Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Waarom duurt het zo lang voordat het Koninkrijk ’komt’?

Waarom duurt het zo lang voordat het Koninkrijk ’komt’?

Hoofdstuk 5

Waarom duurt het zo lang voordat het Koninkrijk ’komt’?

1. Welke vragen rijzen er met het oog op Romeinen 8:22?

DE APOSTEL Paulus schrijft: „Wij weten dat de gehele schepping tot nu toe voortdurend te zamen zucht en te zamen pijn lijdt” (Romeinen 8:22). Hoe komt dit? Waarom heeft God de oorlogen, de misdaad, de ziekten en de ellende van de afgelopen 6000 jaar opgetekende geschiedenis toegelaten? Wat is er verkeerd gegaan, zodat de mensheid, geschapen om naar de goddelijke wet te leven, nu geplaagd wordt door wetteloosheid? Waarom heeft onze hemelse Vader deze situatie niet rechtgezet? Als het Koninkrijk de oplossing is, waarom duurt het dan zo lang voordat het ’komt’? Kunnen wij werkelijk de hoop koesteren dat God een verandering in deze verschrikkelijke toestanden zal brengen?

2. Wat had de aarde onder Gods soevereiniteit moeten worden?

2 Onder de opperheerschappij of soevereiniteit van „de Koning der eeuwigheid” hadden er sedert de tijd van de schepping in Eden ideale toestanden op aarde moeten heersen. Naarmate de eerste man en vrouw kinderen kregen en de menselijke familie zich tot miljarden gezinseenheden vermenigvuldigde, had de gehele aarde een paradijs van schoonheid moeten worden, vervuld met het vrolijke gelach van vreedzame mensen uit alle rassen die elkaar liefhadden. — Vergelijk Prediker 2:24.

3. (a) Naar wiens gelijkenis werd de mens geschapen? (b) Welke opdracht kreeg het eerste mensenpaar? (c) Welke vraag dringt zich nu aan ons op?

3 Dat is nu precies wat de liefdevolle Schepper zich met betrekking tot deze aarde had voorgenomen toen hij de man schiep naar zijn eigen morele gelijkenis en de vrouw uit de man vormde. Want het bijbelse scheppingsverslag vertelt ons:

„Als man en als vrouw schiep hij hen. Voorts zegende God hen en God zei tot hen: ’Weest vruchtbaar en wordt tot velen en vult de aarde en onderwerpt haar, en hebt de vissen der zee en de vliegende schepselen van de hemel en elk levend schepsel dat zich op de aarde beweegt, in onderworpenheid.’ . . . Daarna zag God alles wat hij gemaakt had en zie! het was zeer goed” (Genesis 1:26-31).

Waarom ziet Gods schepping op aarde er nu dan niet „zeer goed” uit?

GODS SOEVEREINITEIT UITGEDAAGD

4. (a) Welke wet van God overtreft alle andere, en waarom? (b) Wie wilde andere wetten maken, en hoe ging hij daarbij te werk?

4 De schepping was gefundeerd op Gods wetten, waarbij de wet der liefde een bijzondere plaats inneemt. God zelf „is liefde” (1 Johannes 4:8). Maar nu verscheen er iemand die andere wetten voor de mensheid wilde maken. Die „iemand” was een onzichtbare ’zoon van God’, ongetwijfeld een van de engelen die „juichend hun instemming betuigden” toen Jehovah de aarde en alles erop schiep (Job 38:7). Deze engel maakte zichzelf tot een satan, een tegenstander van God. Hij wilde onafhankelijk worden, zocht aanbidding voor zichzelf en zaaide een geest van opstand (Efeziërs 2:1, 2; vergelijk Lukas 4:5-7). Hij beraamde plannen om door bemiddeling van onze eerste menselijke ouders zijn eigen zelfzuchtige doeleinden te bevorderen. Hoe ging hij daarbij te werk?

5, 6. (a) Welk eenvoudige gebod legde God Adam op? (b) Hoe was Satans benadering, en waarom wordt hij terecht „de Duivel” genoemd?

5 In de paradijstuin van Eden genoten Adam en Eva de zegeningen van Jehovah’s weldadige heerschappij. God voorzag in alles wat zij op geestelijk en lichamelijk gebied nodig hadden. Voor hun eigen blijvende welzijn verlangde hij ook dat zij hem als hun Soevereine Heer gehoorzaamden. Daartoe had hij Adam een eenvoudig gebod gegeven, namelijk dat hij niet mocht eten van „de boom der kennis van goed en kwaad”. Nadat Eva was geschapen, gold dit gebod ook voor haar. Het was niet zo dat God hun iets onthield, want de andere bomen in de tuin verschaften een heerlijke verscheidenheid van voedzame vruchten. Zouden zij God echter ongehoorzaam zijn door van deze ene vrucht te eten, dan zouden zij „beslist sterven”. Sluw, via een slang, benaderde de opstandeling Satan eerst Eva, met de woorden: „Gij zult volstrekt niet sterven. Want God weet dat nog op de dag dat gij [van de vrucht van de boom] eet, uw ogen stellig geopend zullen worden en gij stellig als God zult zijn, kennend goed en kwaad.” — Genesis 2:17; 3:1-5.

