Wat heeft God tot nu toe gedaan?
Hoofdstuk 6
Wat heeft God tot nu toe gedaan?
1. Wat geloven veel mensen tegenwoordig met betrekking tot God, maar is dat waar?
VEEL mensen geloven dat God geen actieve belangstelling voor de aarde heeft of althans niets doet aan de problemen waardoor de mensheid wordt gekweld. Maar de waarheid is dat God zich wel degelijk bijzonder om de mensheid bekommert. Het is waar dat hij misschien niet gedaan heeft wat de mensen van hem verwacht hadden, maar dat wil niet zeggen dat hij niets gedaan heeft. In feite heeft hij vanaf het begin van de menselijke geschiedenis tot op de huidige dag heel wat voor de mensheid gedaan.
2. Hoe kan de korte levensduur van zulke mensen van invloed zijn op de manier waarop zij over deze kwestie denken?
2 Eén reden waarom sommigen concluderen dat God niets doet, is hun eigen korte levensduur. Dat maakt hen ongeduldig — zij willen dat de dingen gedaan worden in de korte tijd die daar in hun leven voor beschikbaar is. Dus wordt hun denkwijze gedomineerd door het verlangen om in hun leven veranderingen te zien. Zij zijn dan ook geneigd God te beoordelen op basis van die menselijke ervaring, met alle beperkingen van dien.
3. Hoe is de duur van Jehovah’s leven van invloed op zijn vermogen om situaties op het meest geschikte moment aan te pakken?
3 Jehovah daarentegen leeft eeuwig (Psalm 90:2, 4; Jesaja 44:6). Hij kan de situatie overzien en exact bepalen op welk tijdstip in de stroom des tijds zijn daden het meeste nut voor alle betrokkenen zullen afwerpen en tevens zijn voornemen het doeltreffendst zullen dienen (Jesaja 40:22; 2 Petrus 3:8, 9). Dàt heeft God tot nu toe gedaan.
Hoe God zich geopenbaard heeft
4. Wat heeft Jehovah als zijn voornemen bekendgemaakt, en welke kennis heeft hij de mensheid derhalve verschaft?
4 Het is Jehovah’s voornemen om voor de gehele schepping in een rechtvaardig bestuur te voorzien, een bestuur waardoor de mensheid in vrede en eenheid bijeengebracht zal worden en volkomen zekerheid zal genieten (Efeziërs 1:9, 10; Spreuken 1:33). God dwingt echter niemand zich onder zijn bestuur te stellen. Alleen zij die hem dienen en de manier waarop hij regeert op prijs stellen, zijn welkom. Met het oog op het grondvesten van een hele wereld die naar de rechtvaardige maatstaven van zijn bestuur zou leven, heeft God de mensheid de mogelijkheid geschonken zich van die maatstaven en van de manier waarop zijn bestuur functioneert, in kennis te stellen. Terzelfder tijd heeft God het de mensheid mogelijk gemaakt uitermate belangrijke kennis over hemzelf en zijn persoonlijke hoedanigheden te verwerven. — Johannes 17:3.
5. Wat kunnen wij uit de scheppingswerken over God leren?
5 Aangezien Jehovah een geest is, is hij natuurlijk onzichtbaar voor de mens. Dus hoe zou hij deze dingen begrijpelijk maken voor mensen van vlees en bloed? Men kan onder andere veel over de hoedanigheden van de Schepper leren uit zijn scheppingswerken (Romeinen 1:20). De schitterende wisselwerkingen tussen levende organismen en de natuurwetten waardoor alle materie wordt beheerst, getuigen van zijn wijsheid. De ontzaglijke kracht die zich manifesteert in de oceanen, in het weer en in de energie van de sterren, vormt een bewijs voor zijn almacht (Job 38:8-11, 22-33; 40:2). En de verscheidenheid aan voedsel dat het gehemelte streelt, de schoonheid van bloemen, vogels, zonsopgangen en zonsondergangen, de speelse capriolen van dieren — allemaal getuigen ze van de liefde die de Schepper voor de mensheid koestert en van zijn wens dat wij van het leven genieten. Toch houdt Gods openbaring van zichzelf daarmee niet op.
