Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Vrede en zekerheid over de gehele aarde — Een betrouwbare hoop

Vrede en zekerheid over de gehele aarde — Een betrouwbare hoop

Hoofdstuk 9

Vrede en zekerheid over de gehele aarde — Een betrouwbare hoop

1, 2. Welke in de bijbel voorzegde toestanden zouden deze aarde tot een bijzonder aangename woonplaats maken?

DEZE aarde zou een bijzonder aangename en interessante woonplaats kunnen zijn — indien er overal op aarde werkelijk vredige en zekere toestanden zouden heersen. Hoewel het er thans bij lange niet op lijkt, voorzegt de bijbel dat de aarde alsnog een schitterend tehuis voor de mensheid zal worden waarin het mensengeslacht ten volle van het leven zal kunnen genieten.

2 Welke zegeningen worden er eigenlijk beloofd, en hoe kunnen wij er zeker van zijn dat deze beloften vervuld zullen worden?

EEN DEGELIJKE BASIS VOOR VERTROUWEN

3, 4. (a) Wat leren wij uit de betrouwbaarheid van de fundamentele wetten waardoor het universum wordt beheerst? (b) Wie is de Maker van die wetten, en waarin kunnen wij dus eveneens terecht vertrouwen stellen?

3 Het universum wordt door fundamentele wetten beheerst. Veel van deze wetten accepteren wij als iets vanzelfsprekends. Zonsopgang, zonsondergang, de schijngestalten van de maan en de seizoenen komen en gaan op een manier die tot de stabiliteit van het menselijke leven bijdraagt. De mensen stellen kalenders op en treffen jaren van tevoren regelingen voor bepaalde activiteiten, in de wetenschap dat de bewegingen van de zon, de maan en de planeten betrouwbaar zijn. Wat kunnen wij hieruit leren?

4 De Maker van die wetten is betrouwbaar; wat hij zegt en doet is betrouwbaar. De bijbelse beloften betreffende een rechtvaardige nieuwe ordening zijn in zijn naam, als de Schepper van hemel en aarde, gedaan (Jes. 45:18, 19). In het dagelijks leven is het heel normaal in zekere mate op andere mensen te vertrouwen — op degenen die voedsel naar de markt brengen om dit te verkopen, op degenen die de post bezorgen en op intieme vrienden. Dienen wij niet een veel, veel groter vertrouwen te stellen in God en in de zekerheid van de vervulling van zijn beloften? — Jes. 55:10, 11.

5. Schuilt er enig zelfzuchtig motief achter hetgeen God heeft beloofd, zodat wij reden hebben eraan te twijfelen of hij wel zal doen wat hij heeft gezegd?

5 Het is waar dat mensen, wegens zelfzuchtige redenen, vaak onbetrouwbaar blijken te zijn. Maar het is duidelijk dat al Gods beloften die in de bijbel staan opgetekend tot ons bestwil zijn, niet ter bevrediging van enige zelfzucht van Zijn zijde. Hij heeft niets van ons nodig en ook wordt door het geloof dat wij in zijn Woord stellen niet het zelfzuchtige voordeel van enig mens gediend. Maar God schept beslist behagen in degenen die uit liefde voor hem en uit waardering voor zijn wegen, geloof in hem stellen. — Ps. 50:10-12, 14, 15.

6. Wat voor soort van geloof helpt de bijbel ons te verwerven?

6 Bovendien doet de bijbel een beroep op ons denkvermogen; de bijbel vraagt niet van ons dat wij blindelings geloven of lichtgelovigheid aan de dag leggen. Waar geloof wordt in de bijbel zelfs gedefinieerd als „de verzekerde verwachting van dingen waarop wordt gehoopt, de duidelijke demonstratie van werkelijkheden die echter niet worden gezien” (Hebr. 11:1). In de bijbel geeft God ons een deugdelijke basis voor geloof. Die basis wordt steeds duidelijker naarmate onze kennis van Gods Woord toeneemt en wij zien hoe waar de bijbel in ons eigen leven en in het licht van de vervulling van de daarin opgetekende profetieën blijkt te zijn. — Ps. 34:8-10.

7. Wat dienen wij, bij een beschouwing van de bijbelse beloften omtrent toekomstige zegeningen, niet te verwachten dat er van ons wordt verlangd om er geloof in te kunnen stellen?