6 Daardoor werd de indruk gewekt dat God een leugenaar was. Maar in feite was Satan de leugenaar. Terecht kwam die „vader van de leugen” ook bekend te staan als de Duivel, wat „Lasteraar” betekent (Johannes 8:44). Hier was sprake van een rechtstreekse uitdaging van Jehovah’s soevereiniteit, zijn Koningschap over zijn schepselen. Er lag in opgesloten dat God hun kennis onthield waar zij recht op hadden, dat er geen vertrouwen gesteld kon worden in Gods heerschappij en dat zij er beter aan zouden doen hun eigen onafhankelijke weg te gaan en hun eigen maatstaven van „goed en kwaad” vast te stellen.

7. In welke opzichten schoot het mensenpaar te kort onder beproeving?

7 Hoe reageerde de vrouw op deze lasterlijke uitspraak? In plaats van haar hart te behoeden, stond zij toe dat daarin een verkeerd verlangen wortel schoot. Vervolgens werd dit verlangen vruchtbaar, zodat zij ertoe werd verleid opzettelijk te zondigen door God ongehoorzaam te zijn. Hierin tartte zij ook het gezag van haar echtgenoot, die zij had moeten raadplegen. En hoe reageerde de man? ’Adam werd niet bedrogen’, maar koos Eva’s kant en sloot zich bewust bij haar aan in haar opstandige handelwijze. Wat een droevige dag was dat voor onze eerste ouders, en voor de gehele menselijke familie! — Genesis 3:6, 7; 1 Timótheüs 2:14; vergelijk Jakobus 1:14, 15.

8. (a) Welk rechtvaardige oordeel sprak God over Adam en Eva uit? (b) Hadden zij een ziel die bij de dood naar de hemel of naar een hel van pijniging zou gaan? (c) Welke koning ging er over ons heersen, en waarom?

8 Adam en Eva hadden van grove minachting voor Gods soevereiniteit blijk gegeven. Daarom sprak God nu, in harmonie met zijn wet, het doodsoordeel uit en zei tot Adam:

„Want stof zijt gij en tot stof zult gij terugkeren” (Genesis 3:19).

God bedoelde hier niet dat alleen Adams lichaam zou sterven, terwijl een „ziel” of „geest” in hem uit het lichaam zou ontsnappen om in een hemel of hel verder te leven. Neen, want Adam zelf was een „ziel”. Het scheppingsverslag in Genesis 2:7 luidt: „Jehovah God ging ertoe over de mens te vormen uit stof van de aardbodem en in zijn neusgaten de levensadem te blazen, en de mens werd een levende ziel.” Na verloop van tijd stierven Adam en Eva beiden — als zielen. En omdat het gehele mensengeslacht uit de met zonde bevlekte Adam is voortgekomen, hebben wij allemaal zonde en dood geërfd. „De ziel die zondigt, díe zal sterven” (Ezechiël 18:4, 20). Ja, als menselijke zielen sterven wij allen. De dood is als koning over ons gaan regeren. — Romeinen 5:12, 14; 6:12; Prediker 3:19, 20; 9:5, 10; Psalm 6:5; 115:17.

HET STRIJDPUNT VAN ’S MENSEN RECHTSCHAPENHEID

9. Welk andere strijdpunt werd in Eden opgeworpen?

9 Het was echter niet alleen Gods soevereiniteit die door de opstand in Eden werd betwist. Er werd nog een strijdpunt opgeworpen. Daar de allereerste mensen die God op aarde had geplaatst, onder beproeving ontrouw waren geworden, rees de vraag of er iets aan Gods schepping mankeerde. Kon er naar waarheid worden gezegd dat al zijn werken „volmaakt” waren?

10. (a) Was Gods schepping gebrekkig, en waarom antwoordt u zo? (b) Hoe kunnen mensen er blijk van geven ’naar Gods gelijkenis’ te zijn?

10 God had Adam en Eva onmiddellijk kunnen vernietigen en een ander mensenpaar kunnen scheppen. Maar zou hij daarmee niet hebben toegegeven dat zijn eerste schepping gebrekkig was? Ze was niet gebrekkig. Het was alleen zo dat onze eerste ouders het hadden verkozen hun morele vermogen om een vrije keuze te doen, op de verkeerde wijze te gebruiken. Als zij robots waren geweest, die onder alle omstandigheden wel het goede moesten doen, had het hun in morele zin aan iets ontbroken. Zij zouden niet ’naar Gods gelijkenis’ zijn geweest. Jehovah doet de dingen altijd volmaakt, op de juiste wijze, omdat hij liefde is. Hij wil dat zijn met verstand begiftigde schepselen er eveneens door liefde toe worden gedreven te doen wat juist is. — Genesis 1:26, 27; 1 Johannes 5:3.