6. (a) Op welke manieren heeft God in specifieke openbaringen van zijn wil voorzien? (b) Op welke manier nog meer heeft God zijn beginselen en hoedanigheden aan de mens geopenbaard?
6 Bij verschillende gelegenheden heeft hij ook vanuit de hemel gesproken. In sommige gevallen deed hij dit persoonlijk. Andere keren sprak hij bij monde van engelen, bijvoorbeeld bij de berg Sinaï op het Arabische schiereiland, waar hij aan miljoenen Israëlieten zijn wet gaf (Exodus 20:22; Hebreeën 2:2). Door bemiddeling van zijn profeten heeft hij daarna eeuwenlang met mensen in verbinding gestaan en hij heeft deze profeten de openbaringen van zijn wil laten optekenen (2 Petrus 1:21). Zo heeft Jehovah de mens geleidelijk aan in kennis gesteld van Zijn rechtvaardige maatstaven en Zijn wil. Een belangrijk aspect hiervan is de manier waarop hij zijn beginselen en hoedanigheden geopenbaard heeft door zijn bemoeienissen met mensen. Daardoor is zijn geschreven Woord verrijkt met de warme aantrekkingskracht van de menselijke ervaring. Hoeveel leerzamer en overtuigender is het om Gods uiteenzettingen van zijn voornemen niet alleen te horen en te lezen, maar ook in het bijbelse verslag levende voorbeelden aan te treffen. Hierdoor worden wij geholpen zijn wil beter te begrijpen! (1 Korinthiërs 10:11) En wat onthult dat verslag?
7. (a) Hoe heeft God getoond dat hij onrechtvaardigheid niet immer tolereert? (b) Wat dienen wij te doen als wij vernemen hoe God zulk gedrag beziet?
7 Het verschaft bewijzen dat God onrechtvaardigheid niet immer tolereert. Het is waar dat hij de nakomelingen van Genesis 6:11-13). Hij vernietigde de moreel ontaarde steden Sodom en Gomorra (Genesis 19:24, 25; Judas 7). Hij liet de natie Israël, die beleed hem te dienen, in ballingschap gaan omdat zij valse religie beoefenden (Jeremia 13:19, 25). Wanneer wij vernemen hoe God zulk gedrag beziet, hebben wij de gelegenheid veranderingen in ons leven aan te brengen om onze liefde voor het goede te tonen. Doen wij dat ook?
Adam en Eva hun eigen weg heeft laten gaan, waardoor zij het onvermijdelijke bericht hebben opgebouwd dat de mens niet bij machte is zichzelf met succes te regeren. Maar God heeft de mensheid niet zonder bewijzen gelaten dat hij hun slechte handelwijze veroordeelt. Zo bracht hij in Noachs dagen een vloed teweeg omdat ’de aarde met geweldpleging vervuld was’ (8. Zijn er wanneer God tot vernietiging overgaat overlevenden? Geef voorbeelden.
8 Het bijbelse verslag onthult ook dat God onderscheid maakt tussen rechtvaardigen en goddelozen. In de wereldomvattende vloed heeft God Noach, die „een prediker van rechtvaardigheid” was, niet vernietigd maar hem en zeven anderen gespaard (2 Petrus 2:5). En voordat er vuur en zwavel op Sodom neerregende, werd het de rechtvaardige Lot en zijn gezin mogelijk gemaakt te ontkomen. — Genesis 19:15-17; 2 Petrus 2:7.
9. Wat leren wij uit de manier waarop Jehovah met het Israël uit de oudheid handelde?
9 Toen het volk Israël, dat plechtig had beloofd God te zullen dienen, zich ontrouw betoonde, verstootte hij hen niet onmiddellijk. Hij vertelde hun: „Ik bleef tot u zenden al mijn knechten de profeten, dagelijks vroeg op zijnde en hen zendende.” Maar zij luisterden niet (Jeremia 7:25, 26). Zelfs toen de tijd voor de verwoesting van Jeruzalem naderbij kwam, zei Jehovah: „Schep ik ook maar enigszins behagen in de dood van een goddeloze, . . . en niet daarin dat hij zou terugkeren van zijn wegen en werkelijk zou blijven leven? . . . Bewerkstelligt dus een terugkeer en blijft leven.” — Ezechiël 18:23, 32.
