Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Jehovah’s voornemen wordt met glorierijk succes bekroond

Jehovah’s voornemen wordt met glorierijk succes bekroond

Hoofdstuk 24

Jehovah’s voornemen wordt met glorierijk succes bekroond

1, 2. (a) Wat is Jehovah’s voornemen ten aanzien van zijn met verstand begaafde schepselen? (b) Wie maakten deel uit van Gods verenigde gezin van aanbidders? (c) Welke persoonlijke vraag is in dit verband een beschouwing waard?

DE GEHELE met verstand begaafde schepping verenigd in ware aanbidding, terwijl alle mensen zich in de glorierijke vrijheid van kinderen Gods verheugen — dat is Jehovah’s wijze en liefdevolle voornemen. Het is ook het vurige verlangen van allen die rechtvaardigheid liefhebben.

2 Jehovah maakte een aanvang met de verwezenlijking van dit grootse voornemen toen hij met zijn scheppingswerken begon. Zijn eerste schepping was een Zoon, iemand die „de weerspiegeling van zijn heerlijkheid en de nauwkeurige afdruk van zijn wezen” bleek te zijn (Hebr. 1:1-3). Hij was uniek omdat hij als allereerste zoon van God rechtstreeks door hem was geschapen. Door bemiddeling van hem werden andere zonen tot bestaan gebracht — eerst engelen in de hemel en vervolgens de mens op aarde (Job 38:7; Luk. 3:38). Al deze zonen vormden één universeel gezin. Jehovah was de God van hen allen, de enige die aanbeden mocht worden. Hij was de Universele Soeverein. Hij was ook hun liefdevolle Vader. Is hij ook jouw Vader en ben jij een van zijn kinderen? Wat een kostbare verhouding kan dat zijn!

3. (a) Waarom werd niemand van ons als een zoon van God geboren? (b) Maar welke liefdevolle voorzieningen heeft Jehovah voor Adams nageslacht getroffen?

3 Niettemin moeten wij het feit onder de ogen zien dat toen onze eerste menselijke ouders als opzettelijke zondaars ter dood werden veroordeeld, zij uit Eden werden gezet en door God werden verstoten. Zij maakten niet langer deel uit van Jehovah’s universele gezin (Gen. 3:22-24; vergelijk Deuteronomium 32:4, 5). Als nakomelingen van de zondaar Adam zijn wij allemaal met zondige neigingen geboren. Omdat wij het nageslacht zijn van ouders die uit Gods gezin zijn verdreven, kunnen wij niet eenvoudig op basis van onze geboorte als mens beweren zonen van God te zijn. Maar Jehovah wist dat enkelen van Adams nakomelingen rechtvaardigheid zouden liefhebben, en op liefdevolle wijze trof Hij voorzieningen waardoor zij tot de glorierijke vrijheid van kinderen Gods konden geraken. — Rom. 8:20, 21.

ISRAËLS BEVOORRECHTE POSITIE

4. (a) Op basis waarvan waren de Israëlieten „zonen” van God? (b) Wat betekende dit niet?

4 Zo’n 2500 jaar na Adams schepping verleende Jehovah bepaalde mensen opnieuw het voorrecht in een vader-zoonverhouding tot hem te staan. Overeenkomstig zijn verbond met Abraham koos Jehovah Israël uit om zijn volk te zijn. Tegenover Farao van Egypte noemde hij Israël dan ook „mijn zoon” (Ex. 4:22, 23; Gen. 12:1, 2). Later gaf hij Israël zijn Wet op de berg Sinaï, vormde dat volk tot een natie en gebruikte hen in verband met zijn voornemen. Als natie, omdat zij Jehovah’s ’speciale bezit’ waren, werden zij „zonen” van God genoemd (Deut. 14:1, 2; Jes. 43:1). Bovendien sprak Jehovah over bepaalde personen binnen die natie als zonen wegens zijn speciale bemoeienissen met hen (1 Kron. 22:9, 10). Deze positie was gebaseerd op hun verbondsverhouding met God. Het wilde echter niet zeggen dat zij de glorierijke vrijheid genoten die Adam als zoon van God had gekend. Zij waren nog steeds in slavernij aan zonde en de dood.

