Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Wat heeft God tot nu toe gedaan?

Wat heeft God tot nu toe gedaan?

Hoofdstuk 6

Wat heeft God tot nu toe gedaan?

1. (a) Wat bedoelen de mensen wanneer zij zeggen dat ’God dood is’? (b) Bent u het met hen eens?

IN RECENTE jaren hebben sommige mensen, in het bijzonder religieuze leiders, gezegd dat ’God dood is’. Bedoelen zij hiermee dat God niet bestaat? In de meeste gevallen niet. Gewoonlijk bedoelen zij dat zij niet geloven dat hij een actieve belangstelling voor de aarde aan de dag legt of iets doet met betrekking tot de problemen waardoor de mensheid wordt gekweld. De waarheid is echter dat God springlevend is en dat hij zich wel degelijk om de aarde en de mens bekommert. Het is waar dat hij misschien niet datgene gedaan heeft wat de mensen van hem verwacht hadden, maar dit betekent niet dat hij niets gedaan heeft. In werkelijkheid is hij vanaf het begin van de menselijke geschiedenis tot op de huidige dag actief werkzaam geweest ten behoeve van de mensheid.

2. Hoe kan de korte levensduur van de mens van invloed zijn op de wijze waarop hij over deze aangelegenheid denkt?

2 Eén reden waarom sommige mensen denken dat ’God dood is’, heeft te maken met de korte levensduur van de mens. Dit maakt de mens ongeduldig — hij wil dat de dingen gedaan worden in de korte tijd waarin het hem vergund is te leven. Soms blijken zijn pogingen voorbarig te zijn, waardoor het beoogde doel niet wordt bereikt. Doch zijn denkwijze wordt gedomineerd door zijn verlangen om gedurende de tijd dat hij leeft resultaten te zien. Abusievelijk is hij geneigd God te beoordelen op grond van dergelijke menselijke ervaringen met alle beperkingen ervan.

3. Hoe is Jehovah, doordat hij voor eeuwig leeft, in staat op de meest geschikte tijd aandacht aan situaties te schenken?

3 Jehovah daarentegen leeft voor eeuwig (Ps. 102:24; Jes. 44:6). Hij behoeft niet ongeduldig te worden. Hij kan de situatie nauwkeurig opnemen en precies zien op welk tijdstip in de stroom des tijds het voor alle betrokkenen, alsmede voor de doeltreffende ontwikkeling van zijn voornemen, het nuttigst is tot handelen over te gaan (Jes. 40:22; 2 Petr. 3:8, 9). Dit is nu precies wat God heeft gedaan.

HOE GOD ZICH GEOPENBAARD HEEFT

4. Wat is Jehovah’s bekendgemaakte voornemen, en welke kennis heeft hij derhalve voor de mensheid verschaft?

4 Het is Jehovah’s bekendgemaakte voornemen om voor de gehele schepping in een rechtvaardig bestuur te voorzien, een bestuur waardoor de mensheid in staat zal worden gesteld in vrede en eenheid te leven en zich in volledige zekerheid te verheugen (Ef. 1:9, 10; Spr. 1:33). God dwingt echter niemand ertoe hem te dienen. Hij brengt alleen degenen onder zijn bestuur bijeen die zijn positie bereidwillig erkennen en die zijn heerschappij liefhebben. Met het oog op het leggen van een fundament voor een gehele mensenwereld die in overeenstemming met Gods vereisten zou leven, ging God ertoe over de mensheid kennis te verschaffen van de maatstaven en beginselen van zijn rechtvaardige bestuur en de werkwijze ervan. Terzelfder tijd maakte hij het mogelijk dat de mensheid de buitengewoon belangrijke kennis omtrent God zelf en zijn persoonlijke hoedanigheden zou kunnen verwerven. — Joh. 17:3.

