Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

„Zij zijn geen deel van de wereld”

„Zij zijn geen deel van de wereld”

Hoofdstuk 21

„Zij zijn geen deel van de wereld”

1. (a) Wat bad Jezus ten behoeve van zijn discipelen op de avond voordat hij stierf? (b) Waarom was het zo belangrijk „geen deel van de wereld” te zijn?

DE AVOND voordat Jezus aan de paal werd genageld, bad hij vurig ten behoeve van zijn discipelen. Hij wist dat zij door Satan onder zware druk gezet zouden worden, en daarom zei hij tot zijn Vader: „Ik verzoek u niet, hen uit de wereld te nemen, maar over hen te waken vanwege de goddeloze. Zij zijn geen deel van de wereld, evenals ik geen deel van de wereld ben” (Joh. 17:15, 16). Waarom is het zo belangrijk afgescheiden van de wereld te zijn? Omdat Satan er de heerser van is. Degenen die een deel van de wereld zijn, heeft hij in zijn macht (Joh. 14:30; 1 Joh. 5:19). Met het oog hierop is het voor elke christen uiterst belangrijk te begrijpen wat er precies wordt bedoeld met „geen deel van de wereld” te zijn. Hoe was Jezus „geen deel van de wereld”?

2. Hoe was Jezus „geen deel van de wereld”?

2 Jezus zonderde zich beslist niet van andere mensen af. Dat hij „geen deel van de wereld” was, wilde niet zeggen dat het hem aan liefde voor anderen ontbrak. Integendeel, hij trok van stad tot stad om hun het goede nieuws over het koninkrijk Gods te vertellen. Hij genas de zieken, gaf de blinden het gezicht terug, wekte de doden op en gaf zelfs zijn eigen leven ten behoeve van de mensheid. Maar hij had geen liefde voor de verdorven opvattingen en goddeloze daden van mensen die vervuld waren met de geest van de wereld. Hij waarschuwde voor immorele verlangens, een materialistische levenswijze en het zelfzuchtig streven naar persoonlijk aanzien (Matth. 5:27, 28; 6:19-21; Luk. 12:15-21; 20:46, 47). In plaats van de levenswijze na te volgen van mensen die van God vervreemd waren, bewandelde Jezus Jehovah’s wegen (Joh. 8:28, 29). In politieke geschillen tussen Rome en de joden koos Jezus, hoewel hij een jood was, geen partij.

„MIJN KONINKRIJK IS GEEN DEEL VAN DEZE WERELD”

3. Waarvan werd Jezus door joodse religieuze leiders ten overstaan van Pilatus beschuldigd, en waarom? (b) Waaruit blijkt dat Jezus er geen belang in stelde een menselijke koning te worden?

3 De religieuze leiders van de joden beschuldigden Jezus er echter van dat hij de nationale belangen ondermijnde. Zij lieten hem arresteren en naar Pontius Pilatus, de Romeinse bestuurder, brengen. Wat hen werkelijk verontrustte, was dat Jezus’ leer hun huichelarij aan de kaak stelde. Maar om de bestuurder ertoe te krijgen handelend op te treden, uitten zij de beschuldiging: „Wij hebben bevonden dat deze man onze natie tot opstand aanspoort en verbiedt belastingen aan caesar te betalen en van zichzelf zegt dat hij Christus, een koning, is” (Luk. 23:2). De feiten laten echter zien dat toen het volk een jaar voordien Jezus koning had willen maken, hij had geweigerd (Joh. 6:15). Hij wist dat hij een hemelse Koning zou zijn en dat het tijdstip waarop hij Koning zou worden, nog niet was aangebroken; en hij zou niet langs democratische weg of door een actie van het volk op de troon worden geplaatst, maar door Jehovah God.

4. Wat onthullen de feiten over Jezus’ houding ten aanzien van ’het betalen van belastingen aan caesar’?

4 Wat het betalen van belastingen betreft, net drie dagen vóór Jezus’ arrestatie hadden de Farizeeën geprobeerd hem ertoe te brengen iets bezwarends over deze kwestie te zeggen. Maar in antwoord op hun listige vraag had Jezus gereageerd met de woorden: „Laat mij een denarius [een Romeinse munt] zien. Wiens beeld en opschrift draagt hij?” Toen zij zeiden: „Van caesar”, antwoordde hij: „Betaalt caesar dan in elk geval terug wat van caesar is, maar God wat van God is.” — Luk. 20:20-25.

5. (a) Welke les leerde Jezus zijn discipelen toen hij werd gearresteerd? (b) Hoe verklaarde Jezus aan Pilatus wat de reden was voor wat hij had gedaan?