5. Hoe verloor Israël de speciale positie die het bij God innam?

5 Niettemin verkeerden zij als zonen in een bevoorrechte positie bij God. Zij droegen ook de verantwoordelijkheid hun Vader te respecteren en in overeenstemming met zijn voornemen te werken. Jezus beklemtoonde hoe belangrijk het was dat zij zich van die verplichting kweten — zij moesten dus niet alleen beweren dat God hun Vader was, maar er ook echt ’blijk van geven’ zijn zonen te zijn (Matth. 5:43-48; Mal. 1:6). Als natie schoten de joden daarin echter te kort. Daarom bracht Jezus de joden die hem in het laatste jaar van zijn aardse bediening probeerden te doden en die hadden gezegd dat God hun Vader was, krachtig onder de aandacht dat hun daden en de geest waarvan zij blijk gaven, die bewering logenstraften (Joh. 8:41, 44, 47). In 33 G.T. maakte God een eind aan het Wetsverbond, en daarmee eindigde ook de basis voor de speciale verhouding waarin Israël tot God had gestaan. Toch waren er onder de mensen nog steeds personen die Jehovah als zonen aanvaardde.

JEHOVAH VERENIGT ZIJN VOLK

6. Welk „bestuur” beschreef Paulus in Efeziërs 1:9, 10, en wat is het doel ervan?

6 Aan christenen in Efeze schreef de apostel Paulus over Jehovah’s programma voor het verenigen van zijn volk — Gods regeling waardoor zij die geloof oefenen, geliefde leden van Zijn huisgezin kunnen worden: „[God heeft] het heilige geheim van zijn wil aan ons . . . bekendgemaakt. Het is overeenkomstig zijn welbehagen, dat hij zich had voorgenomen, aan de volledige grens van de bestemde tijden een bestuur [huishoudelijk beheer] te hebben, namelijk om alle dingen weer bijeen te vergaderen in de Christus, de dingen die in de hemelen en de dingen die op de aarde zijn” (Ef. 1:9, 10). Van dit „bestuur” is Jezus Christus het middelpunt. Door bemiddeling van hem kunnen mensen zich in een goedgekeurde positie voor Gods aangezicht verheugen — sommigen met het vooruitzicht in de hemel te leven, anderen op aarde — om in eenheid met de engelenzonen van God die zich loyaal aan Jehovah hebben betoond, dienst te verrichten.

7. Wat zijn ’de dingen die in de hemelen zijn’, en wat betekent het voor hen bijeenvergaderd te worden?

7 Vanaf Pinksteren in 33 G.T. werd er eerst aandacht geschonken aan ’de dingen die in de hemelen zijn’, dat wil zeggen, degenen die medeërfgenamen met Christus zouden zijn in het hemelse koninkrijk. Op basis van hun geloof in de waarde van Jezus’ offer werden zij door God rechtvaardig verklaard (Rom. 5:1, 2). Vervolgens werden zij „wederom geboren” of voortgebracht als zonen van God met het vooruitzicht op hemels leven (Joh. 3:3; 1:12, 13). Met hen als geestelijke natie sloot God het nieuwe verbond. Na verloop van tijd zouden daarin zowel joden als heidenen opgenomen worden, 144.000 personen in totaal. — Gal. 3:26-29; Openb. 14:1.

8. Hoe laat de verhouding waarin de Koninkrijkserfgenamen tot de Vader staan, zich vergelijken met die van de joden onder de Mozaïsche wet?

8 Hoewel het overblijfsel van deze erfgenamen van het hemelse koninkrijk nog onvolmaakt is in het vlees, verheugen zij zich in een kostbare en intieme verhouding tot de Vader. Paulus schreef hierover: „Omdat gij nu zonen zijt, heeft God de geest van zijn Zoon in ons hart gezonden, die uitroept: ’Abba, Vader!’ Gij zijt dus geen slaaf meer, maar een zoon, en indien een zoon, dan ook een erfgenaam, dank zij God” (Gal. 4:6, 7). Die Aramese uitdrukking „Abba” betekent „vader”, maar het is een liefkozende aanspreekvorm — zoals een klein kind zich tot zijn vader richt. Wegens de superioriteit van Jezus’ offer en wegens Gods onverdiende goedheid verheugen deze met de geest gezalfde christenen zich in een verhouding tot God die intiemer is dan voor onvolmaakte mensen onder de Wet ooit mogelijk is geweest. Wat er voor hen in het verschiet ligt, is echter nog wonderbaarlijker.

9. Wat houdt het in dat zij in de volste zin van het woord „zonen” worden?

9 Indien zij zich tot de dood toe getrouw betonen, worden zij in de volste zin van het woord „zonen” doordat zij tot onsterfelijk leven in de hemel worden opgewekt. Daar zullen zij het voorrecht genieten verenigd dienst te verrichten in tegenwoordigheid van Jehovah God zelf. Slechts een betrekkelijk klein aantal van deze zonen Gods bevindt zich nog op aarde. — Rom. 8:14, 23; 1 Joh. 3:1, 2.