11. Welk licht werpt Deuteronomium 32:4, 5 op de toenmalige situatie?

11 Over Jehovah staat geschreven: „De Rots, volmaakt is zijn activiteit, want al zijn wegen zijn gerechtigheid. Een God van getrouwheid, bij wie geen onrecht is; rechtvaardig en oprecht is hij.” Zijn schepping, de mensheid, kan ook getrouw, rechtvaardig en oprecht zijn. Daarom heeft hij Adam en Eva toegestaan kinderen voort te brengen. Ook al erfden zij zondige trekken van hun ouders, toch zouden er onder hen zijn die hun onwankelbare liefde voor hun Schepper en hun rechtschapenheid jegens hem zouden bewijzen, zelfs in hun vleselijke onvolmaaktheid en ondanks bittere beproevingen en vervolging die over hen zouden kunnen komen. Maar anderen van de mensheid zouden ’verderfelijk handelen’ en er blijk van geven niet Gods kinderen te zijn. Dat zou hun eigen keuze zijn, en het gebrek zou aan henzelf te wijten zijn en niet aan God. — Deuteronomium 32:4, 5.

12, 13. (a) Hoe hoonde Satan God met betrekking tot Job? (b) Welk antwoord verschafte Job, en met welk resultaat voor hem?

12 Dat Satan de Duivel dit strijdpunt van ’s mensen rechtschapenheid voor het aangezicht van God opwierp, blijkt uit het bijbelboek Job. De man Job, die zo’n 2500 jaar na Adams zondeval leefde, was „onberispelijk en oprecht . . ., godvrezend en wijkend van het kwaad”. Satan hoonde God dat Jobs oprechtheid niet echt was, dat hij God slechts diende om wat het hem opleverde. Daarom stond God Satan toe Job op de proef te stellen. Job leed zware verliezen aan eigendommen; zijn tien kinderen kwamen om bij een ramp; hijzelf werd later gekweld door een walgelijke ziekte en ten slotte dreef zijn eigen vrouw de spot met hem en zei: „Houdt gij nog vast aan uw rechtschapenheid? Vervloek God en sterf!” Daarna kreeg Job nog te kampen met de sarcastische verwijten van drie valse vertroosters. — Job 1:6 tot 2:13.

13 Onder al deze beproevingen hield Job vast aan zijn besluit:

„Totdat ik de laatste adem uitblaas, zal ik mijn rechtschapenheid niet van mij laten wijken!”

Hij bewees trouw te zijn aan God en verschafte aldus een krachtig antwoord op Satans beschuldigingen. Jehovah beloonde Job daarom door hem het dubbele te geven van alles wat hij voordien had bezeten. Hij werd ook gezegend doordat hij opnieuw zeven zonen en drie dochters kreeg, de knapste dochters in heel het land. — Job 27:5; 42:10-15.

14. Hoe hebben anderen insgelijks een antwoord verschaft op Satans bewering, en wie is hierin het voortreffelijkste voorbeeld?

14 Job is echter slechts een van de honderdduizenden getrouwe dienstknechten van God die Zijn hart hebben verheugd door een antwoord te geven op Satans valse bewering dat mensen die Jehovah liefhebben, hem alleen om zelfzuchtige redenen gehoorzamen en dienen. Het voortreffelijkste voorbeeld hierin was wel Gods eigen Zoon, Jezus, die toen hij op aarde was, „een martelpaal [heeft] verduurd, schande verachtend”, alles wegens de vreugde onbaatzuchtig te blijven dienen in de toewijzing die God hem had gegeven. — Hebreeën 12:2.

DE DOOR DE HONER OPGEWORPEN UITDAGING BEANTWOORD

15. Waarom kunnen wij zeggen dat Jehovah’s kant van de uitdaging is bewezen?

15 Nu is de bestemde tijd bijna ten einde. Zo’n 6000 jaar lang heeft Jehovah in antwoord op de uitdaging zijn kant van de zaak bewezen. Hij heeft laten zien dat hij mannen en vrouwen op aarde kan hebben en ook heeft die hun rechtschapenheid bewaren, ongeacht de vervolging of andere boosaardige beproevingen die Satan over hen brengt. De Duivel heeft alle denkbare verdorven middelen tegen hen aangewend, maar tevergeefs. Gods getrouwe dienstknechten hebben het hart van hun Vader verheugd, want zij hebben ervoor gezorgd dat God nu een antwoord kan geven aan degene die hem „hoont”, namelijk de grote tegenstander, Satan. — Spreuken 27:11.

