Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Wat wij leren uit Gods toelating van het kwaad

Wat wij leren uit Gods toelating van het kwaad

Hoofdstuk 7

Wat wij leren uit Gods toelating van het kwaad

1. (a) Als Jehovah de opstandelingen in Eden prompt ter dood had gebracht, wat zou dan het gevolg voor ons zijn geweest? (b) Welke liefdevolle voorzieningen heeft Jehovah in plaats daarvan voor ons beschikbaar gesteld?

ONGEACHT de moeilijkheden die zich in ons leven kunnen voordoen, was het niet onrechtvaardig van Gods zijde dat wij zijn geboren. Hij heeft de eerste mensen met volmaaktheid begiftigd en hun het paradijs als woonplaats gegeven. Als hij hen na hun opstand onmiddellijk ter dood had gebracht, zou er geen mensengeslacht zijn geweest zoals wij dit nu kennen met al zijn ziekte, armoede en misdaad. Barmhartig liet Jehovah echter toe dat Adam en Eva vóór zij stierven een gezin stichtten, ook al zouden hun kinderen onvolmaaktheid erven. Door bemiddeling van Christus trof hij er voorzieningen voor dat degenen van Adams nakomelingen die geloof oefenden, konden ontvangen wat Adam had verspeeld — eeuwig leven onder omstandigheden die de grootste levensvreugde mogelijk zouden maken. — Deut. 32:4, 5; Joh. 10:10.

2. Werd dit alles alleen met het oog op onze redding gedaan?

2 De voordelen daarvan voor ons persoonlijk zijn onmetelijk. Maar uit het bijbelse verslag leren wij dat er iets veel belangrijkers dan onze persoonlijke redding bij betrokken was.

TER WILLE VAN ZIJN GROTE NAAM

3. Wat stond er in verband met de vervulling van Jehovah’s voornemen met betrekking tot de aarde en de mensheid op het spel?

3 Jehovah’s naam, zijn reputatie als de Universele Soeverein en de God der waarheid, was betrokken bij de vervulling van zijn voornemen met betrekking tot de aarde en de mensheid. Wegens Jehovah’s positie is het onontbeerlijk voor de vrede en het welzijn van het gehele universum dat zijn naam volledig geëerbiedigd wordt en dat allen Hem gehoorzamen.

4. Wat behelsde dat voornemen precies?

4 Nadat hij Adam en Eva geschapen had, legde hij hun een taak op. Hij maakte duidelijk dat het niet alleen zijn voornemen was de gehele aarde te onderwerpen en aldus de grenzen van het paradijs uit te breiden, maar de aarde ook met nakomelingen van de eerste man en vrouw, Adam en Eva, te bevolken (Gen. 1:28). Zou dit voornemen nu door hun zonde falen, met alle smaad die dit op de naam van God zou werpen?

5. (a) Wanneer zou iemand die van de boom der kennis van goed en kwaad at, volgens Genesis 2:17 sterven? (b) Hoe heeft Jehovah zich hieraan gehouden, terwijl hij tevens zijn voornemen met betrekking tot het bevolken van de aarde respecteerde?

5 Jehovah had Adam gewaarschuwd dat als hij ongehoorzaam was en toch van de boom der kennis van goed en kwaad at, hij „op de dag” dat hij ervan at, beslist zou sterven (Gen. 2:17). Getrouw aan zijn woord riep Jehovah op dezelfde dag dat Adam zondigde, de overtreders ter verantwoording en sprak hij het doodvonnis uit. De straf was onontkoombaar. Gerechtelijk, van Gods standpunt uit bezien, stierven Adam en Eva die dag. (Vergelijk Lukas 20:37, 38.) Maar om zijn eigen bekendgemaakte voornemen met betrekking tot het bevolken van de aarde te verwezenlijken, liet Jehovah toe dat zij een gezin stichtten voordat zij letterlijk stierven. Toen Adam op 930-jarige leeftijd stierf, was dit niettemin, ervan uitgaand dat God duizend jaar als één dag beschouwt, binnen één „dag” (Gen. 5:3-5; vergelijk Psalm 90:4; 2 Petrus 3:8). Zo werd Jehovah’s waarheidsgetrouwheid hoog gehouden met betrekking tot het tijdstip waarop de straf voltrokken zou worden, en zijn voornemen om de aarde met Adams nageslacht te bevolken, werd niet verijdeld. Het heeft echter wel betekend dat een tijdlang werd toegestaan dat er zondige mensen op aarde leefden.