7 De bijbelse beloften omtrent toekomstige zegeningen gaan veel verder dan wat mensen durven aan te bieden. Toch wordt er met het oog op die beloften niet van ons verlangd dat wij dingen geloven die tegen elke menselijke ervaring indruisen. Noch zijn deze beloften in strijd met normale menselijke verlangens. Laten wij eens enkele van deze grootse zegeningen beschouwen en zien hoe dit waar is.

DE AARDE ZAL EEN PRACHTIGE TUIN WORDEN

8, 9. (a) Welke gedachte dient de uitdrukking „paradijs” bij ons te doen opkomen? (b) Heeft zo iets ooit op aarde bestaan? (c) Waaruit blijkt dat het Gods voornemen is dat het Paradijs zich over de gehele aarde zal uitstrekken?

8 Voor veel mensen ligt in het woord „paradijs” de gedachte opgesloten van iets bovenaards, zelfs iets onwezenlijks. Maar het woord „paradijs” is afgeleid van overeenkomstige woorden die in de oudheid werden gebruikt (Hebreeuws, pardes; Perzisch, pairidaeza; Grieks, paradeisos) om dingen te beschrijven die toen werkelijk op aarde bestonden. Deze woorden hebben alle de fundamentele gedachte van een ’prachtig park’ of een ’op een park gelijkende tuin’. Evenals in de oudheid zijn er ook thans veel van zulke plaatsen — in sommige gevallen heel grote parken. En de mens heeft een natuurlijke hunkering naar de schoonheid ervan. De bijbel belooft dat de dag zal komen dat deze gehele planeet zo’n op een park gelijkende tuin of paradijs zal zijn.

9 Toen God het eerste mensenpaar schiep, gaf hij hun de Hof van Eden, welke naam Paradijs van Geneugte betekent, als tehuis. Het Paradijs zou echter niet tot die ene plaats beperkt blijven. De bijbel verhaalt namelijk: „God [zegende] hen en God zei tot hen: ’Weest vruchtbaar en wordt tot velen en vult de aarde en onderwerpt haar’” (Gen. 1:28; 2:8, 9). Dit zou onder andere inhouden dat de grenzen van het Paradijs tot de einden van de aarde uitgebreid zouden worden. Die door God geuite belofte werd door de ongehoorzame handelwijze van Adam en Eva niet teniet gedaan. Aantonend dat een aards Paradijs nog steeds Gods voornemen was, beloofde Christus Jezus een man die naast hem stierf en die er blijk van gaf in Jezus als Gods Zoon te geloven, dat hij de gelegenheid zou krijgen in zo’n aards Paradijs te leven (Luk. 23:39-43). Hoe zal dit tot stand worden gebracht?

10. Welke belemmeringen voor het Paradijs belooft God, volgens Openbaring 11:18, te zullen verwijderen?

10 God belooft dat hij in de komende „grote verdrukking” alle belemmeringen voor zulk een paradijs uit de weg zal ruimen door degenen te verderven die de aarde verderven (Openb. 11:18). God zal aldus datgene doen wat menselijke regeringen nooit zouden kunnen doen. Hij zal de aarde reinigen van allen die haar zelfzuchtig, ter bevrediging van commerciële hebzucht, verontreinigen en ruïneren, allen die wegens dorst naar macht verwoestende oorlogen voeren, allen die de aarde wegens gebrek aan dankbaarheid en respect voor de overvloedige gaven waarin God heeft voorzien, misbruiken.

11. (a) Welke historische gebeurtenis toont aan dat het herstel van de aarde tot een paradijstoestand niet in strijd is met de menselijke ervaring? (b) In welke beloofde zegen versterkt dit ons geloof?