5 Wat er bij Jezus’ arrestatie gebeurde, toonde juist dat hij niet tot opstand tegen Rome aanzette, en evenmin wilde hij dat zijn discipelen dit deden. Romeinse soldaten, vergezeld van joden die zwaarden en knuppels bij zich hadden, kwamen Jezus gevangen nemen (Joh. 18:3, 12; Mark. 14:43). Toen de apostel Petrus dit zag, trok hij een zwaard, sloeg een van de mannen ermee en hieuw hem het rechteroor af. Maar Jezus wees Petrus terecht met de woorden: „Steek uw zwaard weer op zijn plaats, want allen die naar het zwaard grijpen, zullen door het zwaard vergaan” (Matth. 26:51, 52). Toen Jezus de volgende ochtend voor Pilatus stond, verklaarde hij de reden voor zijn optreden: „Mijn koninkrijk is geen deel van deze wereld. Indien mijn koninkrijk een deel van deze wereld was, zouden mijn dienaars hebben gestreden, opdat ik niet aan de joden overgeleverd zou worden. Maar mijn koninkrijk is nu eenmaal niet uit deze bron.” — Joh. 18:36.

6. Wat was de uitslag van die rechtszaak?

6 Na de bewijzen overwogen te hebben, verklaarde Pilatus dat er „geen enkele grond [was] voor de beschuldigingen” die tegen Jezus werden ingebracht. Niettemin zwichtte hij voor de eisen van het gepeupel en liet Jezus aan de paal nagelen. — Luk. 23:13-15; Joh. 19:12-16.

DISCIPELEN VOLGEN HET VOORBEELD VAN DE MEESTER

7. Hoe toonden vroege christenen dat zij de geest van de wereld vermeden maar wel van mensen hielden?

7 Uit het verslag over het vroege christendom, zowel in de bijbel als in andere historische werken, blijkt dat Jezus’ discipelen begrepen wat het voor hen betekende „geen deel van de wereld” te zijn. Zij probeerden de geest van de wereld te vermijden. Omdat zij het gewelddadige en immorele vermaak van het Romeinse circus en theater meden, werden zij uitgemaakt voor haters van het mensdom. Maar in plaats van hun medemensen te haten, spanden zij zich juist tot het uiterste in om anderen te helpen voordeel te trekken van Gods liefdevolle voorzieningen voor redding.

8. (a) Wat maakten die vroege discipelen mee omdat zij „geen deel van de wereld” waren? (b) Maar hoe bezagen zij de politieke heersers en het betalen van belastingen, en waarom?

8 Net als hun Meester waren ook zij het voorwerp van hevige vervolging, vaak van de zijde van verkeerd ingelichte regeringsfunctionarissen (Joh. 15:18-20). Maar omstreeks 56 G.T. schreef de apostel Paulus aan medechristenen in Rome om kracht bij te zetten aan de raad die Jezus had gegeven. Paulus spoorde hen aan ’onderworpen te zijn aan de superieure autoriteiten’, de politieke heersers, „want er is geen autoriteit dan door God”. Niet dat Jehovah wereldlijke regeringen in het leven roept, maar zij regeren met zijn toelating. Paulus verklaarde dat zij „door God in hun relatieve posities geplaatst” zijn omdat God de volgorde waarin zij aan de macht zouden komen, heeft voorzien en voorzegd. De „superieure autoriteiten” vormen daarom „de regeling van God” voor deze tijd, totdat Gods eigen koninkrijk in handen van Jezus Christus de enige regering wordt die over de aarde heerst. Paulus gaf christenen daarom de raad gepaste eer te betonen aan wereldlijke autoriteiten en de door hen opgelegde belastingen te betalen. — Rom. 13:1-7; Tit. 3:1, 2.

9. (a) Wat mogen wij niet buiten beschouwing laten als wij onderworpen zijn aan de „superieure autoriteiten”? (b) Hoe toont de geschiedenis dat de vroege christenen zich nauwgezet aan Jezus’ voorbeeld hielden?

9 Paulus zei hun echter niet, in absolute zin onderworpen te zijn, zonder dat zij God, Gods Woord en hun christelijke geweten in aanmerking zouden nemen. Zij wisten dat Jezus alleen Jehovah had aanbeden, dat Jezus geweigerd had zich door de mensen tot koning te laten maken en dat hij Petrus had gezegd zijn zwaard weer bij zich te steken. Zij hielden zich gewetensvol aan het voorbeeld van hun Meester. Het boek On the Road to Civilization A World History (door Heckel en Sigman, blz. 237, 238) bericht: „Christenen weigerden te voldoen aan zekere aan Romeinse burgers opgelegde plichten. De christenen . . . vonden het een schending van hun geloof de militaire dienst in te gaan. Zij bekleedden geen politiek ambt. Zij aanbaden de keizer niet.”