DE DINGEN DIE OP DE AARDE ZIJN” BIJEENVERGADEREN

10. (a) Wat zijn „de dingen die op de aarde zijn”, en sinds wanneer zijn zij bijeenvergaderd in eenheid van aanbidding? (b) In welke verhouding staan zij tot Jehovah?

10 Hetzelfde „bestuur” dat het voor mensen mogelijk maakt in Gods huisgezin bijeenvergaderd te worden met hemels leven in het vooruitzicht, besteedt ook aandacht aan „de dingen die op de aarde zijn”. Vooral sedert 1935 G.T. zijn personen die geloof tonen in het offer van Christus, bijeenvergaderd met het vooruitzicht eeuwig op aarde te leven. Schouder aan schouder met de overgeblevenen van de gezalfde klasse verheerlijken zij de naam van Jehovah en verheffen zij zijn aanbidding (Zef. 3:9; Jes. 2:2, 3). Met diep respect spreken ook zij Jehovah met „Vader” aan, waarmee zij hem erkennen als de Bron van het leven, en zij streven er oprecht naar zijn eigenschappen te weerspiegelen zoals hij dit van zijn zonen verwacht. Op basis van hun geloof in Jezus’ vergoten bloed verheugen zij zich in een goedgekeurde positie voor zijn aangezicht (Matth. 6:9; Openb. 7:9, 14). Maar zij weten dat de vreugde ten volle als Gods kinderen erkend te worden, voor hen nog in de toekomst ligt.

11. (a) Welke belofte houdt Romeinen 8:19-21 voor de mensheid in? (b) Wat is het „openbaar worden van de zonen Gods” waarnaar zij vol vurige verwachting uitzien?

11 Zoals uit Romeinen 8:19-21 blijkt, zien zij vol vurige verwachting uit naar het „openbaar worden van de zonen Gods”, omdat dan de tijd zal komen dat dit deel van de menselijke schepping „vrijgemaakt zal worden van de slavernij des verderfs”. Dat „openbaar worden” zal plaatsvinden wanneer mensen hier op aarde er de bewijzen van zien dat de met de geest gezalfde zonen Gods die hun hemelse beloning hebben ontvangen, een actieve rol zijn gaan vervullen als metgezellen van hun verheerlijkte Heer, Jezus Christus. Dit zal duidelijk aan het licht treden bij de vernietiging van het gehele goddeloze samenstel van dingen, gevolgd door de zegeningen van Christus’ duizendjarige regering, waarin deze „zonen Gods” als koningen en priesters met hem zullen delen. — Openb. 2:26, 27; 20:6.

12. Welk loflied zullen de zegevierende met de geest gezalfde zonen Gods na de grote verdrukking eenstemmig zingen, en wat betekent het?

12 Wat een vreugde zal er heersen wanneer de grote verdrukking voorbij is en die zonen Gods die met Christus verenigd zijn, eenstemmig Gods lof zingen en vreugdevol verkondigen: „Groot en wonderbaarlijk zijn uw werken, Jehovah God, de Almachtige. Rechtvaardig en waarachtig zijn uw wegen, Koning der eeuwigheid. Wie zal u niet werkelijk vrezen, Jehovah, en uw naam verheerlijken, omdat gij alleen loyaal zijt? Want alle natiën zullen komen en voor u aanbidden, omdat uw rechtvaardige besluiten openbaar zijn gemaakt”! (Openb. 15:3, 4) Ja, de gehele mensheid, bestaande uit personen die afkomstig zijn uit alle voormalige natiën, zal zich in de aanbidding van de ware God verenigen. Zelfs degenen die in de herinneringsgraven zijn, zullen een opstanding krijgen en in de gelegenheid worden gesteld eveneens Jehovah’s lof te zingen.

13. Welke wonderbaarlijke vrijheid zullen de overlevenden van de grote verdrukking meteen al genieten?

13 Niet langer zal Satan de Duivel de „god van dit samenstel van dingen” zijn. Niet langer zullen aanbidders van Jehovah hier op aarde met zijn boosaardige invloed te kampen hebben (2 Kor. 4:4; Openb. 20:1-3). Niet langer zal de valse religie onze liefdevolle God in een verkeerd daglicht stellen en een verdeeldheid brengende factor in de mensenmaatschappij zijn. Niet langer zullen dienstknechten van de ware God gebukt gaan onder onrechtvaardigheid en uitbuiting van de kant van regeringsfunctionarissen. Wat een wonderbaarlijke vrijheid zal dat voor de overlevenden van de grote verdrukking betekenen!