5. Wat kunnen wij door de scheppingswerken omtrent God vernemen?

5 Aangezien Jehovah een geest is, is hij natuurlijk onzichtbaar voor de mens. Hoe zou hij deze dingen dus begrijpelijk kunnen maken voor mensen van vlees en bloed? Men kan veel over de hoedanigheden van de Schepper leren uit zijn scheppingswerken (Rom. 1:20). Het schitterende onderlinge verband dat tussen de aardse levensprocessen bestaat, legt getuigenis af van zijn wijsheid. De ontzaglijke kracht die zich openbaart in de oceanen, het weer en de geleide beweging van de hemellichamen, getuigt van zijn almacht (Job 38:8-11, 22-33; 40:2). En de verscheidenheid van voedsel die de aarde voortbrengt, te zamen met de schoonheid van bloemen, vogels, zonsopgangen en zonsondergangen, en de speelse capriolen van dieren, getuigen allemaal van de liefde die de Schepper voor de mensheid heeft en van zijn wens dat wij van het leven genieten. Toch houdt Gods openbaring van zichzelf hiermee niet op.

6. (a) Op welke manieren heeft God specifieke openbaringen van zijn wil verschaft? (b) Op welke manier nog meer heeft God zijn beginselen en hoedanigheden aan de mens geopenbaard?

6 Bij verscheidene gelegenheden heeft hij ook vanuit de hemel gesproken, in sommige gevallen persoonlijk en andere keren via engelen. Aldus heeft hij de mens geleidelijk met Zijn rechtvaardige maatstaven en Zijn wil bekendgemaakt. Hij deed dit bij de berg Sinaï op het Arabische schiereiland, alwaar hij op een ontzag inboezemende wijze sprak toen hij zijn wet gaf aan de miljoenen Israëlieten die daar bijeengekomen waren (Ex. 19:16-19; 20:22). Vervolgens stelde hij zich gedurende een periode van vele eeuwen door bemiddeling van zijn profeten met de mensen in verbinding en hij liet hen de openbaringen van zijn wil optekenen (2 Petr. 1:21). Bovendien heeft God het verkozen zijn beginselen en hoedanigheden te openbaren door zijn bemoeienissen met zijn volk en hierdoor voegde hij de warme aantrekkingskracht van menselijke ervaring aan zijn geïnspireerde geschreven Woord toe. Hoeveel onderwijzender, overtuigender en bezielender is het als men Gods voornemen niet alleen hoort bekendmaken en niet alleen op schrift kan lezen, maar ook in staat wordt gesteld in het onuitwisbare historische bericht voorbeelden te zien die ons helpen zijn wil met betrekking tot ons te begrijpen (1 Kor. 10:11). Wat wordt door dit bericht geopenbaard?

7. (a) Hoe heeft God getoond dat hij onrechtvaardigheid niet voor altijd tolereert? (b) Wat dienen wij te doen wanneer wij vernemen hoe God zulk gedrag beschouwt?

7 Het verschaft de mens het bewijsmateriaal dat God onrechtvaardigheid niet voor altijd tolereert. Het is waar dat hij het nageslacht van Adam hun eigen weg heeft laten gaan, waardoor zij het onvermijdelijke bericht hebben opgebouwd dat de mens niet bij machte is zichzelf succesvol te besturen. Maar God heeft de mensheid niet zonder het bewijs gelaten dat Hij hun onrechtvaardige wegen veroordeelt. Daarom liet hij in Noachs dagen een vloed komen omdat ’de aarde met geweldpleging werd vervuld’ (Gen. 6:11-13). Hij vernietigde de seksueel ontaarde steden Sodom en Gomorra (Gen. 19:24; Jud. 7). Hij liet de natie Israël, die hem beleed te dienen, in ballingschap gaan omdat zij leugens beoefenden (Jer. 13:19, 25). Wanneer wij vernemen hoe God zulk gedrag beschouwt, hebben wij de gelegenheid veranderingen in ons leven aan te brengen ten einde onze liefde voor rechtvaardigheid te tonen. Zullen wij dit ook doen?

8. Zullen er wanneer God vernietiging brengt, overlevenden zijn? Licht dit toe.

8 Nog een zeer belangrijk punt dat het bericht aan de mens openbaart, is dat God de rechtvaardigen niet te zamen met de goddelozen wegvaagt. In de wereldomvattende vloed vernietigde God Noach, die een „prediker van rechtvaardigheid” was, niet maar hij spaarde hem te zamen met zeven anderen (2 Petr. 2:5). En voordat er vuur en zwavel op Sodom neerregende, werd het voor de rechtvaardige Lot en zijn huisgezin mogelijk gemaakt te ontkomen. — Gen. 19:15-17; 2 Petr. 2:7.

