Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

’Het koninkrijk is nabijgekomen’

’Het koninkrijk is nabijgekomen’

Hoofdstuk 8

’Het koninkrijk is nabijgekomen’

1. Waarom was het de juiste tijd voor datgene wat Johannes in Matthéüs 3:1-10 zei?

LATEN wij eens nauwkeuriger onderzoeken welk werk „Messías de Leider” bij zijn eerste komst verrichtte. Johannes de Doper was de eerste die de opzienbarende aankondiging deed: „Hebt berouw, want het koninkrijk der hemelen is nabijgekomen” (Matthéüs 3:2). De toekomstige Koning stond op het punt te verschijnen! Toen de ’zeventigste week’, een „week” van speciale gunst, naderde, was het voor de joden inderdaad de hoogste tijd om berouw te hebben van hun zonden tegen het rechtvaardige wetsstelsel dat hun door hun God, Jehovah, was gegeven. Want Israël stond nu op het punt een oordeelsdag binnen te gaan. Vandaar dat Johannes vervolgens tot de huichelachtige religieuze leiders van de natie zei: „Adderengebroed, wie heeft u getoond hoe de komende gramschap te ontvlieden? Brengt dan vruchten voort die bij berouw passen. De bijl ligt reeds aan de wortel der bomen; elke boom dan die geen voortreffelijke vruchten voortbrengt, moet omgehakt en in het vuur geworpen worden.” — Matthéüs 3:7, 8, 10.

2. (a) In welk opzicht was Jezus’ doop anders? (b) Waarmee kreeg hij te kampen toen hij „met zijn werk begon”?

2 In die tijd kwam Jezus uit Galiléa naar de Jordaan en vroeg Johannes hem te dopen. Johannes wist dat Jezus zonder zonde was, en eerst weigerde hij. Jezus’ doop zou echter anders zijn. Er zou door gesymboliseerd worden dat hij zichzelf aan Jehovah aanbood voor het speciale werk dat zijn Vader hier op aarde voor hem te doen had. Het was dus passend dat Jezus in water werd gedoopt.

„En terwijl hij bad, werd de hemel geopend en daalde de heilige geest in lichamelijke gedaante gelijk een duif op hem neer, en er kwam een stem uit de hemel: ’Gij zijt mijn Zoon de geliefde; ik heb u goedgekeurd.’ Deze Jezus was bovendien, toen hij met zijn werk begon, ongeveer dertig jaar.”

Onmiddellijk werd hij, als Messías en toekomstige Koning, het doelwit van aanvallen van de zijde van die oude Slang, de Duivel, en de joodse religieuze leiders die huichelachtig beleden God te dienen. — Lukas 3:21-23.

3. Hoe verschilde Jezus’ handelwijze onder beproeving van die van Adam en Eva?

3 „Vervuld van heilige geest verliet Jezus nu de Jordaan, en hij werd door de geest in de wildernis rondgevoerd, veertig dagen lang, terwijl hij door de Duivel werd verzocht” (Lukas 4:1, 2). Satan herkende Jezus als het „Zaad” van Gods belofte dat te zijner tijd de Duivel en diens goddeloze „zaad” zou vermorzelen. Zou Satan Jehovah’s voornemen kunnen dwarsbomen door Jezus ertoe te brengen Hem niet te gehoorzamen? Jezus had veertig dagen gevast. Daarom nodigde de Duivel de hongerige Jezus uit om enkele stenen uit die dorre wildernis in broden te veranderen. Jezus was nu bij machte wonderen te verrichten, maar terecht haalde hij Jehovah’s rechtvaardige wet aan, door te zeggen:

„Er staat geschreven: ’De mens moet niet van brood alleen leven, doch van elke uitspraak die uit Jehovah’s mond voortkomt’” (Matthéüs 4:1-4; Deuteronomium 8:3).

Wat een tegenstelling met Eva en haar man Adam, die ongehoorzaam waren geweest door van de verboden vrucht te eten, hoewel er overal om hen heen een overvloed van ander versterkend voedsel was!

