Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Respect voor autoriteit noodzakelijk om in vrede te leven

Respect voor autoriteit noodzakelijk om in vrede te leven

Hoofdstuk 12

Respect voor autoriteit noodzakelijk om in vrede te leven

1-3. (a) Wat heeft tot de wijdverbreide verwerping van autoriteit in onze tijd bijgedragen? (b) Op welke uiteenlopende manieren komt deze houding tot uiting? (c) Waar worden de gevolgen gevoeld?

DE WERELD is thans doortrokken van een geest van onafhankelijkheid. Vooral onder degenen die na de Tweede Wereldoorlog zijn geboren, heeft zich een algemeen wantrouwen ten aanzien van autoriteit ontwikkeld. Hoe komt dat? Allereerst doordat hun ouders getuige zijn geweest van onderdrukking op werkelijk ongekende schaal en van eigenmachtige en corrupte tactieken waarvan machthebbers zich bedienden. Zij ontwikkelden een zeer sceptische kijk op autoriteit. Bijgevolg hebben velen van hen toen zij kinderen kregen, hun geen respect voor autoriteit bijgebracht. En het onrecht dat de kinderen hebben zien bedrijven door mensen in regeringsposities, heeft de zaak er niet beter op gemaakt. Het gevolg is dat geringschatting van autoriteit algemeen voorkomt.

2 Die geringschatting uit zich op verschillende manieren. Soms door een manier van kleden of een haardracht en make-up waarmee te kennen wordt gegeven dat men de algemeen aanvaarde maatstaven verwerpt. Ze kan ook tot uiting komen in het openlijk trotseren van de politie of zelfs in geweld en bloedvergieten. Maar dat zijn niet de enige symptomen. Zelfs onder degenen die zich niet op deze meer openlijke manieren uiten, zijn er velen die wetten negeren of overtreden als zij het niet met die wetten eens zijn of ze lastig vinden.

3 Deze situatie is van diepgaande invloed geweest op de sfeer in gezinnen, op scholen, op bedrijven en bij contacten met regeringsfunctionarissen. Mensen zijn er steeds minder van gediend dat anderen hun iets voorschrijven. Zij streven naar wat huns inziens grotere vrijheid is. Hoe zult u zich in deze situatie opstellen?

4. In welke strijdvraag nemen wij stelling door de manier waarop wij ons tegenover autoriteit opstellen?

4 Uit uw handelwijze zal blijken wat uw standpunt is met betrekking tot de strijdvraag inzake Jehovah’s universele soevereiniteit. Hebt u werkelijk eerbied voor Jehovah als de Bron van ware vrede en zekerheid? Zult u onderzoeken wat zijn Woord voorschrijft en brengt u dat dan in praktijk? Of schaart u zich bij degenen die op onafhankelijke wijze zelf beslissen wat goed en wat kwaad is? — Genesis 3:1-5; Openbaring 12:9.

5. (a) Waartoe leidt het dikwijls als wij het voorbeeld volgen van mensen die „vrijheid” beloven? (b) Hoe vrij is de mens die Gods wil doet?

5 Een nauwkeurige kennis van de bijbel kan u ervoor behoeden misleid te worden door personen die wel ’vrijheid beloven, maar zelf slaven van het verderf zijn’. Zou u het voorbeeld van zulke mensen volgen, dan zou u slechts in dezelfde toestand van slavernij geraken (2 Petrus 2:18, 19). Ware vrijheid kan slechts verkregen worden door de wil van God te leren kennen en te doen. Zijn goddelijke gebod is „de volmaakte wet, die tot de vrijheid behoort” (Jakobus 1:25). Dit kan gezegd worden omdat Jehovah ons geen nodeloze beperkingen oplegt, ons niet aan banden legt met regels die geen nuttig doel dienen. Maar zijn wet verschaft wel de soort van leiding die vrijheid, vrede en zekerheid brengt die voortspruiten uit een juiste verhouding tot God en onze medemens.

6, 7. (a) Wie is het beste in staat om iets aan het misbruik van autoriteit te doen? (b) Hoe toonde Jezus wat er met mensen gebeurt die het recht in eigen hand nemen?

6 Beter dan wie ook weet God hoeveel corruptie en hoeveel misbruik van autoriteit er is. En hij heeft er zijn woord op gegeven dat hoe hoog ook de positie mag zijn die de onderdrukkers bekleden, hij hen ter verantwoording zal roepen (Romeinen 14:12). Op Gods bestemde tijd zullen „de goddelozen . . . van de aarde zelf worden afgesneden; en wat de verraderlijken betreft, zij zullen ervan worden weggerukt” (Spreuken 2:22). Maar het zal geen blijvend voordeel voor ons afwerpen als wij ongeduldig worden en het recht in eigen hand nemen. — Romeinen 12:17-19.