9, 10. (a) Hoe reageert u op de wijze waarop Jehovah met Israël handelde, door er steeds weer bij hen op aan te dringen zich van hun kwaaddoen af te keren? (b) Wat leren wij uit deze verslagen nog meer omtrent God, behalve dat hij geduldig is?

9 Wat deed God toen het volk Israël, dat in een verbondsverhouding tot hem stond, ontrouw jegens hem bleek te zijn? Hij verwierp hen niet onmiddellijk. Hij deed wat hij hun bij monde van zijn profeet Jeremia vertelde: „Ik bleef tot u zenden al mijn knechten de profeten, dagelijks vroeg op zijnde en hen zendende.” Maar zij luisterden niet (Jer. 7:25, 26). Zelfs toen de tijd voor de werkelijke belegering en vernietiging van Jeruzalem naderbij kwam, zei Jehovah bij monde van zijn profeet Ezechiël: „’Schep ik ook maar enigszins behagen in de dood van een goddeloze’, is de uitspraak van de Soevereine Heer Jehovah, ’en niet daarin dat hij zou terugkeren van zijn wegen en werkelijk zou blijven leven?’ . . . ’Bewerkstelligt dus een terugkeer en blijft leven.’” — Ezech. 18:23, 32, Eng. uitgave van 1971.

10 Wat zien wij dus? Dat Jehovah op een manier waardoor het hart van rechtvaardig gezinde personen diep wordt getroffen, zijn grote geduld met de mensheid duidelijk heeft gemaakt. Terzelfder tijd heeft hij ons door de wijze waarop hij handelt, ook krachtig doordrongen van zijn liefde voor rechtvaardigheid en de belangrijkheid om in overeenstemming met zijn vereisten te leven.

11. (a) Hoe maakte Jehovah in Eden zijn voornemen bekend? (b) Wat heeft God sindsdien gedaan?

11 Er treedt nog iets anders, iets van zeer fundamentele aard, naar voren. Vanaf het begin zien wij dat God met alles wat hij heeft gedaan, een definitief doel of voornemen had en hij is nimmer in gebreke gebleven te handelen wanneer de verwezenlijking van zijn voornemen actie vereiste. Alreeds in Eden werd zijn fundamentele voornemen, hoewel in gesluierde taal, bekendgemaakt. Toen Jehovah het vonnis over Satan uitsprak, voorzei hij dat Satan de gelegenheid zou hebben een „zaad”, degenen die van zijn karaktertrekken blijk zouden geven en zijn wil zouden doen, te verwekken. Hij voorzei ook dat er een ander „zaad”, een rechtvaardige bevrijder, zou worden voortgebracht. Deze zou „de oorspronkelijke slang, die Duivel en Satan wordt genoemd”, een dodelijke slag toebrengen en de mensheid aldus van zijn goddeloze overheersing bevrijden (Gen. 3:15; Openb. 12:9). Nadat Jehovah aldus zijn voornemen had bekendgemaakt, ging hij ertoe over definitieve voorbereidingen te treffen voor het uiteindelijke bestuur van de aardse aangelegenheden onder het beloofde „zaad”. Dit voorbereidende werk zou, zoals wij zullen zien, tijd kosten.

WAAROM HIJ ZICH SPECIFIEK MET ISRAËL INLIET

12, 13. (a) Waarom koos God Israël uit en gaf hij zijn wetten aan slechts die ene natie? (b) Wat kunnen wij derhalve uit de geschiedenis van Israël en uit die van andere natiën leren?

12 Lang voordat de natiën van onze huidige tijd tot bestaan kwamen, koos God één natie uit om honderden jaren lang zijn eigen volk te zijn. Waarom? Ten einde de werkzaamheid van zijn rechtvaardige beginselen in het werkelijke leven te demonstreren. Die natie bestond uit nakomelingen van Abraham, een man die een groot geloof in de Schepper ten toon gespreid had. Jehovah zei tot hen: „Niet omdat gij het volkrijkste waart van alle volken heeft Jehovah genegenheid voor u getoond, zodat hij u heeft uitgekozen, want gij waart het geringste van alle volken. Maar omdat Jehovah u liefhad, en omdat hij zich hield aan de beëdigde verklaring die hij uw voorvaders gezworen had.” — Deut. 7:7, 8; 2 Kon. 13:23.