10. Wat leren deze bijbelverslagen ons nog meer over God, behalve dat hij geduldig is?
10 Wat zien wij dus? Dat Jehovah op een manier waardoor het hart van rechtvaardig gezinde personen diep wordt getroffen, duidelijk zijn grote geduld met de mensheid heeft getoond. Terzelfder tijd worden wij door de wijze waarop hij handelt, ook krachtig doordrongen van zijn liefde voor rechtvaardigheid en van de belangrijkheid om in overeenstemming met zijn vereisten te leven.
11. (a) Wat maakte Jehovah in Eden als zijn voornemen bekend? (b) Wat heeft God sindsdien gedaan?
11 Er valt nog iets anders op, iets heel fundamenteels. Vanaf het begin wordt duidelijk dat God bij alles wat hij heeft gedaan, een bepaald voornemen heeft gehad. En nooit heeft hij nagelaten handelend op te treden als de vervulling van zijn voornemen dit eiste. Dit fundamentele voornemen werd reeds in Eden bekendgemaakt. Toen Jehovah het vonnis over Satan uitsprak, voorzei hij dat Satan de gelegenheid zou hebben een „zaad” te verwekken, personen die zijn karaktertrekken zouden vertonen en hem zouden steunen. Hij voorzei ook dat er een ander „zaad” zou worden voortgebracht, een rechtvaardige bevrijder. Deze zou „de oorspronkelijke slang, die Duivel en Satan wordt genoemd,” dodelijk verwonden en de mensheid aldus van zijn verderfelijke overheersing verlossen (Genesis 3:15; Openbaring 12:9). Nadat Jehovah dit voornemen had bekendgemaakt, ging hij definitieve voorbereidingen treffen voor het uiteindelijke bestuur van de aardse aangelegenheden onder het beloofde „zaad”. Dit voorbereidende werk zou, zoals wij zullen zien, tijd kosten.
Waarom hij zich in de oudheid speciaal met Israël bezighield
12, 13. (a) Waarom koos God Israël uit en gaf hij zijn wetten aan slechts die ene natie? (b) Wat kunnen wij dus leren uit de geschiedenis van Israël en uit die van andere natiën?
12 Lang voordat de hedendaagse natiën tot bestaan kwamen, koos God één natie uit die hij honderden jaren lang als zijn eigen volk behandelde. Waarom? Om de toepassing van zijn rechtvaardige beginselen in de praktijk te demonstreren. Die natie, het oude Israël, bestond uit nakomelingen van Abraham, een man die van een groot geloof in de Schepper blijk had gegeven. Tot hen zei Jehovah: „Niet omdat gij het volkrijkste waart van alle volken heeft Jehovah genegenheid voor u getoond, zodat hij u heeft uitgekozen, want gij waart het geringste van alle volken. Maar omdat Jehovah u liefhad, en omdat hij zich hield aan de beëdigde verklaring die hij uw voorvaders gezworen had.” — Deuteronomium 7:7, 8; 2 Koningen 13:23.
13 Nadat Jehovah hen uit de slavernij in Egypte had bevrijd, bood hij hun de gelegenheid een speciale verbintenis met hem aan te gaan, waarop zij antwoordden: „Alles wat Jehovah heeft gesproken, zijn wij bereid te doen” (Exodus 19:8). Jehovah gaf hun daarop zijn voorschriften, waardoor hij hen afzonderde van alle andere natiën en gedetailleerde inlichtingen verschafte over zijn rechtvaardige maatstaven (Deuteronomium 4:5-8). De geschiedenis van het oude Israël vormt dus een verslag van wat er gebeurt wanneer Gods rechtvaardige wetten worden gehoorzaamd of overtreden. Ondertussen onthult de geschiedenis van andere natiën hoe het degenen vergaat die zonder Gods wet leven.
14. (a) Deed God de niet-Israëlitische natiën onrecht door zich niet in hun aangelegenheden te mengen? (b) Hoe trokken ze niettemin voordeel van Gods onverdiende goedheid?