7 In de nacht dat Jezus werd verraden en gearresteerd, beklemtoonde hij dit tegenover zijn apostelen. Wegens de toestanden in het land, alsook de aanwezigheid van wilde dieren, hadden de mensen vaak een wapen bij zich. Daardoor beschikten Jezus’ apostelen bij die gelegenheid over twee zwaarden (Lukas 22:38). Wat gebeurde er? Welnu, zij zagen dat het recht op een schandelijke manier werd verdraaid toen Jezus ten onrechte werd gearresteerd. Dus trok de apostel Petrus impulsief zijn zwaard en sloeg een van de mannen een oor af. Maar Jezus genas het afgehouwen oor en vermaande Petrus: „Steek uw zwaard weer op zijn plaats, want allen die naar het zwaard grijpen, zullen door het zwaard vergaan” (Matthéüs 26:52). Veel mensen, ook in onze tijd, had een vroegtijdige dood bespaard kunnen blijven als zij deze raad hadden opgevolgd. — Spreuken 24:21, 22.

Een juiste kijk op wereldlijke autoriteit

8. (a) Hoe dienen christenen, zoals in Romeinen 13:1, 2 staat, wereldlijke heersers te bezien? (b) Wat wordt bedoeld met de woorden dat zij „door God in hun relatieve posities geplaatst” zijn?

8 Toen de apostel Paulus aan christenen in Rome schreef, werd hij er door God toe geïnspireerd te bespreken hoe zij zich met betrekking tot wereldlijke autoriteiten moesten gedragen. Hij schreef: „Iedere ziel zij onderworpen aan de superieure autoriteiten, want er is geen autoriteit dan door God; de bestaande autoriteiten zijn door God in hun relatieve posities geplaatst. Wie zich daarom tegen de autoriteit verzet, heeft zich tegen de regeling van God gesteld; zij die zich ertegen hebben gesteld, zullen een oordeel voor zichzelf ontvangen” (Romeinen 13:1, 2). Wil dit zeggen dat God deze wereldlijke heersers aan de macht heeft gebracht? De bijbel beantwoordt die vraag duidelijk ontkennend (Lukas 4:5, 6; Openbaring 13:1, 2). Zij bestaan echter onder zijn toelating. En de ’relatieve positie’ die zij in de loop van de geschiedenis hebben ingenomen, werd door God bepaald. Wat is die positie geweest?

9. Waarom kunnen wij functionarissen die zich aan verkeerde praktijken schuldig maken, toch respect betonen?

9 De zojuist aangehaalde schriftplaats zegt dat het een „superieure” positie is. Regeringsfunctionarissen mogen derhalve niet geringschattend bejegend worden. De door hen uitgevaardigde wetten mogen niet genegeerd worden. Dit wil niet zeggen dat u de personen in kwestie moet bewonderen, noch dat u uw goedkeuring hecht aan de eventueel door hen begane corruptie. Maar wegens het ambt dat zij bekleden, wordt hun terecht respect betoond. — Titus 3:1, 2.

10. Hoe moet het betalen van belasting worden bezien, en waarom?

10 Wereldlijke wetten zijn grotendeels tot welzijn van de mens. Ze dragen bij tot het handhaven van de orde en verzekeren een mate van bescherming voor personen en eigendommen (Romeinen 13:3, 4). Bovendien voorzien regeringen gewoonlijk in wegen, sanitaire voorzieningen, brandweer, onderwijs en andere diensten die de mensen tot voordeel strekken. Moeten regeringen voor deze diensten worden betaald? Dienen wij belasting te betalen? Deze vraag wil de gemoederen nogal eens in beroering brengen omdat er zulke hoge belastingen worden geheven en de staatsgelden zo veelvuldig worden misbruikt. In Jezus’ tijd had die vraag bovendien nog een politieke bijbetekenis. Maar Jezus nam niet het standpunt in dat het gezien de bestaande situatie gerechtvaardigd was betaling te weigeren. Doelend op het geld dat door de Romeinse caesar was gemunt, zei hij: „Betaalt caesar daarom terug wat van caesar, maar God wat van God is” (Matthéüs 22:17-21; Romeinen 13:6, 7). Nee, Jezus onderschreef niet de gedachte dat iedereen maar eigen rechter moest spelen.