13 Nadat Jehovah hen uit slavernij in Egypte had bevrijd, bracht hij hen naar de berg Sinaï en daar deed hij het aanbod hen in een verbondsverhouding tot hem op te nemen. Zij antwoordden: „Alles wat Jehovah heeft gesproken, zijn wij bereid te doen” (Ex. 19:8). Jehovah ging er vervolgens toe over hun zijn voorschriften en rechterlijke beslissingen te geven. Hierdoor werden zij van alle andere natiën afgescheiden en werden er aan de mensen gedetailleerde inlichtingen verschaft betreffende Gods rechtvaardige maatstaven (Deut. 4:5-8). De geschiedenis van Israël verschaft dus een bericht omtrent datgene wat er gebeurt wanneer Gods verstandige, rechtvaardige wetten al dan niet gehoorzaamd worden. Terzelfder tijd verschaft de geschiedenis van andere natiën een contrast, waardoor wordt geopenbaard wat het lot is van degenen die zonder Gods wet leven.

14. (a) Deed God de niet-Israëlitische natiën onrecht aan door zich niet met hun aangelegenheden te bemoeien? (b) Hoe trokken ze niettemin voordeel van Gods onverdiende goedheid?

14 Hoe stond het met die andere natiën? Ze gingen hun eigen weg en verkozen hun eigen regeringsvormen. De mensen van die natiën waren niet totaal van alle goedheid in hun leven beroofd. Zij hadden nog steeds een geweten en dit bewoog hen er van tijd tot tijd toe menslievende bezorgdheid voor hun naaste aan de dag te leggen (Rom. 2:14; Hand. 28:1, 2). Doch hun overgeërfde zonde en hun verwerping van goddelijke leiding deden hen over het algemeen gesproken een zelfzuchtige handelwijze volgen. Dit leidde tot wrede oorlogen, en ontaarde praktijken ten einde hun zelfzuchtige hartstochten te bevredigen (Ef. 4:17-19). God was niet verantwoordelijk voor de ellende die zij over zichzelf brachten. Zij hadden hun levensweg zelf gekozen. God liet hen ongemoeid, behalve wanneer hun activiteiten in strijd waren met de verwezenlijking van zijn voornemens. Toch stond hij hun in zijn onverdiende goedheid toe van de zon en regen, de schoonheid van zijn schepping en de vruchten van de aarde te genieten. — Hand. 14:16, 17.

15. Welke regelingen trof God opdat mensen van deze natiën ten slotte gezegend zouden kunnen worden?

15 Ook sloot Jehovah deze natiën er niet van uit zich onder degenen te bevinden die uiteindelijk door bemiddeling van het beloofde Zaad zegeningen zouden kunnen ontvangen. Aan Abraham werd verteld dat het Zaad via zijn geslachtslijn zou worden voortgebracht en betreffende de resultaten hiervan zei Jehovah: „Door bemiddeling van uw zaad zullen alle natiën der aarde zich stellig zegenen, ten gevolge van het feit dat gij naar mijn stem hebt geluisterd” (Gen. 22:18). Wij zien dus dat hoewel Jehovah zich exclusief met Israël inliet, hij toch op onpartijdige wijze zijn voornemen verwezenlijkte de andere natiën op een later tijdstip te zegenen, ofschoon ze onwetend waren van dit feit. — Hand. 10:34, 35.

16. (a) Wat deed God gedurende al deze tijd in verband met de belofte omtrent het Zaad? (b) Wie bleek dat Zaad der belofte te zijn?

