlijke regeringen hebben smaad op Gods naam gebracht, en in welk opzicht?

2 In de eerste plaats spreekt het vanzelf dat er een ingrijpende verandering moet plaatsvinden willen rechtvaardigheid, vrede en geluk op deze aarde hersteld worden. Niet alleen zijn de afzonderlijke regeringen in veel opzichten in gebreke gebleven zich om het welzijn van hun burgers te bekommeren, maar ook zijn de natiën onderling in beroering. Haat, wedijver en nationalistische vooroordelen scheppen verdeeldheid onder volken en rassen. Deze toestanden geven een volslagen verkeerde voorstelling van het voornemen van de Schepper en hebben ertoe geleid dat er veel smaad op zijn naam is geworpen. — Romeinen 2:24; Ezechiël 9:9.

3. (a) Hoe komt hier de ’komst’ van Gods koninkrijk in het beeld? (b) Wat is er zo bijzonder aan het Koninkrijk?

3 Om deze situatie recht te zetten, is er een zeer bijzondere regering nodig. En daar voorziet Jehovah in. Waar komt ze vandaan? Van Jehovah zelf, die in de hemel woont. Het is een onderhorig koninkrijk, waardoor Jehovah’s eigen universele soevereiniteit tot uitdrukking wordt gebracht. Het ontleent zijn autoriteit aan het koningschap dat Jehovah vanaf het begin heeft uitgeoefend, lang voordat onze hemel en aarde werden geschapen. Daar het uit Gods hemelse organisatie geboren is, erft deze zeer bijzondere goddelijke regering de wonderbaarlijke kenmerken van Jehovah’s eeuwenlange soevereiniteit. — Openbaring 12:1, 2, 5.

JEHOVAH’S UNIVERSELE SOEVEREINITEIT

4. Welke uitspraak in Openbaring 4:11 geeft een passende beschrijving van Jehovah’s soevereiniteit?

4 Omdat God „alle dingen heeft geschapen”, is hij de rechtmatige Soeverein over heel de bestaande schepping. Zelfs degenen die God tot het koningschap in de hemel verhoogt, moeten ’neervallen voor degene die op de troon is gezeten en degene aanbidden die tot in alle eeuwigheid leeft’. Zij erkennen nederig de opperste soevereiniteit van de „Koning der eeuwigheid” — zoals blijkt uit deze verdere beschrijving van hen:

„En zij werpen hun kronen voor de troon, zeggend: ’Gij, Jehovah, ja onze God, zijt waardig de heerlijkheid en de eer en de kracht te ontvangen, want gij hebt alle dingen geschapen, en vanwege uw wil bestonden ze en werden ze geschapen’” (Openbaring 4:10, 11; Efeziërs 3:9).

Beziet u Gods soevereiniteit ook zo? Dat dient wel het geval te zijn.

5. Hoe is Jehovah’s koningschap, in vergelijking met menselijke regeringen, alomvattend?

5 Onder de mensen regeert een koninkrijk volgens wetten. Dit is noodzakelijk om de orde te handhaven. Gewoonlijk bestaat een regering uit rechters aan wie de rechtspraak toekomt, een parlement dat als wetgevende macht de wetten opstelt, en een koning of president bij wie de uitvoerende macht berust. In het universum dat door Jehovah God is geschapen, vervult hij alle drie deze functies, zoals de profeet Jesaja te kennen geeft met de woorden: „Jehovah is onze Rechter, Jehovah is onze Wetgever, Jehovah is onze Koning” (Jesaja 33:22). En hieraan voegt koning David de woorden toe: „Jehovah zelf heeft in de hemel zijn troon stevig bevestigd; en over alles heeft zijn eigen koningschap heerschappij geoefend” (Psalm 103:19). Laten wij eens enkele aspecten van dat koningschap onder de loep nemen.