11 De gehele aarde zal dan bloeien van schoonheid; haar lucht, water en land zullen dan fris en rein worden. Dit herstel van het Paradijs is niet iets ongeloofwaardigs of in strijd met de menselijke ervaring. Toen de natie Israël vele eeuwen geleden uit ballingschap in Babylon terugkeerde, herstelde Jehovah God hen in hun land. Toen zij terugkeerden, was het land een verlaten woestenij. Toch is het land, als gevolg van Gods zegen op hen en hun werk, snel veranderd, zodat de naburige volken uitriepen: ’Het is als de tuin van Eden geworden!’ Waar doornstruiken en stekelige brandnetels hadden gegroeid, bloeiden nu jenever- en mirtebomen. Het land ging een overvloedige opbrengst leveren, zodat elke dreiging van honger en hongersnood verdween (Ezech. 36:29, 30, 35; Jes. 35:1, 2; 55:13). Wat God destijds in dat kleine land Palestina deed, belooft hij op wereldomvattende schaal te zullen doen, zodat allen die leven zich in de door God verschafte vreugden van het leven in het Paradijs zullen verheugen. — Ps. 67:6, 7; Jes. 25:6.

EINDE VAN ARMOEDE EN ECONOMISCHE SLAVERNIJ

12. Welke economische toestanden en arbeidsomstandigheden moeten verholpen worden willen wij werkelijk van het leven kunnen genieten?

12 Het is welbekend dat er over de gehele aarde armoede alsook slavernij aan het economische stelsel wordt aangetroffen. Men zou niet werkelijk van het leven in Gods nieuwe ordening kunnen genieten als deze toestand niet verholpen zou worden, als miljoenen ermee zouden moeten doorgaan werk te verrichten waarmee zij net in de allernoodzakelijkste levensbehoeften kunnen voorzien of werk te verrichten dat monotoon is en de mens tot een onpersoonlijke schakel in een reusachtige machine maakt.

13-15. (a) Waar vinden wij een historisch voorbeeld waaruit blijkt wat in dit opzicht Gods wil voor de mens is? (b) Hoe droeg die regeling ertoe bij dat elke afzonderlijke persoon en elke familie zekerheid genoot en van het leven kon genieten?

13 Wat in dit opzicht Gods wil voor de mens is, blijkt uit de wijze waarop hij dergelijke kwesties voor het Israël uit de oudheid regelde. Daar ontving elke familie een erfelijk landbezit (Recht. 2:6). Ook al kon dit verkocht worden en ook al konden afzonderlijke personen zich in dienstbaarheid verkopen als zij in de schuld kwamen te zitten, Jehovah had toch voorzieningen getroffen waardoor werd voorkomen dat bepaalde personen grootgrondbezitters werden of anderen in langdurige slavernij geraakten. Hoe?

14 Door middel van de voorzieningen in de Wet die hij zijn volk gaf. Het zevende jaar van dienstbaarheid was een ’jaar van kwijtschelding’, waarin iedere Israëliet die aldus in slavernij verkeerde, vrijgelaten moest worden. Ook was elk vijftigste jaar een „Jubel”-jaar voor de gehele natie, een jaar waarin men „een vrijlating [moest] uitroepen in het land voor al zijn bewoners” (Deut. 15:1-9; Lev. 25:10). Elk erfelijke bezit dat was verkocht, werd dan aan zijn oorspronkelijke eigenaar teruggegeven en allen die in dienstbaarheid waren, werden vrijgelaten, ook al waren er nog geen zeven jaren verstreken. Het was een vreugdevolle tijd van gelukkige familiereünies en een economisch nieuw begin in het leven. Land kon dus nooit voorgoed verkocht worden, maar de verkoop ervan was in werkelijkheid slechts een ’verpachting’ die op zijn laatst in het Jubeljaar zou eindigen. — Lev. 25:8-24.

15 Dit alles droeg op schitterende wijze tot de economische stabiliteit van de natie en de zekerheid en vrede van elke familie bij. Wanneer men zich eraan hield, behoedde dit de natie voor het droeve beeld dat wij thans in zoveel landen zien waar slechts twee klassen bestaan, de buitengewoon rijken en de buitengewoon armen. De voordelen die afzonderlijke personen ontvingen, versterkten de natie, want er behoefden in het geheel geen niet-bevoorrechte personen te zijn of personen die gebukt gingen onder slechte economische toestanden. Over de situatie gedurende de regering van koning Salomo, die voor wijsheid naar Jehovah opzag, wordt bericht: „Juda en Israël bleven in zekerheid wonen, ieder onder zijn eigen wijnstok en onder zijn eigen vijgeboom” (1 Kon. 4:25). In deze tijd kunnen veel mensen hun talenten en initiatief niet werkelijk ontplooien, omdat zij verstrikt zijn geraakt in een economisch systeem dat hen opsluit en hen de verlangens van één persoon of een kleine groep van personen doet dienen. Onder Gods wet werden ijverige personen geholpen al hun bekwaamheden tot welzijn en vreugde van allen bij te dragen. Dit geeft ons op zijn minst enig idee van de mate van persoonlijke vrijheid en het gevoel van persoonlijke waarde en waardigheid waarin degenen die leven in Gods nieuwe ordening verwerven, zich zullen verheugen.