16. (a) In welke overwinning hebben sommigen van Gods loyalen reeds gedeeld? (b) Waarom kunnen de onderdanen van het Koninkrijk vertrouwen stellen in hun regeerders?

16 Tegelijkertijd, en op zijn eigen praktische wijze, heeft Jehovah uit deze loyale mensen personen gekozen die met Christus in het hemelse koninkrijk zullen regeren. Hoewel Satan hen „dag en nacht . . . voor onze God” heeft beschuldigd, hebben zij hem overwonnen „wegens het woord van het getuigenis dat zij hebben gegeven, en zij hebben hun ziel niet liefgehad, zelfs niet wanneer zij met de dood werden geconfronteerd”. Net als hun Voorbeeld, Jezus Christus, zijn zij bereid geweest de alles overtreffende hoedanigheid van hun liefde voor God en de naaste te tonen door zelfs afstand te doen van hun leven. Wat een vertrouwen zal de mensheid kunnen stellen in het hemelse koninkrijk, dat uit Christus en zijn 144.000 medekoningen bestaat, die allen onder beproeving hun rechtschapenheid hebben bewaard! — Openbaring 12:10, 11; 14:1-5; 20:4; Johannes 15:13.

17. Wie beërven het aardse grondgebied van het Koninkrijk?

17 Anderen, zoals Job, die in voorchristelijke tijden in getrouwheid aan God zijn gestorven, wordt „een betere opstanding” op een „nieuwe aarde” verzekerd (Hebreeën 11:35; 2 Petrus 3:13). Zij zullen deel uitmaken van de „andere schapen” van de „voortreffelijke herder” Jezus Christus, met het vooruitzicht op eeuwig leven op een paradijsaarde. Ook de met schapen te vergelijken personen die Christus’ gezalfde „broeders” in de tijd van het „besluit van het samenstel van dingen” goedheid betonen, worden uitgenodigd dit aardse grondgebied van het Koninkrijk te beërven (Johannes 10:11, 16; Matthéüs 24:3; 25:31-46). Wanneer de engelen des hemels de winden van de „grote verdrukking” over onze aarde loslaten, wordt hun leven gespaard. Wilt u tot die „grote schare” van overlevenden behoren wanneer Gods koninkrijk ’komt’ om de goddeloze natiën te verpletteren? Die mogelijkheid bestaat! Want door uw rechtschapenheid te bewaren, kunt ook u bewijzen dat alleen Gods weg tot eeuwig leven leidt. — Openbaring 7:1-3, 9, 13, 14.

18. (a) Waarom zal het nooit meer nodig zijn Jehovah’s soevereiniteit te rechtvaardigen? (b) Wie hebben nu een schitterende hoop? (Psalm 37:11, 29)

18 Wanneer Gods koninkrijk Satan en zijn corrupte samenstel van dingen eenmaal heeft verbrijzeld, zal het nooit meer nodig zijn Gods soevereiniteit te rechtvaardigen. De strijdpunten die de opstandeling Satan heeft opgeworpen, zullen eens en voor altijd zijn beslecht (Nahum 1:9). Hier op deze aarde zullen de rechtmatigheid, de rechtvaardigheid en de uitnemendheid van de op Gods weg van liefde gebaseerde heerschappij bewezen zijn, en het Koninkrijk zal zijn ’gekomen’ om de grote naam van de Soevereine Heer Jehovah te heiligen. Wat een schitterende hoop biedt Gods koninkrijk degenen van de ’zuchtende schepping’ die God thans in rechtschapenheid dienen! Bidt u vurig om de ’komst’ van dat koninkrijk? — Romeinen 8:22-25.

[Studievragen]

[Kader op blz. 44]

WAAROM HEEFT GOD HET KWAAD ZO LANG TOEGELATEN?

● Om de juistheid, rechtvaardigheid, uitnemendheid en duurzaamheid van Jehovah’s universele soevereiniteit vast te stellen

● Om voor altijd aan te tonen dat elke vorm van menselijke heerschappij onafhankelijk van God, alleen maar op verdriet en rampspoed uitloopt

● Opdat Gods Koninkrijksbeloften zich konden ontvouwen en de erfgenamen van het Koninkrijk uitgekozen en beproefd konden worden

● Om tijd toe te staan zodat, net als in een gerechtshof, overtuigend kon worden aangetoond dat dienstknechten van God onder elke beproeving van Satan hun rechtschapenheid kunnen bewaren

● Om te tonen dat gehoorzaamheid, gebaseerd op Gods wet van liefde, de enige weg is die tot eeuwig leven leidt

● Om Satans uitdaging zo grondig te beantwoorden en zo’n duidelijk wettelijk precedent te scheppen dat het nooit meer nodig zal zijn Jehovah’s naam en soevereiniteit te rechtvaardigen