10. (a) Wat vormde er voor de christenen die zich in Jeruzalem bevonden, de reden voor dat zij in 66 G.T. de stad uit vluchtten? (b) Welk waardevol voorbeeld wordt hierdoor verschaft?

10 In de politieke en militaire conflicten van hun tijd bleven Jezus’ discipelen strikt neutraal. In het jaar 66 G.T. kwamen de joden uit de Romeinse provincie Judéa tegen caesar in opstand. Snel omsingelde het Romeinse leger Jeruzalem. Wat deden de christenen die zich in de stad bevonden? Zij herinnerden zich Jezus’ raad neutraal te blijven en weg te vluchten uit het strijdgewoel. Toen het Romeinse leger zich tijdelijk terugtrok, grepen de christenen de gelegenheid aan om de Jordaan over te vluchten naar het bergachtige gebied van Pella (Luk. 21:20-24). Door hun neutrale houding dienden zij als een voorbeeld van getrouwheid voor latere christenen.

NEUTRALE CHRISTENEN IN DE TIJD VAN HET EINDE

11. (a) Met welk werk blijven Jehovah’s Getuigen druk bezig, en waarom? (b) Ten aanzien waarvan zijn zij neutraal?

11 Blijkt uit het geschiedkundige verslag dat er in deze „tijd van het einde”, sedert 1914 G.T., een groep is die in navolging van die vroege christenen de weg der christelijke neutraliteit bewandelt? Ja, dat zijn Jehovah’s Getuigen. Overal op aarde zijn zij ijverig blijven prediken dat Gods koninkrijk het enige middel is waardoor mogelijk wordt gemaakt dat mensen die rechtvaardigheid liefhebben, zich op heel de aarde in vrede, voorspoed en blijvend geluk verheugen (Matth. 24:14). Maar in conflicten tussen de natiën hebben zij zich steeds strikt neutraal opgesteld.

12. (a) Welk contrast bestaat er tussen de neutraliteit van de Getuigen en de praktijken van de geestelijkheid? (b) Wat houdt neutraliteit ten aanzien van politiek voor Jehovah’s Getuigen in?

12 In schril contrast daarmee zijn de geestelijken der christenheid zeer nauw betrokken bij de politieke aangelegenheden van de wereld. In sommige landen voeren zij actief campagne voor of tegen bepaalde kandidaten. Sommige geestelijken bekleden zelf een politiek ambt. Anderen oefenen zware druk uit op politici om hun stem te geven aan programma’s die de goedkeuring van de geestelijken genieten. Elders zijn de „conservatieve” geestelijken nauwe bondgenoten van de machthebbers, terwijl „progressieve” priesters en predikanten soms de guerrillabewegingen steunen die de regerende partij ten val willen brengen. Jehovah’s Getuigen bemoeien zich echter niet met de politiek, in welk land zij ook wonen. Zij mengen zich niet in wat anderen doen die zich wel bij een politieke partij aansluiten, meedingen naar een regeringspost of hun stem uitbrengen in verkiezingen. Maar omdat Jezus zei dat zijn discipelen „geen deel van de wereld” zouden zijn, nemen Jehovah’s Getuigen in geen enkel opzicht deel aan politieke activiteiten.

13. Hoe blijkt uit de feiten welk standpunt Jehovah’s Getuigen hebben ingenomen ten aanzien van het deelnemen aan oorlogen?

13 Zoals Jezus voorzei, hebben de natiën zich in deze „tijd van het einde” herhaaldelijk in oorlogen gestort, en zelfs binnen de natiën hebben strijdige partijen de wapens tegen elkaar opgenomen (Matth. 24:3, 6, 7). Maar welk standpunt hebben Jehovah’s Getuigen ondanks dit alles ingenomen? Hun neutraliteit in dergelijke conflicten is in alle delen van de wereld terdege bekend. In overeenstemming met het standpunt dat Jezus Christus innam en waar later ook zijn vroege discipelen voor opkwamen, verklaarde De Wachttoren van 1 januari 1940: „Al degenen, die aan de zijde des Heeren staan, zullen zich ten opzichte van de oorlogvoerende natiën neutraal houden en onverdeeld en onvoorwaardelijk voor den grooten Theocraat [Jehovah] en Zijn Koning [Jezus Christus] instaan.” De feiten tonen dat Jehovah’s Getuigen in alle natiën en onder alle omstandigheden nog steeds aan dit standpunt vasthouden. Zij hebben hun internationale broederschap als aanbidders van Jehovah niet door de verdeeldheid zaaiende politiek en de oorlogen van de wereld laten verscheuren. — Jes. 2:3, 4; vergelijk 2 Korinthiërs 10:3, 4.