14 Hoe stond het met die andere natiën? Ze gingen hun eigen weg en kozen hun eigen regeringsvormen. Hun burgers Romeinen 2:14; Handelingen 28:1, 2). Maar hun overgeërfde zonde en het afwijzen van Gods leiding waren er de oorzaak van dat zij een zelfzuchtige gedragslijn volgden die tot wrede oorlogen en ontaarde praktijken leidde (Efeziërs 4:17-19). God kon beslist niet verantwoordelijk worden gesteld voor de ellende die voortvloeide uit een levenswijze die zij zelf hadden gekozen. De enige keren dat God ingreep, gebeurde dit omdat menselijke activiteiten botsten met de verwezenlijking van zijn voornemens. Intussen liet God hen goedgunstig delen in de vreugde van het leven, de schoonheid van de schepping en de opbrengst van de aarde. — Handelingen 14:16, 17.
waren niet van alle goedheid gespeend. Zij hadden nog steeds een geweten, en dit bewoog hen er van tijd tot tijd toe menslievende bezorgdheid voor hun medemensen aan de dag te leggen (15. Aan de verwezenlijking waarvan werkte God opdat mensen van deze natiën ten slotte gezegend zouden worden?
15 Evenmin zou Jehovah de mensen van deze natiën ervan uitsluiten ten slotte de beloofde zegeningen door bemiddeling van het „zaad” van Abraham te ontvangen. Jehovah zei over dit „zaad” dat via Abrahams geslachtslijn zou komen: „Door bemiddeling van uw zaad zullen alle natiën der aarde zich stellig zegenen, ten gevolge van het feit dat gij naar mijn stem hebt geluisterd” (Genesis 22:18). Dus alhoewel Jehovah zich exclusief met Israël bezighield, werkte hij tevens onpartijdig aan de verwezenlijking van zijn voornemen om de andere natiën later te zegenen, ook al waren die zich daarvan niet bewust. — Handelingen 10:34, 35.
16. (a) Wat deed God al die tijd in verband met de belofte inzake het Zaad? (b) Wie bleek dat Zaad der belofte te zijn?
16 In de tijd dat Jehovah zich met het oude Israël bezighield, verschafte hij talrijke profetieën die voor gelovige mensen in een essentiële behoefte voorzagen aangezien zij erdoor in staat werden gesteld het beloofde Zaad van Abraham te identificeren wanneer hij ten slotte zou komen. Zelfs Genesis 49:10; Psalm 89:35, 36). Zijn geboorteplaats, Bethlehem, werd met name genoemd (Micha 5:2). Eeuwen van tevoren werd zelfs het jaar waarin hij als Messías gezalfd zou worden, aangegeven (Daniël 9:24-27). Zijn priesterlijke diensten ten behoeve van de mensheid werden afgeschaduwd. Hetzelfde gold voor het slachtoffer dat hij bracht, zijn eigen leven, waardoor mensen van alle natiën de gelegenheid tot eeuwig leven werd geboden (Hebreeën 9:23-28). Toen de bestemde tijd aanbrak, werd Jezus Christus dan ook onmiskenbaar door dit alles geïdentificeerd als het Zaad der belofte door bemiddeling van wie de mensheid uiteindelijk gezegend zou worden. — Galáten 3:16, 24; 2 Korinthiërs 1:19, 20.
zijn geslachtslijn, via de stam Juda en het huis van David, werd nauwkeurig vermeld (Het gereedmaken van regeerders voor de mensheid
17. Wat zou God door bemiddeling van Jezus tot stand brengen, en hoe werd dit ten tijde van zijn geboorte beklemtoond?
17 Vóór Jezus’ geboorte had een engel aan zijn moeder Maria verteld dat haar zoon een eeuwig koninkrijk zou ontvangen. Herders in de buurt van Bethlehem werden van zijn geboorte in kennis gesteld en vervolgens hoorden zij een menigte van de hemelse legerscharen God loven en zeggen: „Glorie in de hoogste hoogten aan God, en op aarde vrede onder mensen van goede wil.” — Lukas 1:31-33; 2:10-14.