GODS UNIVERSELE WETTEN

6. Waaruit blijkt de superioriteit van Gods wetten?

6 Menselijke regeringen trachten het doen en laten van hun menselijke onderdanen te regelen, maar zij kunnen de natuurkrachten, die zo’n sterke invloed op hun leven uitoefenen, niet beheersen. Jehovah, de Universele Soeverein, kan dat wel, en hij doet het ook. Wetenschapsmensen staan vaak versteld van de nauwkeurigheid van de wetten waaraan het stoffelijke universum gehoorzaamt. Dit zijn wetten van God. En omdat zulke wetten onveranderlijk van kracht zijn, zijn mensen in staat geweest op de maan te landen, communicatie te onderhouden via satellieten, zons- en maansverduisteringen te voorspellen en duizenden gecompliceerde uitvindingen te doen. Ook zon en regen zijn aan Gods wetten onderhevig, en hij kan ze besturen tot zegen van hen die hem gehoorzamen. — Psalm 89:8, 11-13; Job 38:33, 34; Zacharia 14:17.

7. (a) Hoe getuigen Jehovah’s wetten van het feit dat hij God is? (b) Hoe dienen wij, net als Job, Gods wegen te bezien?

7 Met betrekking tot de ontzagwekkende menigte van hemellichamen zegt Gods profeet: „Heft uw ogen naar omhoog en ziet. Wie heeft deze dingen geschapen? Het is Degene die het heerleger daarvan zelfs naar het getal uitleidt, ze alle zelfs bij name roept. Vanwege de overvloed van dynamische energie, en omdat hij sterk is in kracht, ontbreekt er niet één aan. Zijt gij het niet te weten gekomen of hebt gij het niet gehoord? Jehovah, de Schepper van de uiteinden der aarde, is een God tot onbepaalde tijd” (Jesaja 40:26, 28). Miljarden jaren lang heeft Jehovah zijn uitgestrekte universum door zogenaamde „natuurwetten” bestuurd. Mensen hebben getracht de geheimen van deze wetten te ontsluieren, maar er is zo veel dat zij nog moeten leren! Zij zijn weinig verder gekomen dan de getrouwe man van 3500 jaar geleden die verklaarde: „Ziet! Dit zijn de zomen van zijn wegen, en wat een gefluister van een zaak is er omtrent hem gehoord! Maar wie kan er blijk van geven zijn machtige donder te begrijpen?” — Job 26:14.

8. Welke andere eigenschappen van God komen eveneens in het beeld en tonen aan dat hij de Grote Verzorger is?

8 Bij het scheppen van onze aarde heeft Jehovah echter veel meer gedaan dan ze te grondvesten op basis van zijn natuurkundige wetten. Toen hij de aarde op wonderbaarlijke wijze gereedmaakte voor de toekomstige bewoners ervan, waren daar niet alleen zijn macht en zijn wetten bij betrokken, maar ook zijn onpeilbare wijsheid en onmetelijke liefde. Wat een vriendelijke vooruitziendheid en wat een meesterlijke bekwaamheid spreken er uit Gods scheppingswerken hier op aarde! (1 Johannes 4:8; Psalm 104:24; 145:3-5, 13) Zoals wij in een vorig hoofdstuk hebben gezien, is Jehovah inderdaad de Grote Verzorger!

9. Wat zijn enkele van de dingen waarvoor wij God moeten danken?

9 Wij dienen God dankbaar te zijn voor al zijn wonderbaarlijke voorzieningen. Ook dienen wij hem te danken voor de wijze waarop hij ons mensen heeft ontworpen en gemaakt, met onze fysieke en mentale vermogens en onze zintuigen waardoor wij intens kunnen genieten van zijn scheppingen. Ja, wij moeten bereid zijn om net als de psalmist tegenover God te erkennen: „Ik zal u prijzen omdat ik op een vrees inboezemende wijze wonderbaar ben gemaakt. Uw werken zijn wonderbaar, zoals mijn ziel zeer wel weet. Mijn beenderen waren voor u niet verborgen toen ik in het verborgen werd gemaakt, toen ik in de laagste delen der aarde werd geweven. Uw ogen zagen zelfs het embryo van mij, en in uw [ontwerp-]boek waren alle delen ervan beschreven, met betrekking tot de dagen dat ze werden gevormd en nog niet één onder ze er was.” — Psalm 139:14-16.