6, 7. (a) Wat is volgens Exodus 9:15, 16 de reden waarom Jehovah de goddelozen een tijdlang laat bestaan? (b) Hoe werd in Farao’s geval Jehovah’s macht getoond en hoe werd Zijn naam bekendgemaakt? (c) Wat zal aan het einde van het huidige goddeloze samenstel van dingen dus het resultaat zijn?

6 Wat Jehovah in de dagen van Mozes tot de heerser van Egypte zei, geeft verder aan waarom God de goddelozen een tijdlang heeft laten bestaan. Toen Farao weigerde de zonen Israëls uit Egypte te laten vertrekken, sloeg Jehovah hem niet onmiddellijk neer. Er werden tien plagen over het land gebracht, waardoor Jehovah’s macht op verbazingwekkende en uiteenlopende manieren werd gedemonstreerd. Toen Jehovah Farao voor de zevende plaag waarschuwde, vertelde hij hem dat hij Farao en zijn volk gemakkelijk van de aarde had kunnen wegvagen. „Maar hiertoe juist”, zei Jehovah, „heb ik u laten bestaan, om u mijn kracht te tonen en ten einde mijn naam over de gehele aarde te laten bekendmaken.” — Ex. 9:15, 16.

7 Toen Jehovah Israël bevrijdde, kreeg zijn naam inderdaad alom bekendheid. Nu, bijna 3500 jaar later, is men datgene wat hij toen deed, nog niet vergeten. Niet alleen werd de eigennaam Jehovah bekendgemaakt, maar tevens de waarheid over de Drager van die naam. Daarmee werd Jehovah’s reputatie gevestigd als een God die zich aan zijn verbonden houdt en die ten behoeve van zijn dienstknechten tot actie overgaat. Er werd door gedemonstreerd dat vanwege zijn almacht niets zijn voornemen kan blokkeren. Nòg indrukwekkender zal de naderende vernietiging van het gehele goddeloze samenstel van dingen, zowel het zichtbare als het onzichtbare, zijn. Die tentoonspreiding van almacht en de heerlijkheid die Jehovah’s naam erdoor wordt verleend, zal in de geschiedenis van het universum nooit in vergetelheid geraken. De zegeningen ervan zullen oneindig zijn! — Ezech. 38:23; Openb. 19:1, 2.

’O DE DIEPTE VAN GODS WIJSHEID!’

8. Welke verdere factoren dienen wij op aandringen van Paulus in aanmerking te nemen?

8 In zijn brief aan de Romeinen stelt de apostel Paulus de vraag: „Is er onrechtvaardigheid bij God?” En dan beantwoordt hij die vraag door de nadruk te leggen op Gods barmhartigheid en te verwijzen naar wat Jehovah tot Farao zei. Hij herinnert ons er ook aan dat wij mensen als leem in de handen van een pottenbakker zijn. Klaagt het leem over het doel waarvoor het wordt gebruikt? Paulus vervolgt: „Indien God nu, ofschoon hij zijn gramschap wil tonen en zijn kracht wil bekendmaken, met veel lankmoedigheid de vaten der gramschap heeft verdragen, die voor de vernietiging geschikt waren gemaakt, opdat hij de rijkdom van zijn heerlijkheid zou kunnen bekendmaken over de vaten van barmhartigheid, die hij tevoren heeft bereid tot heerlijkheid, namelijk ons, die hij niet alleen uit de joden maar ook uit de natiën heeft geroepen, wat zou dat dan?” — Rom. 9:14-24.

9. (a) Wie zijn de „vaten der gramschap . . . die voor de vernietiging geschikt waren gemaakt”? (b) Waarom heeft Jehovah in weerwil van hun vijandigheid van grote lankmoedigheid blijk gegeven, en hoe zal de uiteindelijke afloop tot het welzijn dienen van degenen die hem liefhebben?