4. Welke les kunnen wij leren uit de manier waarop Jezus het hoofd bood aan de tweede beproeving?

4 Jezus’ nederigheid en volkomen afhankelijkheid van zijn Vader bleken uit de manier waarop hij het hoofd bood aan de volgende beproeving. Satan trachtte Jezus tot de gedachte te brengen dat hij als de Zoon van God belangrijk was — een beroemdheid. Ja, laat hij zich maar eens zonder enige noodzaak van de kantelen van de tempel werpen, dan zullen Gods engelen hem beslist opvangen zodat hij geen letsel oploopt. Maar Jezus wees dit dwaze voorstel af en deed opnieuw een aanhaling uit Jehovah’s wet, door te zeggen:

„Wederom staat er geschreven: ’Gij moogt Jehovah, uw God, niet op de proef stellen’” (Matthéüs 4:5-7; Deuteronomium 6:16).

Hierin schuilt een les voor allen die tot op deze dag beweren Gods dienstknechten te zijn: Niemand dient zich ooit te laten voorstaan op zijn reputatie bij Jehovah. Of wij door God worden gezegend, hangt niet af van onze vroegere dienst of positie, maar van het feit of wij hem in alle nederigheid en met diep respect voor zijn regelingen en vereisten blijven dienen. — Filippenzen 2:5-7.

5. (a) Om welke allerbelangrijkste strijdvraag ging het bij de derde beproeving? (b) Hoe verwees Jezus in zijn antwoord opnieuw naar Gods wet? (c) Hoe is dit een prachtig voorbeeld voor ons in deze tijd?

5 En nu de laatste beproeving bij deze gelegenheid, de climax! O, als Satan Jezus toch eens kon laten struikelen over die allerbelangrijkste strijdvraag inzake het Koninkrijk! Dus „nam de Duivel hem mee naar een ongewoon hoge berg, en hij toonde hem alle koninkrijken der wereld en hun heerlijkheid, en hij zei tot hem: ’Ik zal u al deze dingen geven indien gij neervalt en een daad van aanbidding jegens mij verricht.’” Door dit simpele compromis, zo redeneerde Satan, zou Jezus op staande voet de macht over de gehele mensenwereld kunnen krijgen, zonder al die eeuwen te hoeven wachten tot Jehovah’s bestemde tijd aangebroken zou zijn. Maar opnieuw verwees Jezus naar Jehovah’s wet, toen hij antwoordde:

„Ga weg, Satan! Want er staat geschreven: ’Jehovah, uw God, moet gij aanbidden en voor hem alleen heilige dienst verrichten’” (Matthéüs 4:8-10; Deuteronomium 6:13).

Weer een prachtig voorbeeld voor hen die Jehovah thans dienen! Hoe lang de weg ook nog moge lijken die voor ons ligt, laten zij die heilige dienst voor Jehovah verrichten er nooit, nooit mee ophouden Gods koninkrijk de eerste plaats in hun leven toe te kennen. Mogen zij zich nooit afwenden om hun eigen kleine „koninkrijken” in de materialistische maatschappij van Satans wereld op te bouwen.

„GEEN DEEL VAN DEZE WERELD”

6. (a) In welk opzicht was het Koninkrijk nu nabijgekomen? (b) Welk voorbeeld van Jezus moeten christenen navolgen als zij 1 Petrus 2:21 in praktijk brengen?

6 Wat gebeurde er nadat Jezus de verzoekingen van de Duivel had weerstaan? Het bijbelverslag vertelt ons:

„Jezus [begon] te prediken en te zeggen: ’Hebt berouw, want het koninkrijk der hemelen is nabijgekomen.’”

In welk opzicht was het Koninkrijk nabijgekomen? Doordat degene die gezalfd was om Koning te worden, Jezus Christus zelf, nu aanwezig was en ’het goede nieuws van het koninkrijk onderwees en predikte’. Grote scharen mensen volgden hem van de ene plaats naar de andere (Matthéüs 4:17, 23-25). Jezus liet er geen twijfel over bestaan dat zij die zijn leer aanvaardden, ’geen deel van de wereld mochten zijn, net zoals hij geen deel van de wereld was’. Zij moesten zich van de wereld en haar gewelddadige, immorele wegen afscheiden. Allen die in deze tijd Jezus willen navolgen, moeten hetzelfde doen. — Johannes 17:14, 16; 1 Petrus 2:21; zie ook Matthéüs 5:27, 28; 26:52.