11, 12. (a) Hoe maakt de Schrift duidelijk dat er nog een andere autoriteit is die in aanmerking genomen moet worden? (b) Wat zou u doen als wereldlijke heersers bevelen zouden uitvaardigen die in strijd waren met Gods vereisten, en waarom?

11 Jezus liet echter wel uitkomen dat „caesar”, de staat, niet de enige autoriteit was die in aanmerking genomen moest worden. „De superieure autoriteiten” zijn niet superieur aan God en zijn zelfs niet gelijk aan hem. Integendeel, ze zijn verre inferieur aan hem. Hun autoriteit is dus beperkt, niet absoluut. Hierdoor hebben christenen zich vaak voor een kritieke beslissing geplaatst gezien. Het is een beslissing die ook u onder de ogen moet zien. Wanneer machthebbers voor zichzelf opeisen wat God toekomt, wat doet u dan? Als zij verbieden wat God gebiedt, wie gehoorzaamt u dan?

12 De apostelen van Jezus zetten eerbiedig maar vastberaden hun standpunt uiteen tegenover de leden van het opperste gerechtshof in Jeruzalem: „Wij kunnen niet ophouden te spreken over de dingen die wij gezien en gehoord hebben. . . . Wij moeten God als regeerder meer gehoorzamen dan mensen” (Handelingen 4:19, 20; 5:29). In noodsituaties hebben regeringen soms beperkende maatregelen afgekondigd, en dat is begrijpelijk. Maar soms kunnen beperkingen van regeringswege bedoeld zijn om onze aanbidding van God te belemmeren en het onmogelijk te maken door God voorgeschreven plichten na te komen. Wat dan? Gods geïnspireerde Woord antwoordt: „Wij moeten God als regeerder meer gehoorzamen dan mensen.”

13, 14. (a) Hoe voorzichtig moeten wij zijn dat wij niet om puur persoonlijke redenen wereldse wetten gaan overtreden? (b) Voer daar aan de hand van de Schrift redenen voor aan.

13 Hoewel het nakomen van deze verplichting tegenover God kan botsen met dat wat „caesar” eist, is dat heel iets anders dan naar eigen inzicht wetten te overtreden waarmee wij het niet eens zijn. Het is waar dat vanuit ons persoonlijke standpunt bezien bepaalde wetten overbodig of overdreven beperkend kunnen lijken. Maar dat geeft ons nog niet het recht om wetten te negeren die niet indruisen tegen Gods wetten. Wat zou er gebeuren als alle mensen alleen de wetten gehoorzaamden waar zij zelf voordeel bij denken te hebben? Dat zou alleen maar tot anarchie kunnen leiden.

14 Soms denkt iemand misschien dat hij het gezag kan negeren en kan doen wat hem belieft omdat hij waarschijnlijk toch niet gepakt en gestraft zal worden. Maar daar schuilt een groot gevaar in. Hoewel het bij zo’n minachting voor de wet eerst om onbeduidende zaken kan gaan, kan het feit dat hij ongestraft blijft hem tot grotere wetteloosheid verstouten. Het is zoals Prediker 8:11 zegt: „Omdat het vonnis over een slecht werk niet spoedig is voltrokken, daarom is het hart der mensenzonen in hen er volkomen op gericht kwaad te doen.” Maar is de ware reden voor het gehoorzamen van de wet louter de vrees voor de straf die op overtreding staat? Voor een christen moet er een veel krachtiger beweegreden zijn. De apostel Paulus noemde het een „dwingende reden” — het verlangen een zuiver geweten te hebben (Romeinen 13:5). Iemand wiens geweten door schriftuurlijke beginselen is geoefend, weet dat hij zich „tegen de regeling van God” stelt als hij de wet met voeten treedt. Ongeacht of andere mensen weten wat wij doen, God weet het, en onze vooruitzichten op toekomstig leven hangen van hem af. — 1 Petrus 2:12-17.

15. (a) Waardoor dient iemand zich in zijn houding tegenover een onderwijzer of een werkgever te laten leiden? (b) De invloed van wiens geest vermijden wij op die manier?