16. Wat zal Gods koninkrijk ons allen, als onderdanen ervan, verschaffen op het gebied van levensomstandigheden en wat iemands economische situatie betreft?

16 Over de gehele aarde zal de profetie van Micha 4:3, 4 in het groot in vervulling gaan. Vredelievende personen die onder Gods rechtvaardige heerschappij leven, zullen „ieder onder hun wijnstok en onder hun vijgeboom zitten, en er zal niemand zijn die hen doet beven; want het is de mond van Jehovah der legerscharen die het heeft gesproken”. Er zullen onder de onderdanen van Gods koninkrijk geen personen zijn die in smerige achterbuurten of overvolle huurkazernes wonen. Zij zullen een eigen stuk land en een eigen huis bezitten (Jes. 65:21, 22). De koning, Christus Jezus, beloofde lang geleden dat de ’zachtaardigen de aarde zullen beërven’, en hij bezit „alle autoriteit in hemel en op aarde” om erop toe te zien dat dit gebeurt. — Matth. 5:5; 28:18.

BLIJVENDE GEZONDHEID EN EEUWIG LEVEN

17-19. (a) Waaruit blijkt dat een goede gezondheid en een lang leven natuurlijke verlangens van de mensheid zijn? (b) Welke feiten over het menselijke leven en de plantengroei doen ’s mensen korte levensduur vreemd lijken? (c) Wat in verband met de menselijke hersenen toont aan dat het heel redelijk is te geloven dat de mens werd gemaakt om eeuwig te leven?

17 Geen van deze toestanden zouden uw leven echter werkelijk vredig en zeker kunnen maken zolang ziekte, ouderdom en de dood de toekomst verduisteren. Is het onredelijk of in strijd met de menselijke ervaring om op bevrijding van deze dingen te hopen? Het is stellig niet in strijd met ’s mensen aard om dit graag te willen, want velen hebben er een heel mensenleven en onnoemelijk veel geld aan gespendeerd om naar het middel te zoeken waardoor dit verwezenlijkt zou kunnen worden.

18 Is, in plaats dat de hoop op blijvende gezondheid en eeuwig leven onredelijk zou zijn, niet het tegenovergestelde onredelijk — dat mensen sterven net als zij een leeftijd hebben bereikt dat zij over heel wat kennis beschikken en voldoende ervaring en bekwaamheid beginnen te hebben om waardevolle dingen te doen? Daarentegen zijn er bomen die duizenden jaren blijven leven. Waarom zou de mens, die met verstand is begiftigd, gedurende slechts een fractie van de tijd leven dat sommige onbewuste, geen verstand bezittende gewassen bestaan? Is het niet redelijk te verwachten dat hij veel en veel langer zou leven?

19 Het boek Science Year van 1967 vermeldt dat voor specialisten op het gebied van ouderdomsverschijnselen „het ouderdomsproces nog steeds grotendeels een mysterie is”.32 Het is voor geleerden ook een raadsel dat het menselijk brein kennelijk is gemaakt om vrijwel onbeperkte hoeveelheden inlichtingen in zich op te nemen. Zoals de biochemicus I. Asimov uiteenzette, is het „opbergsysteem” van de hersenen „perfect in staat . . . elke hoeveelheid opgedane kennis en herinnering die het menselijk schepsel er wellicht aan zou toevertrouwen, te verwerken — en nog wel een miljard maal meer dan die hoeveelheid ook”.33 Dit betekent dat uw hersenen in staat zijn niet alleen elke hoeveelheid die men er in een levensduur van zeventig of tachtig jaar aan zou toevertrouwen te verwerken, maar ook nog een miljard maal meer! Geen wonder dat de mens zo’n dorst heeft naar kennis, zo’n verlangen dingen te leren doen en tot stand te brengen. Toch wordt hij hierin door de kortheid van zijn leven belemmerd. Is het redelijk dat de mens zo’n fantastisch orgaan als het menselijk brein zou hebben zonder ooit meer dan een kleine fractie van de mogelijkheid ervan te kunnen benutten? Is het niet veel redelijker dat Jehovah God, zoals de bijbel aantoont, de mens heeft gemaakt om eeuwig op aarde te leven en hem een brein heeft gegeven waardoor dat doel op bewonderenswaardige wijze werd gediend?