7. Waarom is het met het oog op Jezus’ woorden in Johannes 8:44 van essentieel belang dat wij thans onderzoeken welk standpunt religieuze leiders met betrekking tot de bijbel innemen?

7 Met betrekking tot valse aanbidding zei Jezus tot de religieuze leiders van zijn tijd: „Gij zijt uit uw vader de Duivel, en gij wenst de begeerten van uw vader te doen. Die was een doodslager toen hij begon, en hij stond niet vast in de waarheid, omdat er geen waarheid in hem is. Wanneer hij de leugen spreekt, spreekt hij overeenkomstig zijn eigen aard, want hij is een leugenaar en de vader van de leugen” (Johannes 8:44). Het was destijds bijzonder belangrijk voor het gewone volk om zich vrij te maken van de (later in de talmoed opgenomen) valse overleveringen die in de religie van de joden tot ontwikkeling waren gekomen. En thans is het voor degenen die net als de joden hun hele leven de religie van hun voorouders aangehangen hebben, van essentieel belang te onderzoeken of hun religieuze leiders al dan niet het woord van God ’terzijde hebben gesteld’ ter wille van menselijke overleveringen. — Markus 7:9-13.

8, 9. (a) Waarom zei Jezus dat zijn koninkrijk „geen deel van deze wereld” is? (b) Waarom hebben ware christenen dan met vervolging te kampen? (c) Waarom dienen zij vol goede moed te zijn?

8 Toen Jezus terechtstond voor zijn leven, zei hij met betrekking tot de politieke regeringen van zijn tijd:

„Mijn koninkrijk is geen deel van deze wereld. Indien mijn koninkrijk een deel van deze wereld was, zouden mijn dienaars hebben gestreden, opdat ik niet aan de joden overgeleverd zou worden. Maar mijn koninkrijk is nu eenmaal niet uit deze bron.”

Jezus’ koninkrijk was uit een hemelse bron. Het ontleende zijn gezag aan de Opperste Soeverein, Jehovah God, en niet aan Satan. Vandaar dat Satan zijn aardse „zaad” gebruikte om Jezus en zijn volgelingen te vervolgen. — Johannes 18:36.

9 Jezus zei daarom tot zijn ware discipelen: „Deze dingen gebied ik u, dat gij elkaar liefhebt. Indien de wereld u haat, gij weet dat ze mij eerder dan u heeft gehaat. Als gij een deel van de wereld zoudt zijn, zou de wereld ten zeerste gesteld zijn op wat haar toebehoort. Daar gij echter geen deel van de wereld zijt, maar ik u uit de wereld heb uitgekozen, daarom haat de wereld u” (Johannes 15:17-19). Aanbidders van Jehovah ervaren tot op de huidige dag bittere haat en vervolging omdat zij zich afzijdig houden van de corrupte politiek en de geweldpleging die thans aan de orde van de dag zijn. Maar al degenen die ten slotte de wereld overwinnen, wacht een rijke beloning. Zoals Jezus zijn discipelen verzekerde: „In de wereld zult gij verdrukking hebben, maar schept moed! ik heb de wereld overwonnen.” — Johannes 16:33.

KONINKLIJKE KWALIFICATIES

10, 11. (a) Waaruit blijkt dat wereldheersers niet krachtens goddelijk recht regeren? (b) Hoe heeft Jezus in tegenstelling daarmee getoond dat hij de juiste kwalificaties voor het koningschap bezit?