16 Gedurende de tijd dat Jehovah zich met vleselijk Israël inliet, verschafte hij talloze profetieën die in een zeer belangrijke noodzaak zouden voorzien. Gelovige mensen zouden erdoor in staat worden gesteld het beloofde Zaad, Gods Gezalfde, wanneer hij ten slotte zou komen, te identificeren. Zijn geslachtslijn — via de stam Juda en het huis van David werd nauwkeurig vermeld (Gen. 49:10; Ps. 89:35, 36). Zijn geboorteplaats, Bethlehem, werd met name genoemd (Micha 5:2). Eeuwen van tevoren werd de precieze tijd waarop hij als volwassen man zou worden gezalfd, waardoor hij de Messías zou worden, te kennen gegeven (Dan. 9:24-27). Zijn priesterlijke diensten ten behoeve van de mensheid werden afgeschaduwd, evenals het slachtoffer, namelijk zijn eigen lichaam, dat hij zou brengen ten einde voor mensen van alle natiën de weg te openen waardoor zij in de gelegenheid zouden worden gesteld eeuwig leven te verkrijgen wanneer Gods Oordeelsdag zou komen (Hebr. 9:23-28). Toen derhalve de bestemde tijd kwam, werd Jezus Christus door dit alles onmiskenbaar geïdentificeerd als degene die door Jehovah als het Zaad der belofte, degene door bemiddeling van wie de gehele mensheid ten slotte zegeningen zou ontvangen, was uitgezonden. — Gal. 3:16, 24; 2 Kor. 1:19, 20.

HET GEREEDMAKEN VAN REGEERDERS VOOR DE MENSHEID

17. Wat zou God door bemiddeling van Jezus tot stand brengen, en hoe werd dit ten tijde van zijn geboorte beklemtoond?

17 Degene door bemiddeling van wie God de mensheid vrede zou geven, was gekomen. Vóór zijn geboorte had een engel van God aan zijn moeder Maria verteld dat haar zoon een eeuwig koninkrijk zou ontvangen. Herders bij Bethlehem werden van zijn geboorte in kennis gesteld en vervolgens hoorden zij een menigte van de hemelse legerscharen God loven en uitroepen: „Glorie in de hoogste hoogten aan God, en op aarde vrede onder mensen van goede wil.” — Luk. 1:31-33; 2:10-14.

18. (a) Op welke wijze werd hij door zijn ondervindingen op aarde gereedgemaakt voor zowel het ambt van koning als van priester? (b) Welke uitwerking had zijn dood op het verwerven van vrede?

18 Overdenk eens welke voordelen het heeft dat deze toekomstige hemelse koning op aarde heeft geleefd. Als mens leerde hij de problemen der mensheid kennen en begrijpen. Hij leefde en werkte onder hen, terwijl hij hun hartzeer deelde en ook persoonlijk ontbering leed. Onder de zwaarste beproevingen bewees hij zijn loyaliteit jegens Jehovah en zijn liefde voor rechtvaardigheid. God liet hem dit alles ondergaan opdat hij ervoor gereedgemaakt zou worden Koning over hemel en aarde te zijn en als Hogepriester levengevende voordelen aan de mensheid te verschaffen (Hebr. 1:9; 4:15; 5:8-10). Bovendien opende Jezus Christus door middel van zijn eigen leven dat hij als slachtoffer had afgelegd, de weg waardoor de mensheid weer in een vreedzame verhouding tot God kon geraken. — 1 Petr. 3:18.

19. (a) Hoe weten wij dat Jezus uit de doden werd opgewekt en naar de hemel is opgestegen? (b) Wat deed hij na zijn terugkeer naar de hemel met betrekking tot zijn koningschap?

19 Nadat hij was gestorven, wekte God hem weer tot leven op en zag erop toe dat er meer dan vijfhonderd menselijke getuigen waren die getuigenis konden afleggen van het feit dat dit werkelijk had plaatsgevonden (1 Kor. 15:3-8). Vervolgens steeg hij veertig dagen later, terwijl zijn discipelen toekeken, naar de hemel op en verdween uit hun gezicht (Hand. 1:9). Vanuit de hemel ging hij ertoe over zijn koningschap ten aanzien van zijn getrouwe volgelingen uit te oefenen en de voordelen van zijn heerschappij onderscheidden hen van het overige deel der mensheid. Maar was nu de bestemde tijd gekomen dat hij koninklijke autoriteit over de natiën zou ontvangen? Neen, want andere aangelegenheden met betrekking tot Gods grootse programma vereisten aandacht. — Hebr. 10:12, 13.