18. (a) Op welke manier werd hij door zijn ervaringen op aarde gereedgemaakt voor het ambt van koning en van priester? (b) Welke uitwerking had zijn dood op het verwerven van een vreedzame verhouding tot God?
18 Bedenk eens welke voordelen het heeft dat deze toekomstige hemelse Koning op aarde heeft geleefd. Als mens leerde hij de problemen van de mensheid kennen en begrijpen. Hij leefde en werkte onder hen; hij deelde hun verdriet en leed persoonlijk ontberingen. Onder de zwaarste beproevingen bewees hij zowel zijn loyaliteit aan Jehovah als zijn liefde voor rechtvaardigheid. Op deze manier maakte God Jezus gereed om zowel een begrijpende Koning te zijn als een Hogepriester die de mensheid levengevende zegeningen doet toekomen (Hebreeën 1:9; 4:15; 5:8-10). Bovendien opende Jezus Christus door zijn eigen leven te offeren, de weg voor de mensheid om weer in een vreedzame verhouding tot God te geraken. — 1 Petrus 3:18.
19. (a) Hoe weten wij dat Jezus uit de doden werd opgewekt en naar de hemel is opgestegen? (b) Wat deed hij na zijn terugkeer naar de hemel ten aanzien van zijn koningschap?
1 Korinthiërs 15:3-8). Veertig dagen nadat Jezus was opgewekt, steeg hij naar de hemel op en verdween uit het gezicht van zijn toekijkende discipelen (Handelingen 1:9). Vanuit de hemel ging hij ertoe over zijn koningschap over zijn eigen getrouwe volgelingen uit te oefenen, en de zegeningen van zijn heerschappij onderscheidden hen van de rest van de mensheid. Maar was nu de tijd voor hem aangebroken om over de natiën te gaan regeren? Nee, want andere zaken in Gods grootse programma vereisten aandacht. — Hebreeën 10:12, 13.
19 Na Jezus’ dood wekte God hem weer tot leven, en hij werd gezien door meer dan 500 mensen die ervan konden getuigen dat de opstanding werkelijk had plaatsgevonden (20. Met welk nieuwe werk voor zijn discipelen op aarde had Jezus een aanvang gemaakt?
20 Er was wereldwijd nog een grote taak te volbrengen. Vóór Jezus’ dood en opstanding was geen van de Israëlieten er als prediker op uit getrokken om mensen van andere natiën te bekeren. Niettemin kon iedereen die de aanbidding van Jehovah wilde opnemen, altijd samen met Israël in de zegeningen ervan delen (1 Koningen 8:41-43). Met de komst van het christendom werd er echter een aanvang gemaakt met een groot nieuw werk. Jezus Christus zelf gaf het voorbeeld en liet het als een erfdeel aan zijn discipelen na, tot wie hij vóór zijn hemelvaart zei: „Gij zult getuigen van mij zijn zowel in Jeruzalem als in geheel Judéa en Samaria en tot de verst verwijderde streek der aarde.” — Handelingen 1:8.
21. Wat bracht God, in plaats van wereldbekering, door dat getuigeniswerk tot stand?
21 Was wereldbekering het doel? Nee. Jezus maakte veeleer duidelijk dat er in de periode tot in „het besluit van het samenstel van dingen” in de eerste plaats een bijeenvergadering Matthéüs 13:24-30, 36-43). Iedereen die de christelijke Griekse Geschriften leest, ziet onmiddellijk dat er te beginnen met Pinksteren 33 G.T. anderen werden uitgenodigd om met Jezus Christus een aandeel te hebben aan zijn hemelse Koninkrijksregering. — 2 Timótheüs 2:12; Hebreeën 3:1; 1 Petrus 1:3, 4.
van „de zonen van het koninkrijk” zou plaatsvinden. Ja, de andere leden van de komende Koninkrijksregering moesten uitgekozen worden (22. (a) Welke hoedanigheden stelde God in deze toekomstige erfgenamen van het hemelse Koninkrijk als vereiste? (b) Gebeurde het uitkiezen dus haastig?