9 Vanaf het moment dat Jehovah de profetische uitspraak deed die in Genesis 3:15 staat opgetekend, zijn Satan en zijn zaad „vaten der gramschap” geweest, „die voor de vernietiging geschikt waren gemaakt”. Al die tijd heeft Jehovah zich lankmoedig betoond. De goddelozen hebben zijn wegen bespot; zij hebben zijn dienstknechten vervolgd en zelfs zijn Zoon gedood. Maar Jehovah heeft van grote zelfbeheersing blijk gegeven, tot blijvend voordeel van zijn dienstknechten. De gehele schepping is in de gelegenheid geweest de rampzalige gevolgen te zien van opstand tegen God. Terzelfder tijd heeft Jezus’ dood het middel verschaft om de gehoorzame mensheid te bevrijden en „om de werken van de Duivel te verbreken”. — 1 Joh. 3:8; Hebr. 2:14, 15.

10. Waarom is Jehovah de goddelozen de afgelopen 1900 jaar blijven verdragen?

10 In de ruim 1900 jaar die sedert Jezus’ opstanding is verstreken, heeft Jehovah de „vaten der gramschap” nog verder verdragen en hun vernietiging tegengehouden. Waarom? Omdat hij intussen het secundaire deel van het zaad van de vrouw heeft toebereid, degenen die met Jezus Christus in zijn hemelse koninkrijk verbonden zullen zijn (Gal. 3:29). Deze personen, 144.000 in aantal, zijn de „vaten van barmhartigheid” waarover de apostel Paulus spreekt. Eerst werden afzonderlijke personen uit het midden der joden uitgenodigd om deze klasse te vormen. Vervolgens werden de besneden Samaritanen toegevoegd en ten slotte mensen uit de heidense natiën. Met veel lankmoedigheid heeft Jehovah aan de verwezenlijking van zijn voornemen gewerkt; hij heeft niemand gedwongen hem te dienen, maar heeft grootse zegeningen geschonken aan degenen die met waardering op zijn liefdevolle voorzieningen reageerden. Nu is de toebereiding van die hemelse klasse bijna voltooid.

11. Welke andere groep trekt nu voordeel van Jehovah’s lankmoedigheid?

11 Maar wat valt er te zeggen over bewoners voor de aarde? Op Gods bestemde tijd zullen miljarden een opstanding krijgen als aardse onderdanen van het Koninkrijk. Ook is het vooral sedert 1935 G.T. dank zij Jehovah’s lankmoedigheid mogelijk dat er een „grote schare” van mensen uit alle natiën wordt bijeengebracht met het oog op hun redding. — Openb. 7:9, 10; Joh. 10:16.

12. (a) Wat zijn wij daardoor over Jehovah zelf te weten gekomen? (b) Wat is jouw reactie op de manier waarop Jehovah in deze kwesties heeft gehandeld?

12 Is er bij dit alles ook maar van enige onrechtvaardigheid sprake? Beslist niet! Als God de vernietiging van de goddelozen, de „vaten der gramschap”, tegenhoudt opdat hij anderen overeenkomstig zijn voornemen mededogen kan betonen, hoe kan iemand dan terecht reden tot klagen hebben? Het is veeleer zo dat als wij zien hoe zijn voornemen zich ontvouwt, wij veel over Jehovah zelf te weten komen. Wij staan versteld van de facetten van zijn persoonlijkheid die aan het licht zijn getreden — zijn gerechtigheid, zijn barmhartigheid, zijn lankmoedigheid, de veelzijdigheid van zijn wijsheid. De verstandige wijze waarop Jehovah inzake de strijdvraag handelt, zal er voor eeuwig van getuigen dat zijn wijze van heerschappij voeren de beste is. Met de apostel Paulus zeggen wij: „O de diepte van Gods rijkdom en wijsheid en kennis! Hoe ondoorgrondelijk zijn zijn oordelen en hoe onnaspeurlijk zijn wegen!” — Rom. 11:33.