20. Met welk nieuwe werk had Jezus voor zijn discipelen op aarde een aanvang gemaakt?

20 Er moest over de gehele aarde een groot werk worden gedaan. Vóór Jezus’ dood en opstanding waren de Israëlieten er niet als predikers op uit getrokken om andere natiën te bekeren, alhoewel een ieder die de aanbidding van Jehovah wilde opnemen, altijd te zamen met Israël zegeningen kon ontvangen (1 Kon. 8:41-43). Met het begin van het christendom werd er echter een aanvang gemaakt met een nieuw werk. Jezus Christus zelf stelde eerst het voorbeeld in Israël. En vervolgens, terwijl hij nog bij zijn discipelen was en voordat hij naar de hemel opsteeg, zei hij tot hen: „Gij zult getuigen van mij zijn zowel in Jeruzalem als in geheel Judéa en Samaria en tot de verst verwijderde streek der aarde.” — Hand. 1:8.

21. Wat bracht God, in plaats van wereldbekering, door dat getuigeniswerk tot stand?

21 Was wereldbekering het doel? Neen. Wat gedurende de periode tot in het „besluit van het samenstel van dingen” tot stand gebracht zou worden, zou veeleer, zoals Jezus in een illustratie betreffende „het koninkrijk der hemelen” aantoonde, een bijeenvergadering van „de zonen van het koninkrijk” zijn. Ja, de andere leden van de toekomstige Koninkrijksregering moesten uitgekozen worden (Matth. 13:24-30, 36-43). Een ieder die de christelijke Griekse Geschriften leest, kan gemakkelijk zien dat de hoop die vanaf de pinksterdag in 33 G.T. aan gelovigen in het vooruitzicht werd gesteld, de hoop was om met Jezus Christus een aandeel te hebben aan zijn Koninkrijksregering in de hemel. — 2 Tim. 2:12; Hebr. 3:1; 1 Petr. 1:3, 4.

22. (a) Welke hoedanigheden moesten deze toekomstige erfgenamen van het hemelse koninkrijk volgens Gods vereisten bezitten? (b) Geschiedde het uitkiezen dus haastig?

22 Het uitkiezen van deze toekomstige mederegeerders over de mensheid zou tijd kosten. Waarom? Onder andere omdat die hoop, die kostbaarder is dan de prachtigste edelstenen, aan mensen van alle natiën moest worden aangeboden. Hoewel velen beleden dat zij die hoop bezaten, waren het er slechts weinigen die werkelijk bewezen getrouwe volgelingen van Gods Zoon te zijn (Matth. 13:45, 46; 22:14). Er moest aan hoge maatstaven worden voldaan. Christenen hebben niet evenals het vleselijke Israël als een nationale groep afgescheiden van andere mensen geleefd. Ten gevolge hiervan zijn hun geloof en volharding zwaar op de proef gesteld. Tot op deze dag zijn zij als vreemdelingen in de wereld geweest, doordat zij een andere levenswijze voorstaan, een levenswijze die in overeenstemming is met Gods rechtvaardige beginselen (1 Petr. 2:11, 12). Ten einde goedgekeurd te worden, moeten zij zich rein houden van de immorele en verdorven praktijken van de wereld om hen heen (1 Kor. 6:9, 10). Willen zij werkelijk „zonen van God” zijn, dan moeten zij er blijk van geven ’vredelievend’ te zijn door niet mee te doen aan de oorlogen van de natiën en geen revanche te nemen wanneer zij vanwege hun geloof worden vervolgd (Matth. 5:9; 26:52; Rom. 12:18, 19). Er wordt van hen geëist dat zij een onwankelbare loyaliteit jegens goddelijke heerschappij aan de dag leggen en weigeren geïdentificeerd te worden als voorstanders van de politieke regeringen der mensheid, die in de bijbel als ’beesten’ worden aangeduid (Openb. 20:4, 6). Daarom, en ook omdat zij trouw blijven aan de naam van Jezus Christus als Gods gezalfde koning, zijn zij tot op deze tijd voor alle natiën „voorwerpen van haat” geweest (Matth. 24:9). Zij die te zamen met Christus de hemelse regeerders der mensheid zullen zijn, zijn dus niet haastig uitgekozen.

23. (a) Hoevelen zullen er met Christus in dat hemelse bestuurslichaam verbonden zijn? (b) Uit wie zijn zij gekozen, en waarom?