22 Het uitkiezen van deze toekomstige mederegeerders over de mensheid zou tijd kosten. Waarom? Onder meer omdat mensen van alle natiën die gelegenheid geboden moest worden. En terwijl velen beleden die gelegenheid aan te grijpen, bleken maar weinigen werkelijk getrouwe volgelingen van Gods Zoon te zijn (Matthéüs 22:14). Er moest aan hoge maatstaven worden voldaan. Hoewel de christenen niet zoals het oude Israël als een afgescheiden nationale groep hebben geleefd, zijn zij wel als vreemdelingen beschouwd, omdat zij een andere manier van leven voorstaan (1 Petrus 2:11, 12). Zij moeten zich rein houden van de immorele en corrupte praktijken van de wereld om hen heen (1 Korinthiërs 6:9, 10). Om echte „zonen van God” te zijn, moeten zij tonen ’vredelievend’ te zijn door niet mee te doen aan de oorlogen van de natiën en geen wraak te nemen wanneer zij om hun geloof worden vervolgd (Matthéüs 5:9; 26:52; Romeinen 12:18, 19). Zij moeten van loyaliteit aan Gods heerschappij blijk geven door te weigeren zich in te zetten voor politieke regeringen, die in de bijbel als ’beesten’ worden afgebeeld (Openbaring 20:4, 6). Vanwege dit alles en omdat zij de naam van Jezus Christus in zijn rol van Gods gezalfde Koning hoog hebben gehouden, zijn zij „voor alle natiën voorwerpen van haat” geweest (Matthéüs 24:9). Zij die te zamen met Christus vanuit de hemel over de mensheid zullen regeren, zijn dus niet haastig uitgekozen.
23. (a) Hoevelen zullen er met Christus deel uitmaken van dat hemelse bestuurslichaam? (b) Uit wie zijn zij gekozen, en waarom?
23 Niet omdat het uitgekozen aantal groot zou zijn, heeft het uitkiezen zo lang geduurd. Volgens de Schrift heeft God het aantal leden van dit uitgelezen bestuurslichaam onder Jezus Christus tot slechts 144.000 beperkt (Openbaring 14:1-3). Maar God heeft hen zorgvuldig uitgekozen. Zij zijn „uit elke stam en taal en elk volk en elke natie” genomen (Openbaring 5:9, 10). Onder hen bevinden zich mensen van alle rangen en standen, mannen en vrouwen, mensen die al de verschillende problemen van de mensheid zelf hebben meegemaakt. In de tijd die zij nodig hebben gehad om de nieuwe christelijke persoonlijkheid aan te doen, is er eenvoudig geen probleem geweest dat niet door enkelen van hen is ondervonden en overwonnen (Efeziërs 4:22-24; 1 Korinthiërs 10:13). Wat kunnen wij daar blij om zijn! Waarom? Omdat het ons de verzekering geeft dat zij welwillende en barmhartige koningen en priesters zullen zijn, in staat om allerlei mannen en vrouwen te helpen voordeel te trekken van Gods voorziening voor eeuwig leven.
24. Wat valt er te zeggen van de miljoenen anderen die in die tijd zijn gekomen en gegaan en van wie er velen onbekend waren met de bijbel?
24 Hoe staat het met de mensheid buiten deze regeling? Al die tijd heeft God zich niet met de verschillende regeringen bemoeid. Hij heeft de mensen de door henzelf gekozen weg laten gaan. Natuurlijk zijn er miljoenen mensen gekomen en gegaan, van wie er velen nooit van de bijbel of het koninkrijk Gods hebben gehoord. Toch was God hen niet vergeten. Hij trof voorbereidingen voor de tijd waarover de apostel Paulus sprak: „Op God heb ik mijn hoop gesteld . . . dat er een opstanding zal zijn van zowel de rechtvaardigen als de onrechtvaardigen” (Handelingen 24:15). Onder de gunstige omstandigheden van Gods nieuwe ordening zouden zij dan de volle gelegenheid krijgen om Jehovah’s wegen te leren kennen. Op basis hiervan zouden zij persoonlijk hun standpunt ten aanzien van de strijdvraag inzake de universele soevereiniteit kunnen bepalen. Zij die rechtvaardigheid minnen, zouden de gelegenheid krijgen eeuwig te leven.