15 Hetzelfde geldt voor de houding van een jongere tegenover zijn onderwijzer en voor de houding van een volwassene tegenover zijn wereldse werkgever. Het feit dat veel mensen om ons heen verkeerde dingen doen, mag niet de bepalende factor zijn. Of de onderwijzer of de werkgever weet wat wij doen, mag totaal geen verschil maken. De vraag is: Wat is juist? Wat is God welgevallig? En nogmaals, als wat men van ons vraagt, niet in strijd is met Gods wet of rechtvaardige beginselen, zullen wij onze medewerking verlenen. Onderwijzers vertegenwoordigen over het algemeen de wereldlijke regering ofte wel „de superieure autoriteiten”, en verdienen dus respect. En ten aanzien van wereldse werkgevers kan het bijbelse beginsel in Titus 2:9, 10 worden toegepast, ook al schreef Paulus daar over een andere verhouding, die van slaven tegenover hun eigenaars. Paulus zei: ’Gij moet hun welgevallig zijn, ten volle goede trouw tonen, zodat gij de leer van onze Redder, God, in alle dingen moogt sieren’ (Titus 2:9, 10). Daardoor vermijden wij de invloed van Satan, wiens geest „werkzaam is in de zonen der ongehoorzaamheid”, en bouwen wij vredige betrekkingen met onze medemensen op. — Efeziërs 2:2, 3.

Autoriteit binnen het gezin

16. Welk vereiste voor een harmonisch gezinsleven staat in 1 Korinthiërs 11:3 vermeld?

16 De gezinskring is nog een terrein waarop respect voor autoriteit tot vredige betrekkingen kan bijdragen. Maar al te vaak is zo’n gezond respect niet aanwezig, met als gevolg dat het gezin als los zand aan elkaar hangt en dikwijls zelfs uiteenvalt. Wat kan er worden gedaan om de situatie te verbeteren? Het gezagsbeginsel, dat in 1 Korinthiërs 11:3 wordt vermeld, biedt het antwoord: „Het hoofd van iedere man [is] de Christus . . .; de man is op zijn beurt het hoofd van de vrouw en God het hoofd van de Christus.”

17. (a) Welke positie neemt de man in het gezin in? (b) Welk voortreffelijke voorbeeld heeft Christus gegeven wat de houding van de man als hoofd van het gezin betreft?

17 Merk op dat deze vermelding van Jehovah’s regeling niet in de eerste plaats wijst op de positie van de man als hoofd. In plaats daarvan wordt de aandacht gevestigd op het feit dat er iemand is naar wie de man moet opzien voor leiding, iemand wiens voorbeeld hij moet volgen, namelijk Jezus Christus. Hij is het hoofd van de man. En in de manier waarop Christus omging met zijn gemeente, die met een bruid wordt vergeleken, demonstreerde hij hoe een man zijn gezag als hoofd op succesvolle wijze kan uitoefenen. Zijn voortreffelijke voorbeeld vond weerklank bij zijn volgelingen. Als Jezus de leiding nam, was hij niet bazig, hardvochtig en veeleisend tegenover zijn volgelingen, maar veeleer „zachtaardig en ootmoedig van hart”, zodat zij verkwikking voor hun ziel vonden (Matthéüs 11:28-30). Kleineerde hij hen wegens hun tekortkomingen? Integendeel, hij gaf hun liefdevol raad en legde zelfs zijn leven af om hen van zonden te reinigen (Efeziërs 5:25-30). Wat een zegen voor elk gezin als de man er oprecht naar streeft dat voorbeeld te volgen!

18. (a) Op welke manieren kan een vrouw tonen dat zij respect heeft voor de autoriteit van haar man? (b) Hoe dienen kinderen respect voor hun ouders te tonen, en waarom?

18 Als in een gezin de man zich zo van zijn gezag als hoofd kwijt, is het voor een vrouw niet moeilijk naar hem op te zien. En de kinderen zullen gemakkelijker gehoorzamen. Maar ook de vrouw en de kinderen kunnen heel wat tot het geluk van het gezin bijdragen. Door haar taak in het gezin ijverig te behartigen en door haar man alle medewerking te geven, toont een vrouw dat zij „diepe achting voor haar man” heeft. Is dat zo in uw gezin? (Efeziërs 5:33; Spreuken 31:10-15, 27, 28) Wat de kinderen betreft, uit hun gewillige gehoorzaamheid aan zowel vader als moeder blijkt dat zij hun ouders eren, zoals God van hen verlangt (Efeziërs 6:1-3). Zou er in zo’n gezin niet veel meer vrede en een veel sterker gevoel van geborgenheid zijn dan in een gezin waar het respect voor autoriteit ontbreekt?