20. Wat zal God volgens zijn in de bijbel opgetekende belofte voor de mensheid doen met betrekking tot de gevolgen van de zonde, met inbegrip van de dood?

20 De bijbel toont aan dat de mens oorspronkelijk de gelegenheid had eeuwig te leven maar deze gelegenheid door opstand verloor, dat „door bemiddeling van één mens [Adam] de zonde de wereld is binnengekomen en door middel van de zonde de dood, en aldus de dood zich tot alle mensen heeft uitgebreid omdat zij allen gezondigd hadden” (Rom. 5:12). De menselijke ervaring stemt hiermee overeen, want zonde en de dood komen universeel onder de mensheid voor. Maar de bijbel bevat ook Gods belofte dat, in het herstelde Paradijs, ’de dood niet meer zal zijn, noch rouw, noch geschreeuw, noch pijn er meer zal zijn’ (Openb. 21:3, 4; 7:16, 17). Er wordt duidelijk in vermeld dat eeuwig leven, vrij van de gevolgen van de zonde, Gods voornemen voor de mensheid is (Rom. 5:21; 6:23). Meer dan dit, er wordt in beloofd dat de zegeningen van Gods nieuwe ordening de vele miljoenen die in het verleden zijn gestorven, ter beschikking gesteld zullen worden. Hoe? Door een opstanding uit de dood, ja, doordat het gemeenschappelijke graf van de gehele mensheid wordt geledigd. Jezus Christus voorzei hier vol vertrouwen over: „Het uur komt waarin allen die in de herinneringsgraven zijn, zijn stem zullen horen en te voorschijn zullen komen.” — Joh. 5:28, 29.

21, 22. Waarom is het niet te veel verwacht wanneer wij op herstel tot volledige gezondheid hopen?

21 De hedendaagse medische geleerden produceren thans „wondergeneesmiddelen” en verrichten chirurgische prestaties die eeuwen geleden ongelooflijk geschenen zouden hebben. Dienen wij er dan aan te twijfelen dat ’s mensen Schepper veel grootsere en verbazingwekkender dingen kan doen om rechtvaardig gezinde mensen een bruisende gezondheid te schenken, ja, zelfs het ouderdomsproces kan omkeren — en dit alles zonder gebruik te maken van ziekenhuizen, operatiekamers en kunstorganen? God is zo attent geweest om ons het bewijs te verschaffen dat onze verwachtingen niet te hoog gespannen zijn wanneer wij zulke zegeningen verwachten.

22 Toen zijn Zoon op aarde was, stelde hij hem in staat krachtige werken van gezondmaking te verrichten. Deze werken geven ons de verzekering dat geen zwakte, gebrek of ziekte Gods vermogen om te genezen te boven gaat. Toen een man die over zijn gehele lichaam melaats was, Jezus smeekte hem te genezen, raakte Jezus de man vol mededogen aan en zei: „Word rein.” En, zoals het historische verslag zegt, „onmiddellijk werd hij van zijn melaatsheid gereinigd” (Matth. 8:2, 3). Jezus deed deze dingen niet op een geïsoleerde plaats, waar niemand hem zag. De geschiedschrijver Matthéüs Levi bericht: „Grote scharen [kwamen] naar hem toe, die kreupelen, verminkten, blinden, stommen en vele anderen bij zich hadden, en zij wierpen hen gewoonweg aan zijn voeten, en hij genas hen, zodat de schare verbaasd stond . . . en zij verheerlijkten de God van Israël” (Matth. 15:30, 31). Lees voor uzelf het verslag in Johannes 9:1-21 als een voorbeeld waaruit blijkt hoe waarachtig en waarheidsgetrouw het historische verslag van zulke genezingen is. Deze gebeurtenissen worden door vele getuigen, met inbegrip van een dokter, de arts Lukas, bevestigd. — Mark. 7:32-37; Luk. 5:12-14, 17-25; 6:6-11; Kol. 4:14.