Naarmate „het einde” naderbij komt
25, 26. (a) Welke verdere autoriteit zou Christus te zijner tijd ontvangen, en tegen wie zou hij handelend optreden? (b) Hoe zou dit van invloed zijn op de toestanden op aarde?
25 Voordat die nieuwe ordening haar intrede doet, moeten er nog aangrijpende gebeurtenissen plaatsvinden. De bijbel heeft een zeer belangrijke verandering in de wereldaangelegenheden voorzegd. Jezus Christus zou dan als Koning geïnstalleerd worden, niet alleen om over zijn eigen discipelen te regeren, maar met de autoriteit om ten aanzien van de hele wereld handelend op te treden. In de hemel zou de bekendmaking worden gedaan: „Het koninkrijk der wereld is het koninkrijk van onze Heer en van zijn Christus geworden, en hij zal als koning regeren tot in alle eeuwigheid” (Openbaring 11:15). Wanneer de Koning in actie zou komen, zou zijn eerste daad gericht zijn tegen „de heerser van de wereld” zelf, Satan de Duivel, en zijn demonen (Johannes 14:30). Deze goddeloze krachten zouden uit de hemel worden geslingerd en hun actieradius zou tot de omgeving van de aarde worden beperkt. Met welk gevolg?
26 De profetische beschrijving maakt melding van een stem uit de hemel, die zegt: „Weest hierom vrolijk, gij hemelen en gij die daarin verblijft! Wee de aarde en de zee, want de Duivel is tot u neergedaald, en hij heeft grote toorn, daar hij weet dat hij slechts een korte tijdsperiode heeft” (Openbaring 12:12). Er zou weergaloze beroering onder de natiën zijn, maar het einde zou niet onmiddellijk komen.
27. (a) Welk grote scheidingswerk zou er plaatsvinden als „het einde” naderbij kwam, en hoe? (b) Hoe groot zal de voorzegde wereldvernietiging zijn?
Matthéüs 24:14; 25:31-33). Was dit volbracht, dan zou, zoals Jezus verklaarde, „het einde komen”. „Er zal dan zulk een grote verdrukking zijn als er sedert het begin der wereld tot nu toe niet is voorgekomen, en ook niet meer zal voorkomen” (Matthéüs 24:21). Nooit zullen de mensen meer vragen: Wat heeft God tot nu toe gedaan? De enigen die in leven blijven, zullen degenen zijn die voldoende geïnteresseerd waren om zich ervan op de hoogte te stellen wat God deed en om hun leven in overeenstemming met zijn vereisten te brengen voordat de wereldvernietiging kwam.
27 Dit zou de tijd zijn voor een groot scheidingswerk. Onder leiding van de op de troon geplaatste Jezus Christus zouden zijn getrouwe volgelingen niet rusten voordat „dit goede nieuws van het koninkrijk” tot een getuigenis voor alle natiën op de gehele bewoonde aarde gepredikt zou worden. Overal zouden de mensen de gelegenheid krijgen te tonen hoe zij tegenover goddelijke heerschappij stonden (28. (a) Wanneer wordt Christus op de troon geplaatst en worden de mensen van alle natiën van elkaar gescheiden? (b) Wat is voor u persoonlijk dus dringend noodzakelijk?
28 Maar wanneer zullen al deze gebeurtenissen plaatsvinden? Wanneer wordt Christus de macht gegeven om als Koning te regeren en de mensen van alle natiën van elkaar te gaan scheiden? De feiten tonen dat God dit in deze twintigste eeuw heeft gedaan. Christus zit reeds op zijn hemelse troon en het scheidingswerk nadert nu zijn voltooiing. De tijd waarin u zich aan Jehovah’s zijde van de strijdvraag inzake de universele soevereiniteit kunt scharen, is nog maar heel kort. De „grote verdrukking” is nabij! Een beschouwing van bijbelse profetieën in het licht van de recente geschiedenis bewijst dat dit zo is. Wij dringen er bij u op aan daar zorgvuldig aandacht aan te besteden.
[Studievragen]
[Illustratie op blz. 62]
Door onder de mensen te wonen, ging de nieuwe heerser over de aarde de mensheid beter begrijpen