19. Wat dient u te doen als u de enige in het gezin bent die probeert zich door Gods Woord te laten leiden?

19 U kunt ertoe bijdragen uw huis tot zo’n plaats te maken. Of andere gezinsleden nu al dan niet verkiezen Jehovah’s wegen hoog te houden, u kunt het in ieder geval doen. De anderen zullen wellicht gunstig op uw voortreffelijke voorbeeld reageren (1 Korinthiërs 7:16; Titus 2:6-8). Ook al gebeurt dit niet, dan nog zult u door wat u doet, tonen dat u gelooft dat Gods wegen juist zijn, en dat is van niet te onderschatten waarde. — 1 Petrus 3:16, 17.

20, 21. (a) Hoe laat de bijbel zien dat de autoriteit van een man en van ouders niet absoluut is? (b) Voor welke beslissing kunnen een christelijke vrouw of gelovige kinderen dus komen te staan, en wat dient hun beweegreden te zijn?

20 Houd in gedachte dat het gehele raamwerk van de gezinsautoriteit zijn oorsprong vindt bij God. Mannen moeten dan ook onderworpen zijn aan Christus, vrouwen aan hun man, „zoals het betaamt in de Heer”, en kinderen aan hun ouders, „want dit is de Heer welgevallig” (Kolossenzen 3:18, 20; 1 Korinthiërs 11:3). God kan dus niet buiten beschouwing worden gelaten, vindt u wel? Dit wil zeggen dat de autoriteit van een man over zijn vrouw en van ouders over hun kinderen relatief of betrekkelijk is. Het betekent dat de christelijke huwelijkspartner en de kinderen in de eerste plaats onderworpen zijn aan God en Christus en hun raad opvolgen. Die gedachte zal sommige ongelovige huwelijkspartners of ouders eerst misschien tegen de borst stuiten. Maar in werkelijkheid hebben zij er baat bij, want het zal ertoe bijdragen dat de gelovige huwelijkspartner en de kinderen betrouwbaarder zijn en een respectvoller houding bezitten.

21 Maar als een man nu zou eisen dat zijn vrouw iets deed wat niet „betaamt in de Heer”? Uit wat zij doet, zal blijken of zij werkelijk ’de ware God vreest’ of niet (Prediker 12:13). Hetzelfde geldt voor kinderen die oud genoeg zijn om Gods Woord te begrijpen en te gehoorzamen. Indien hun ouders hun wens om Jehovah te dienen niet delen, moeten de kinderen beslissen of zij loyaal zullen zijn aan God of het lot zullen delen van ouders die dit niet zijn (Matthéüs 10:37-39). Maar afgezien van hun eerste verplichting tegenover God, moeten kinderen onderdanig zijn in „alles”, ook al betekent dit dat zij dingen moeten doen die hun niet aanstaan (Kolossenzen 3:20). Door deze gedragslijn zouden hun ouders zich zelfs tot Jehovah’s voorzieningen voor redding aangetrokken kunnen voelen. Het is ’de Heer werkelijk welgevallig’ als iemands beweegreden loyaliteit aan Jehovah en zijn rechtvaardige wegen is, in plaats van ongehoorzaamheid voortspruitend uit een onafhankelijke geest.

In de christelijke gemeente

22, 23. (a) Welke dienst verrichten christelijke opzieners ten behoeve van de leden van de gemeente? (b) Hoe moet dus, zoals Hebreeën 13:17 zegt, onze houding tegenover hen zijn?

22 Dezelfde loyaliteit aan Jehovah dient zich te weerspiegelen in onze houding tegenover zijn christelijke gemeente en degenen die er zorg voor dragen. Jehovah heeft voorzien in opzieners om „de kudde Gods” te weiden. Zij ontvangen geen salaris maar geven zichzelf uit oprechte bezorgdheid voor hun christelijke broeders en zusters (1 Petrus 5:2; 1 Thessalonicenzen 2:7-9). Zij helpen de gemeente de prediking van het goede nieuws van Gods koninkrijk te volbrengen. Uit belangstelling voor elk lid van de gemeente helpen zij hen ook te leren hoe zij bijbelse beginselen in hun leven kunnen toepassen. Mocht enig lid van de gemeente een misstap begaan zonder zich hiervan ten volle bewust te zijn, dan worden er bovendien pogingen gedaan om hem weer op het rechte pad te brengen (Galáten 6:1). Indien een lid van de gemeente schriftuurlijke raad in de wind slaat en in ernstig kwaaddoen volhardt, dan zien de opzieners erop toe dat hij wordt uitgesloten. Op die manier wordt de gemeente tegen zijn verderfelijke invloed beschermd. — 1 Korinthiërs 5:12, 13.