10 Welke kwaliteiten zou u in een wereldregeerder zoeken? De meeste heersers in de geschiedenis zijn „sterke mannen” geweest, arrogant, opgeblazen van trots. Zij zijn er gewoonlijk meer op uit geweest hun eigen positie te verbeteren dan aandacht te schenken aan de noden van het gewone volk. Sommigen hebben zich erop beroemd grote imperiums te hebben gesticht, maar na verloop van tijd zijn al hun machtige rijken ineengestort, als bewijs dat de woorden van koning Salomo juist zijn: „Als Jehovah zelf het huis niet bouwt, is het tevergeefs dat de bouwers ervan er hard aan hebben gewerkt” (Psalm 127:1). Deze „koningen” hebben er in feite blijk van gegeven dat zij niet krachtens goddelijk recht heersen. Zij ontlenen hun soevereiniteit niet aan Jehovah God.

11 Gods gezalfde Koning, Jezus Christus, wordt echter profetisch beschreven als een vorst die tegen zijn vijanden optrekt „voor de zaak van waarheid en ootmoed en rechtvaardigheid”. Over hem wordt gezegd: „Gij hebt rechtvaardigheid liefgehad en gij haat goddeloosheid. Daarom heeft God, uw God, u gezalfd met de olie van uitbundige vreugde, meer dan uw deelgenoten” — de koningen uit Davids geslachtslijn die aan hem waren voorafgegaan (Psalm 45:4, 7). In zijn haat ten aanzien van alles wat Jehovah’s heilige naam onteert en Gods rechtvaardige beginselen geweld aandoet, zal de hemelse Koning te zijner tijd deze aarde reinigen van alle goddeloosheid, als voorbereiding op het invoeren van een regering van rechtvaardigheid. Heeft Jezus zich bekwaam getoond om zo’n heerser te zijn? Zeer beslist!

12. Welk voorbeeld van heilige dienst heeft Jezus ons gegeven?

12 Toen Jezus een volmaakt mens was, gaf hij het voorbeeld wat het betonen van liefde voor God en de naaste betreft. Als lid van de aan God opgedragen natie Israël gaf hij het voorbeeld wat het gehoorzamen van de twee grootste geboden betreft. Hij zei: „Het eerste [gebod] is: ’Hoor, o Israël, Jehovah, onze God, is één Jehovah, en gij moet Jehovah, uw God, liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw verstand en met geheel uw kracht.’ Het tweede is dit: ’Gij moet uw naaste liefhebben als uzelf’” (Markus 12:29-31; Deuteronomium 6:4, 5). Wanneer het op het dienen van Jehovah en het onderwijzen van zijn naasten, de joden, aankwam, spaarde Jezus zich niet. Toen zij probeerden hem bij zich te houden om nog meer te horen, zei hij tot hen:

„Ik moet ook aan andere steden het goede nieuws van het koninkrijk Gods bekendmaken, want hiertoe werd ik uitgezonden” (Lukas 4:43).

In het verrichten van heilige dienst was Jezus een harde werker, en daarmee heeft hij het voorbeeld gegeven dat alle ware christenen moeten navolgen. — Vergelijk Johannes 5:17.

13, 14. (a) Hoe bezag Jezus mensen? (b) Waarom trok hij eropuit om te prediken, en waarom zond hij anderen uit? (c) Wat voor leiding kunnen mensen onder het Koninkrijk verwachten?

13 Jezus toonde dat hij liefdevol en mededogend was. In zijn hart verlangde hij er vurig naar dat zijn volk bevrijd zou worden van de zware lasten die hun door hun religieuze onderdrukkers werden opgelegd. Daarom vertelde hij hun over het Koninkrijk en zond hij zijn discipelen uit met de opdracht:

„Predikt op uw tocht en zegt: ’Het koninkrijk der hemelen is nabijgekomen.’” — Matthéüs 9:35 tot 10:7.