10. Waaruit blijkt dat Jehovah volkomen bij machte is de zaken op aarde recht te zetten?

10 De Soevereine Heer Jehovah, die het universum en alles wat erin is heeft geschapen, die uit liefde en in overeenstemming met zijn wijsheid en zijn rechtvaardige wetten de samenstelsels van dingen tot stand heeft gebracht, is ook degene van wie de bijbel zegt: „Rechtvaardigheid en recht zijn de vaste plaats van uw troon; ja, liefderijke goedheid en trouw treden voor uw aangezicht” (Psalm 89:14). Jehovah is beslist in staat een Koninkrijksregering in het leven te roepen die de zaken op aarde zal rechtzetten (Psalm 40:4, 5). Maar hoe doet hij dit?

EEN GEHEIM WORDT ONTHULD

11. (a) Waarom dienen wij er thans blij om te zijn dat er ware kennis beschikbaar is? (b) Hoe kunnen wij te weten komen wie „Michaël” is, en wat betekent zijn naam?

11 In de bijbel vinden wij vele profetieën waarin staat dat God een koninkrijk zal oprichten dat zijn naam zal heiligen en ervoor zal zorgen dat zijn wil op aarde geschiedt. Een daarvan is de profetie van Daniël, die wijst op „de tijd van het einde”, waarin ’de ware kennis overvloedig zal worden’. Wij kunnen blij zijn dat die kennis ons thans ter beschikking staat. Daniël vertelt ons namelijk:

„Er zal zich stellig een tijd van benauwdheid voordoen zoals er niet is teweeggebracht sedert er een natie is ontstaan tot op die tijd. En gedurende die tijd zal uw volk ontkomen.”

Zoals Daniël vermeldt, zal dit zijn in de tijd dat de grote vorst Michaël opstaat ten behoeve van Gods volk. De bijbel identificeert Michaël als Jezus Christus, die oorlog voert tegen Gods vijanden om Jehovah’s naam te heiligen. De naam „Michaël” betekent dan ook „Wie is gelijk God?”, want het is Michaël die het bewijs levert dat niemand met succes Jehovah’s soevereiniteit kan betwisten. — Daniël 12:1, 4; Openbaring 12:7-10.

12. Welk droombeeld wordt in Daniël 2:31-33 beschreven, en waarom dienen wij er thans in geïnteresseerd te zijn?

12 De profetie van Daniël vertelt ook over een droom die koning Nebukadnezar van Babylon had, een droom over een opeenvolging van koninkrijken. De koning vergat prompt waar de droom over ging, ofschoon die hem zeer bleef verontrusten. Ten slotte gebruikte de „Onthuller van geheimen”, Jehovah God, Daniël om de koning niet alleen de droom, maar ook de uitlegging ervan bekend te maken (Daniël 2:29). Daar de vervulling van deze profetische droom zich tot in onze tijd en nog verder in de toekomst uitstrekt, dient de betekenis ervan ons zeer te interesseren. De droom ging over een „reusachtig groot beeld” in de vorm van een mens — angstwekkend om te zien. U kunt erover lezen in Daniël 2:31-33. Wat stelt dat beeld voor?

13. Wat wordt door de verschillende delen van het beeld gesymboliseerd?

13 Daniël onthulde aan Nebukadnezar dat het gouden hoofd een afbeelding was van de „koning” van Babylon, en dat de lagere delen van het lichaam andere koninkrijken afbeeldden die na Babylon zouden opkomen. Thans kunnen wij ze herkennen als de machtige rijken Medo-Perzië, Griekenland en Rome, terwijl de „benen” zich uitstrekken tot in de dualistische Anglo-Amerikaanse wereldmacht van deze tijd. Maar wat valt er te zeggen van de voeten, die „deels van gevormd leem van een pottenbakker en deels van ijzer” waren? De afgelopen jaren hebben socialistische volksbewegingen het met ijzer te vergelijken gezag in de Anglo-Amerikaanse wereldmacht aanzienlijk verzwakt, net zoals de voeten van het reusachtige beeld broos waren doordat het ijzer „zich niet met gevormd leem vermengt”. Dit angstwekkende beeld symboliseert dus opeenvolgende menselijke „koningen” of wereldmachten, waaraan een eind komt wanneer Gods koninkrijk ze vernietigt. — Daniël 2:36-44.