23 Uit waardering voor deze liefdevolle voorziening van Jehovah om de vrede onder zijn volk zeker te stellen, dienen wij gehoor te geven aan de vermaning die in Hebreeën 13:17 staat: „Weest gehoorzaam aan hen die onder u de leiding nemen en weest onderdanig, want zij waken over uw ziel als mensen die rekenschap zullen afleggen, opdat zij dit met vreugde en niet met zuchten mogen doen, want dit zou u schadelijk zijn.”

24, 25. (a) Hoe dient dat wat de ouderlingen onderwijzen, van invloed te zijn op de manier waarop wij hen bezien? (b) Wanneer en waar dienen wij dat wat ons uit de bijbel wordt geleerd, toe te passen? Waarom?

24 De bijbel beklemtoont dat een voorname reden waarom deze opzieners of ouderlingen respect verdienen, is dat zij „het woord van God” onderwijzen (Hebreeën 13:7; 1 Timótheüs 5:17). En waartoe dat „woord” bij machte is, verklaart Hebreeën 4:12, 13: „Het woord van God is levend en oefent kracht uit en is scherper dan enig tweesnijdend zwaard, en het dringt zelfs zover door dat het ziel en geest, en gewrichten en hun merg scheidt, en het kan gedachten en bedoelingen van het hart onderscheiden. En geen schepping is voor zijn ogen niet openbaar, maar alle dingen liggen naakt en openlijk tentoongesteld voor de ogen van hem aan wie wij rekenschap hebben af te leggen.”

25 De waarheden in Jehovah’s Woord brengen dus het verschil aan het licht tussen hetgeen iemand schijnt te zijn en dat wat hij werkelijk is. Indien hij oprecht in God gelooft en het oprechte verlangen koestert zijn Schepper te behagen, zal hij ertoe bewogen worden op juiste wijze „de heerlijkheid Gods” te willen weerspiegelen, zelfs als hij uit het gezicht van de ouderlingen van de gemeente is (Romeinen 3:23). Hij zal zich niet aan enig onschriftuurlijk gedrag schuldig maken eenvoudig omdat het niet tot de ernstige overtredingen behoort waarvoor iemand uit de gemeente gesloten zou kunnen worden. Mocht iemand dus geneigd zijn om iets van de raad uit Gods Woord licht op te nemen, dan dient hij zorgvuldig na te gaan hoe hij werkelijk tegenover God staat. Is hij op weg om als de persoon te worden over wie Psalm 14:1 zegt: „De dwaas heeft” — nee, niet in het openbaar — maar „in zijn hart gezegd: ’Er is geen Jehovah’”?

26, 27. (a) Waarom is het belangrijk „elke uitspraak” van Jehovah ernstig op te vatten? (b) Welke invloed heeft het op ons leven als wij aldus respect voor autoriteit tonen?

26 Toen Jezus door de Duivel werd verzocht, verklaarde hij: ’De mens moet leven van elke uitspraak die uit Jehovah’s mond voortkomt’ (Matthéüs 4:4). Gelooft u dat „elke uitspraak” van Jehovah belangrijk is, dat geen van zijn uitspraken genegeerd mag worden? Het is eenvoudig niet genoeg om enkele van Jehovah’s vereisten te gehoorzamen maar andere als onbelangrijk te beschouwen. Òf wij houden de rechtmatigheid van Jehovah’s soevereiniteit hoog òf wij kiezen in de strijdvraag de zijde van de Duivel door onze eigen maatstaf vast te stellen met betrekking tot wat goed en wat kwaad is. Gelukkig zijn degenen die tonen dat zij Jehovah’s wet werkelijk liefhebben. — Psalm 119:165.

27 Zulke personen worden niet verstrikt door de verdeeldheid brengende geest van de wereld. Ook geven zij zich niet over aan het schandelijke gedrag van degenen die alle morele beperkingen afwerpen. Diep respect voor Jehovah en zijn rechtvaardige wegen verleent stabiliteit aan hun leven. Dit respect voor Jehovah en zijn wegen stelt hen in staat gepast respect te hebben voor aardse autoriteiten, iets wat noodzakelijk is om in vrede te leven.

[Studievragen]

[Illustratie op blz. 134]

De apostelen van Jezus vertelden het opperste gerechtshof: „Wij moeten God als regeerder meer gehoorzamen dan mensen”