EEN GELEGENHEID OM ONZE TOEWIJDING TE TONEN

13. (a) Waartoe worden wij in de gelegenheid gesteld als wij persoonlijk lijden ondergaan? (b) Wat zal ons helpen verstandig te reageren?

13 Er doen zich situaties voor die werkelijk persoonlijk lijden met zich brengen omdat God de goddelozen nog niet heeft verdelgd en het voorzegde herstel van de mensheid nog niet heeft teweeggebracht. Hoe reageren wij daarop? Bezien wij ze als gelegenheden om er een aandeel aan te hebben Jehovah’s naam van smaad te zuiveren en te bewijzen dat de Duivel een leugenaar is? Wij kunnen ons daartoe ten zeerste gesterkt voelen als wij de raad in gedachte houden: „Wees wijs, mijn zoon, en verheug mijn hart, opdat ik een antwoord kan geven aan hem die mij hoont” (Spr. 27:11). Satan, degene die Jehovah hoont, uitte de beschuldiging dat als mensen op materieel gebied met tegenslagen te kampen hebben of lichamelijk lijden te verduren krijgen, zij God hiervan de schuld zullen geven en hem zelfs zullen vervloeken (Job 1:9-11; 2:4, 5). Wanneer wij ondanks ontberingen loyaal aan God blijven, bewijzen wij dat dit in ons geval niet zo is en verheugen wij Jehovah’s hart. Wij hebben het volste vertrouwen dat Jehovah tedere genegenheid koestert voor zijn dienstknechten en dat hij ons, net als in het geval van Job, te zijner tijd edelmoedig zal belonen als wij ons getrouw betonen. — Jak. 5:11; Job 42:10-16.

14. Welke andere voordelen kunnen ons ten deel vallen als wij ons bij het ondergaan van beproevingen op Jehovah verlaten?

14 Als wij ons bij het ondergaan van smartelijke beproevingen vol vertrouwen op Jehovah verlaten, kunnen wij buitengewoon waardevolle eigenschappen aankweken. Jezus heeft als gevolg van het lijden dat hij heeft ondergaan, „gehoorzaamheid geleerd” op een wijze die tot op dat tijdstip voor hem ongekend was. Ook wij kunnen leren — wij kunnen lankmoedigheid, volharding en een toegenomen waardering voor Jehovah’s rechtvaardige wegen aankweken. Zullen wij die opleiding geduldig aanvaarden? — Hebr. 5:8, 9; 12:11; Jak. 1:2-4.

15. Hoe kan het anderen tot voordeel strekken als wij geduldig ontberingen verduren?

15 Anderen zullen dat wat wij doen, opmerken. Door wat wij wegens onze liefde voor rechtvaardigheid ondergaan, zullen sommigen van hen na verloop van tijd wellicht gaan beseffen wie in deze tijd werkelijk Christus’ „broeders” zijn, en door zich in aanbidding bij zijn „broeders” aan te sluiten, kunnen zij in aanmerking komen voor de zegeningen van eeuwig leven (Matth. 25:34-36, 40, 46). Jehovah en zijn Zoon willen graag dat zij die gelegenheid krijgen. Willen wij dat ook? Zijn wij bereid ontberingen te verduren om dat mogelijk te maken?

16. Hoe houdt onze kijk op zulke persoonlijke moeilijkheden verband met de kwestie van eenheid?

16 Wat is het voortreffelijk wanneer wij aldus zelfs moeilijke situaties in het leven beschouwen als gelegenheden om onze toewijding aan Jehovah te tonen en tevens een aandeel te hebben aan het volbrengen van zijn wil! Zodoende kunnen wij er blijk van geven inderdaad op weg te zijn naar de eenheid met God en Christus waar Jezus ten behoeve van alle ware christenen om bad. — Joh. 17:20, 21.

OVERZICHTSBESPREKING

Hoe heeft Jehovah, terwijl hij het kwaad toeliet, terecht grote eerbied voor zijn eigen naam getoond?

Hoe hebben ook wij voordeel kunnen trekken van Gods barmhartigheid doordat hij „vaten der gramschap” heeft verdragen?

Hoe moeten wij situaties trachten te bezien waarin wij persoonlijk lijden ondergaan?

[Studievragen]