14, 15. Wat doet de „steen” met het beeld, en hoe kunnen wij die „steen” identificeren?

14 Want zie! Als door een wonder wordt er een „steen” uit een berg gehouwen, „niet door handen”. Geen enkel menselijk, stoffelijk werktuig is hiervoor verantwoordelijk. In plaats daarvan brengt Jehovah zelf deze steen voort, in overeenstemming met zijn heilige wil. De steen raast in de richting van het machtige beeld, treft het aan de voeten en verbrijzelt de gehele structuur van menselijke heerschappij, zodat de restanten worden verstrooid als kaf voor de wind. Dan wordt de steen zelf een grote berg die de gehele aarde vult. — Daniël 2:34, 35.

15 Wat zou deze „steen” kunnen zijn? De profetie neemt alle twijfel weg met de verklaring:

„In de dagen van die koningen [de Anglo-Amerikaanse wereldmacht en dat wat er nog over is van de wereldmachten die eraan zijn voorafgegaan] zal de God des hemels een koninkrijk oprichten dat nooit te gronde zal worden gericht. En het koninkrijk zelf zal aan geen ander volk worden overgedragen. Het zal al deze koninkrijken verbrijzelen en er een eind aan maken, en zelf zal het tot onbepaalde tijden blijven bestaan.” — Daniël 2:44.

16. Waar smeken wij om als wij bidden „Uw koninkrijk kome”?

16 Wat betekent dit voor ons in deze tijd? Het betekent dat als wij bidden om de ’komst’ van Gods koninkrijk, wij in feite smeken of het hemelse koninkrijk zijn verwoestende kracht mag gebruiken om alle door mensen in het leven geroepen regeringen, die zo rampzalig in gebreke zijn gebleven vrede en voorspoed tot stand te brengen, te verbrijzelen. Gelukkig zal die „steen”, na zijn verwoestende opdracht te hebben volbracht, zelf uitgroeien tot een regeringsberg die de hele aarde vult. Hij zal een vrede brengen zoals de mensheid die sedert de dagen van koning Salomo niet heeft gekend, ja, een „overvloed van vrede, totdat de maan niet meer is” — hetgeen wil zeggen voor eeuwig! — Psalm 72:7.

17. (a) Waarom dient het verband waarin de „steen” tot de oorspronkelijke „berg” staat, ons vertrouwen in te boezemen? (b) Welke verdere stappen onderneemt het Koninkrijk? (c) Welk vertrouwen dienen wij te hebben, zoals in Psalm 85:8-12 staat?

17 Hoe staat het echter met de „berg” waaruit deze Koninkrijks-„steen” wordt gehouwen? (Daniël 2:45) De „steen” moet afhankelijk zijn van de berg en gemaakt zijn van dezelfde materie, en dat is ook het geval. Deze Koninkrijksheerschappij wordt gehouwen uit de allesomvattende soevereiniteit van de Koning der eeuwigheid — Jehovah God. Precies zoals de universele soevereiniteit van Jehovah al zijn voortreffelijke eigenschappen weerspiegelt, moet het koninkrijk dat uit die soevereiniteit wordt gehouwen, Jehovah God en zijn grootse voornemen verheerlijken. Het heiligt zijn naam door zijn vijanden te verbrijzelen, daarmee tonend dat hij part noch deel heeft aan hun goddeloze daden. Dan vult dit koninkrijk in handen van Christus Jezus de aarde met wet en orde, en met liefde en vreugde; het verandert de aarde in een rechtvaardige, vredige plaats, zoals dit vanaf het begin Gods voornemen is geweest. Wij dienen werkelijk om de ’komst van het Koninkrijk’ te bidden! — Psalm 85:8-12.

[Studievragen]