14. Door middel waarvan zullen zij worden bevrijd van zonde en alle gevolgen ervan?

14 Als het „Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt”, zal Jezus Christus de waarde van zijn offer aanwenden om alle vroegere zonden van de mensheid ongedaan te maken (Joh. 1:29). Wanneer Jezus tijdens zijn verblijf op aarde verklaarde dat iemands zonden vergeven waren, leverde hij tevens het bewijs daarvoor door de persoon wiens zonden waren vergeven, te genezen (Matth. 9:1-7). Evenzo zal hij vanuit de hemel op wonderbare wijze de blinden, de doven, de stommen, de lichamelijk verminkten, de geestelijk gehandicapten en personen met nog andere ziekten genezen. Geleidelijk aan zullen alle gewillige en gehoorzame personen, door zich getrouw naar Gods rechtvaardige wegen te schikken, bemerken dat de „wet der zonde” die in hen werkzaam is, volkomen teniet wordt gedaan, zodat al hun daden, hun gedachten en de wensen van hun hart zowel voor henzelf als voor God aangenaam zullen zijn (Rom. 7:21-23; vergelijk Jesaja 25:7, 8 en Openbaring 21:3, 4). Vóór het einde van het Millennium zullen zij zijn geholpen tot volledige menselijke volmaaktheid te geraken. Zij zullen volkomen bevrijd zijn van zonde en alle smartelijke gevolgen ervan. Te midden van een aards paradijs dat de gehele aardbol zal omvatten, zullen zij ’Gods beeld en gelijkenis’ in volledige mate weerspiegelen. — Gen. 1:26.

15. Wat zal Christus aan het einde van het Millennium doen, en met welk doel?

15 Wanneer Christus de mensheid tot volmaaktheid heeft gebracht, zal hij de Vader de autoriteit teruggeven die hem voor dit werk was verleend. Dit werd voorzegd in 1 Korinthiërs 15:28: „Wanneer . . . alle dingen aan hem [de Zoon] onderworpen zullen zijn, zal ook de Zoon zelf zich onderwerpen aan Degene die alle dingen aan hem onderwierp, opdat God alles zij voor iedereen.”

16. Waaraan zullen alle tot volmaaktheid gebrachte mensen nu worden onderworpen, en waarom?

16 Nu zal de tot volmaaktheid gebrachte mensheid de gelegenheid krijgen te tonen dat het hun onveranderlijke keuze is de enige levende en ware God voor eeuwig te dienen. Daarom zal Jehovah, voordat hij hen door bemiddeling van Jezus Christus als zijn zonen aanneemt, al die tot volmaaktheid gebrachte mensen aan een grondige, laatste beproeving onderwerpen. Satan en zijn demonen zullen uit de afgrond worden losgelaten. Dit zal degenen die Jehovah werkelijk liefhebben, geen blijvend nadeel berokkenen. Maar iedereen die zich deloyaal tot ongehoorzaamheid aan Jehovah laat overhalen, zal voor eeuwig worden vernietigd, samen met de oorspronkelijke opstandeling en zijn demonen. — Openb. 20:7-10.

17. Welke situatie zal er, als vervulling van Jehovah’s voornemen, opnieuw onder zijn gehele met verstand begaafde schepping bestaan?

17 Jehovah zal nu alle tot volmaaktheid gebrachte mensen die deze laatste, beslissende beproeving doorstaan, liefdevol door bemiddeling van Christus als zijn zonen aannemen. Dan zullen zij ten volle delen in de „glorierijke vrijheid van de kinderen Gods” (Rom. 8:21). Zij zullen eindelijk deel gaan uitmaken van Gods universele gezin, en Jehovah zal voor allen die tot dat verenigde gezin behoren, voor eeuwig de enige God, de Universele Soeverein en hun liefdevolle Vader zijn. Dan zal Jehovah’s gehele met verstand begaafde schepping, in de hemel en op aarde, opnieuw verenigd zijn in de aanbidding van de enige ware God.

OVERZICHTSBESPREKING

Welke verhouding bestond er vóór de opstand in Eden tussen Jehovah en al zijn aanbidders?

Welke verantwoordelijkheid rust er op hen die zonen Gods zijn?

Wie zijn thans Gods zonen? Wie zullen alsnog kinderen van God worden, en hoe houdt dit verband met Jehovah’s voornemen met betrekking tot verenigde aanbidding?

[Studievragen]