14 Deze toekomstige Koning nodigde de mensen uit met de woorden: „Komt allen tot mij die zwoegt en zwaar beladen zijt, en ik zal u verkwikken. Neemt mijn juk op u en wordt mijn discipelen, want ik ben zachtaardig en ootmoedig van hart, en gij zult verkwikking vinden voor uw ziel. Want mijn juk is weldadig en mijn vracht is licht” (Matthéüs 11:28-30). Wanneer Jezus als Gods hemelse Koning over de gehele mensheid regeert, zal hij precies zo’n mededogen tonen, en net zoals hij dat deed toen hij nog op aarde was, zal hij ervoor zorgen dat zijn Koninkrijksmetgezellen met elkaar zullen samenwerken ten einde de verlichting en de weldadige leiding te verschaffen die mensen werkelijk nodig hebben. Allen die onder Jezus’ Koninkrijksheerschappij op aarde zullen leven, zullen inderdaad verkwikking vinden voor hun ziel.

ONBERISPELIJK IN RECHTSCHAPENHEID

15. Hoe verschafte Jezus het volledige antwoord op Satans uitdaging?

15 Bovenal heeft de toekomstige Koning van de mensheid blijk gegeven van onberispelijke rechtschapenheid en gehoorzaamheid aan zijn hemelse Vader, zelfs tot aan een wrede marteldood. Toen dat uur van zijn terechtstelling naderde, bad Jezus tot Jehovah: „Vader, verheerlijk uw naam.” Jehovah’s stem antwoordde uit de hemel: „Ik heb hem verheerlijkt en zal hem wederom verheerlijken.” Door zijn Vaders naam te heiligen, verschafte Jezus het volledige antwoord op Satans uitdaging. Hij bewees dat een volmaakt mens zich onder welke beproeving maar ook die de tegenstander over hem zou kunnen brengen, getrouw aan God kan betonen. Jezus kon dan ook zeggen: „Nu wordt er een oordeel over deze wereld voltrokken; nu zal de heerser van deze wereld worden buitengeworpen” — volkomen te schande gemaakt en als leugenaar aan de kaak gesteld. De joodse religieuze leiders zouden er als het ’zaad van de slang’ voor zorgen dat het „zaad” van Gods met een vrouw te vergelijken organisatie een pijnlijke wond aan de „hiel” werd toegebracht, maar God zou zijn verdienstelijke Zoon tot geestelijk leven opwekken. — Genesis 3:15; Johannes 12:27-31.

16, 17. (a) Waarom kunnen wij het volste vertrouwen hebben in de toekomstige Koning van de aarde? (b) Hoe geeft de Schrift te kennen dat de hoop op een paradijsaarde reëel is? (c) Mag uw vroegere levenswijze een belemmering vormen om met vurig verlangen naar de verwezenlijking van die hoop uit te zien?

16 Jezus’ liefde voor rechtvaardigheid, zijn haat ten aanzien van wetteloosheid, zijn diepe genegenheid voor de mensheid en, bovenal, zijn onwankelbare gehoorzaamheid in het doen van de wil van zijn Vader tot heerlijkheid van Jehovah’s naam — dit alles bewijst dat deze loyale Zoon over bewonderenswaardige kwaliteiten beschikt om de toekomstige Koning van de aarde te zijn. Zou u niet als de gelukkige onderdaan van zo’n koning het eeuwige leven willen binnengaan?

17 Hoe goed of hoe slecht uw levenswijze tot nu toe ook geweest mag zijn, die hoop op eeuwig leven op een paradijsaarde kan u ten deel vallen. Ja, zelfs de berouwvolle dief die samen met Jezus werd terechtgesteld, werd de hoop op zo’n opstanding voor ogen gesteld! Want toen hij tegen Jezus zei: „Denk aan mij wanneer gij in uw koninkrijk gekomen zijt”, antwoordde Jezus: „Voorwaar, ik zeg u heden: Gij zult met mij in het Paradijs zijn” (Lukas 23:42, 43). Spoedig zal het Paradijs werkelijkheid worden. Bidt ook u vurig om de ’komst’ van het Koninkrijk en de daarmee gepaard gaande zegeningen?

[Studievragen]

[Illustratie op blz. 77]

DE GROOTSTE MAN DIE OOIT OP AARDE HEEFT GELEEFD

Als toekomstige Koning bewees hij tot de dood toe zijn rechtschapenheid, en door zijn vergoten bloed heeft hij de mensheid van zonde en dood verlost