23, 24. Waarom is het niet onredelijk te geloven dat de doden onder Gods koninkrijk werkelijk tot leven teruggebracht kunnen en zullen worden?

23 Om soortgelijke redenen behoeven wij de duidelijke bijbelse belofte dat „er een opstanding [van de doden] zal zijn”, niet als iets ongeloofwaardigs te beschouwen (Hand. 24:15). Mensen kunnen in deze tijd iemands stem, verschijning en daden op een klein stukje film of videoband opnemen, zodat deze zelfs jaren na zijn dood gereproduceerd kunnen worden. Zou Degene die de mens heeft geschapen, die logischerwijs de precieze atomaire en moleculaire structuur van de mens kent, niet veel meer kunnen doen? Indien door mensen gemaakte computers letterlijk miljarden gegevens kunnen opslaan en coördineren, zou God dan niet in staat zijn zich precies de persoonlijkheid van afzonderlijke personen te herinneren ten einde hen tot leven terug te brengen? — Job 14:13.

24 Nogmaals, Jehovah God heeft ons in zijn goedgunstigheid het middel verschaft waardoor ons geloof in zulk een schitterende hoop wordt versterkt. Hij gaf zijn Zoon de macht op kleine schaal te demonstreren wat hij gedurende zijn rechtvaardige heerschappij over de aarde op grote schaal zal doen. Christus Jezus wekte doden op, in veel gevallen duidelijk zichtbaar voor toeschouwers. De man Lazarus, die hij nabij Jeruzalem opwekte, was zelfs lang genoeg dood geweest dat zijn lichaam tot ontbinding begon over te gaan. Er blijkt dus een deugdelijke basis voor de opstandingshoop te bestaan. — Luk. 7:11-17; 8:40-42, 49-56; Joh. 11:38-44.

DE AARDE KAN ZULK EEN BEVOLKING BEVATTEN

25, 26. Als de doden worden opgewekt, is er dan voor iedereen genoeg woonruimte?

25 Kan deze planeet gerieflijke woonruimte verschaffen voor zulk een bevolking die het gevolg is van de opstanding der doden? In 1960 verklaarde Dr. A. L. Elder als president van het Amerikaans Scheikundig Genootschap:

„Tot ongeveer 1820 is er meer dan 5000 jaar menselijke geschiedenis voorbijgegaan voordat de wereldbevolking de 1,1 miljard bereikte. Binnen de daaropvolgende eeuw is de bevolking verdubbeld. Thans staat ze op ongeveer 2,8 miljard en zou in het begin van de jaren zestig de 3 miljard kunnen bereiken [zoals is gebeurd]. Zo is er dus in minder dan 50 jaar een bevolkingstoename geweest gelijk aan die welke er tijdens de eerste 50 eeuwen heeft plaatsgevonden.”34

26 Degenen die thans leven, vertegenwoordigen dus een vrij groot aantal van degenen die ooit op deze aarde hebben geleefd. In 1966 werd zelfs verklaard: „Men schat nu dat 25 percent van alle mensen die ooit hebben geleefd, thans in leven is.”35 Op grond hiervan zou de totale bevolking gedurende de gehele menselijke geschiedenis op zo’n 14.000.000.000 personen geschat kunnen worden. De aarde heeft een landoppervlakte van ongeveer 149.000.000 vierkante kilometer. Dit zou betekenen dat er meer dan tienduizend vierkante meter land per persoon zou zijn. Niet alleen zou hierdoor ruimte voor voedselproduktie worden verschaft, maar er zou ook ruimte zijn voor bossen, bergen, enzovoort, zodat het in het aardse Paradijs niet al te vol zou worden. Bovendien moet men in gedachten houden dat volgens de bijbel lang niet alle thans levende mensen behouden zullen blijven en in die nieuwe ordening zullen leven.