14. (a) Wat hebben de Getuigen wegens hun neutrale standpunt nog meer geweigerd? (b) Welke reden zetten zij hiervoor uiteen?

14 Uit een onderzoek van de historische feiten blijkt dat Jehovah’s Getuigen niet alleen hebben geweigerd een militair uniform aan te trekken en de wapens op te nemen, maar de afgelopen halve eeuw, en nog langer, eveneens hebben geweigerd als non-combattant te dienen of een andere werktoewijzing te aanvaarden als vervanging voor militaire dienst. Waarom? Omdat zij Gods vereisten hebben bestudeerd en daarna een persoonlijke, gewetensvolle beslissing hebben genomen. Niemand zegt hun wat zij moeten doen. Ook mengen zij zich niet in wat anderen verkiezen te doen. Maar wanneer hun wordt gevraagd hun standpunt uiteen te zetten, laten Jehovah’s Getuigen duidelijk weten dat zij als personen die zich aan God hebben opgedragen, verplicht zijn hun lichaam in zijn dienst te gebruiken en het dus niet ter beschikking kunnen stellen aan aardse meesters, die in strijd met Gods voornemen handelen. — Rom. 6:12-14; 12:1, 2; Micha 4:3.

15. (a) Wat hebben Jehovah’s Getuigen meegemaakt omdat zij zich afgescheiden van de wereld houden? (b) Hoe hebben zij zich zelfs in gevangenschap door christelijke beginselen laten leiden?

15 Het gevolg is geweest zoals Jezus zei: „Daar gij . . . geen deel van de wereld zijt, . . . daarom haat de wereld u” (Joh. 15:19). Veel getuigen van Jehovah zijn in de gevangenis gezet omdat zij hun christelijke neutraliteit niet wilden schenden. Sommigen zijn beestachtig behandeld, ja, hebben het zelfs met de dood moeten bekopen. Anderen hebben ondanks jarenlange opsluiting geen moment ten aanzien van hun neutraliteit geschipperd. Het boek Values and Violence in Auschwitz (door Anna Pawelczynska, blz. 89) vermeldt: „Iedereen wist dat geen enkele Jehovah’s Getuige [in het concentratiekamp] een bevel zou opvolgen dat in strijd was met zijn geloof en overtuiging, of ook maar iets zou ondernemen tegen een andere persoon, zelfs al was die persoon een moordenaar en een SS-officier. Daarentegen zou hij iedere andere, zelfs de meest onaangename, taak naar zijn beste vermogen verrichten indien hij daarbij in moreel opzicht neutraal kon blijven.”

16. (a) Waarheen begeven alle natiën zich in slagorde, en wat vermijden Jehovah’s Getuigen daarom zorgvuldig? (b) Waarom is het dus zo’n ernstige zaak afgescheiden van de wereld te zijn?

16 Jehovah’s Getuigen beseffen dat alle natiën zich in slagorde naar de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” te Armageddon begeven. Als een verenigd volk hebben Jehovah’s dienstknechten zich aan de zijde van Zijn Messiaanse koninkrijk geschaard. Daarom zien zij er zorgvuldig op toe dat zij zich niet in een positie van oppositie tegen dat koninkrijk laten manoeuvreren (Openb. 16:14, 16; 19:11-21). Zij beseffen de ernst van Jezus’ uitspraak dat zijn ware volgelingen „geen deel van de wereld” zijn. Zij weten dat deze oude wereld spoedig voorbij zal gaan en dat alleen zij die oprecht de wil van God doen, in eeuwigheid zullen blijven. — 1 Joh. 2:15-17.

OVERZICHTSBESPREKING

Hoe toonde Jezus wat erbij betrokken is „geen deel van de wereld” te zijn?

Waaruit blijkt de houding van vroege christenen ten aanzien van (1) de geest van de wereld? (2) wereldlijke regeerders en het betalen van belastingen? (3) militaire dienst?

Op welke manieren hebben Jehovah’s Getuigen in moderne tijden blijk gegeven van hun christelijke neutraliteit?

[Studievragen]