27. Zou de aarde genoeg voedsel voor al die mensen kunnen voortbrengen?

27 Maar zou de aarde genoeg voedsel voor zoveel mensen kunnen voortbrengen? Geleerden beweren thans dat de aarde dit zelfs onder de huidige omstandigheden kan. In het tijdschrift Time (13 juli 1970) werd bericht dat de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties „nu beweert dat de landbouwmogelijkheid van de wereld groot genoeg is om 157 miljard mensen van voedsel te voorzien”. Dat is heel, heel wat meer dan het geschatte totaalaantal personen dat ooit op aarde heeft geleefd.

28. Waarom bestaat er geen gevaar dat de aarde, aangezien de mensen eeuwig leven, mettertijd overbevolkt zou raken?

28 Wij dienen op te merken dat het Gods voornemen was, zoals hij oorspronkelijk aan het eerste mensenpaar had bekendgemaakt, dat zij ’de aarde zouden vullen en onderwerpen’ en Edens grenzen tot de verste uiteinden van de aarde zouden uitbreiden (Gen. 1:28). Dit zou niet betekenen de aarde overvol te laten worden met mensen, maar haar dusdanig te bevolken dat ze op aangename wijze gevuld was, zodat de ’onderworpen’ aarde nog steeds een wereldomvattend park kon zijn, zoals ’s mensen oorspronkelijke op een park gelijkende tehuis. Door dit goddelijke gebod wordt dus te kennen gegeven dat de voortplanting uiteindelijk op Gods bestemde tijd en op Zijn wijze onder de mensheid zou ophouden. Dit vormt voor God, die de mens het voortplantingsvermogen heeft geschonken, geen groot probleem.

EEN VAST FUNDAMENT VOOR BLIJVEND GELUK

29, 30. (a) Welke uitwerking heeft de verhouding tot andere mensen op iemands geluk? (b) Hoe weten wij dat slechts degenen eeuwig leven in Gods nieuwe ordening zullen ontvangen die werkelijk tot de vrede en zekerheid van hun medemensen bijdragen?

29 Ook al zou u in een schitterende omgeving kunnen leven, materiële voorspoed genieten, interessant werk verrichten en een betrekkelijk goede gezondheid genieten, zou dit u toch geen blijvend geluk waarborgen. Er zijn thans mensen die deze dingen bezitten en toch ongelukkig zijn. Waarom? Wegens hun verhouding tot de mensen om hen heen, mensen die misschien zelfzuchtig, twistziek, huichelachtig of haatdragend zijn. Blijvend geluk in Gods nieuwe ordening zal grotendeels het gevolg zijn van de veranderde houding van de mensen over de gehele aarde. Hun liefde en respect voor God en hun verlangen zijn voornemens ten uitvoer te brengen, zullen geestelijke voorspoed brengen. Wanneer dit ontbreekt, wordt materiële voorspoed nutteloos, onbevredigend en leeg.

30 Zelfs meer nog dan door het bezit van materiële dingen, ervaart men vreugde doordat men mensen om zich heen heeft die goed, nederig en vriendelijk zijn, mensen die u werkelijk kunt liefhebben en vertrouwen en die ook zo over u denken (Ps. 133:1; Spr. 15:17). Liefde voor God verzekert ware liefde voor de naaste, hetgeen het leven in Zijn rechtvaardige nieuwe ordening zo aangenaam zal maken. Degenen die God met eeuwig leven zal begunstigen, zullen allen mensen zijn die hun liefde voor hem en voor hun medemens hebben bewezen. Met zulke mensen als buren, vrienden en collega’s zult u werkelijke vrede en zekerheid en blijvend geluk kunnen genieten. — 1 Joh. 4:7, 8, 20, 21.

31. Als wij werkelijk leven in Gods nieuwe ordening willen ontvangen, wat dienen wij dan thans te doen?

31 Aangezien er zo’n groots vooruitzicht voor u open staat, getuigt het alleen maar van praktische wijsheid te weten te komen wat er wordt verlangd om hiervoor in aanmerking te komen. Nu is het de tijd om uw leven in overeenstemming te brengen met de rechtvaardige vereisten die God in zijn Woord heeft uiteengezet voor degenen die door de komende „grote verdrukking” heen gespaard zullen worden. — 2 Petr. 3:11-13.

[Studievragen]