23 Het uitkiezen van hen heeft niet zo lang geduurd omdat het uitgekozen aantal groot zou zijn. Volgens de Schrift heeft God het aantal van dit speciaal verkozen bestuurslichaam onder Jezus Christus tot 144.000 personen beperkt (Openb. 14:1-3). Doch God heeft hen zorgvuldig uitgekozen. Zij zijn „uit elke stam en taal en elk volk en elke natie” genomen (Openb. 5:9, 10). Onder hen bevinden zich mensen uit alle maatschappelijke standen, mannen en vrouwen, personen die zelf al de verschillende problemen van de mensheid hebben ondervonden. Gedurende al de tijd dat zij ermee bezig zijn geweest de nieuwe christelijke persoonlijkheid aan te doen, is er eenvoudig geen probleem waaraan enkelen van hen niet het hoofd hebben moeten bieden en dat zij niet hebben overwonnen (Ef. 4:22-24; 1 Kor. 10:13). Hoe blij kunnen wij hierom zijn, aangezien dit ons de verzekering geeft dat zij welwillende en barmhartige koningen en priesters zullen zijn, die in staat zijn alle soorten van mannen en vrouwen te helpen en hen kunnen bijstaan Gods voorziening voor eeuwig leven aan te grijpen.

24. Hoe staat het met de miljoenen andere mensen die gedurende die tijd zijn gekomen en gegaan, van wie er velen nooit over de bijbel hebben gehoord?

24 Hoe staat het met de mensheid buiten deze christelijke gemeente? Gedurende al die tijd heeft God zich niet met de regeringsaangelegenheden van de wereld bemoeid. Hij heeft de mensen de door henzelf verkozen weg laten gaan. Natuurlijk zijn er miljoenen mensen gekomen en gegaan, van wie er velen nooit over de bijbel of het koninkrijk Gods hebben gehoord. Toch heeft God hen niet vergeten. Hij heeft voorbereidingen getroffen voor de tijd waarover de apostel Paulus tot een Romeinse bestuurder uit zijn tijd sprak toen hij zei: „Op God heb ik mijn hoop gesteld . . . dat er een opstanding zal zijn van zowel de rechtvaardigen als de onrechtvaardigen” (Hand. 24:15). Dan zouden zij, onder de gunstigste omstandigheden, in Gods nieuwe ordening, de gelegenheid ontvangen Jehovah’s wegen te leren kennen en te beslissen welk standpunt zij persoonlijk met betrekking tot de strijdvraag inzake de universele soevereiniteit zouden innemen. Wanneer zij liefde voor rechtvaardigheid zouden blijken te bezitten, zouden zij eeuwig kunnen leven.

NAARMATE „HET EINDE” NADERBIJ KOMT

25, 26. (a) Welke verdere autoriteit zou Christus te bestemder tijd ontvangen, en tegen wie zou hij handelend optreden? (b) Hoe zou dit van invloed zijn op de toestanden op aarde?

25 Voordat die nieuwe ordening haar intrede zou doen, zouden er aangrijpende gebeurtenissen plaatsvinden. De bijbel heeft een zeer belangrijke verandering in de wereldaangelegenheden voorzegd. Jezus Christus zou als koning op de troon geplaatst worden, niet alleen om over zijn eigen discipelen te regeren, maar met de autoriteit om ten aanzien van de gehele wereld handelend op te treden. Op dit tijdstip zou in de hemel de bekendmaking worden gedaan: „Het koninkrijk der wereld is het koninkrijk van onze Heer en van zijn Christus geworden, en hij zal als koning regeren tot in alle eeuwigheid” (Openb. 11:15). Met de van God ontvangen autoriteit om tegen zijn vijanden op te treden, zou hij eerst in actie komen tegen „de heerser van de wereld” zelf, Satan de Duivel, en zijn demonen (Joh. 14:30). Deze goddeloze machten zouden uit de hemel naar beneden worden geslingerd en tot de omgeving van de aarde beperkt worden. Wat zou het resultaat zijn?

26 In de profetische beschrijving van deze gebeurtenis, die wij in de Openbaring kunnen aantreffen, staat opgetekend wat een stem uit de hemel zegt: „Weest hierom vrolijk, gij hemelen en gij die daarin verblijft! Wee de aarde en de zee, want de Duivel is tot u neergedaald, en hij heeft grote toorn, daar hij weet dat hij slechts een korte tijdsperiode heeft” (Openb. 12:12). Er zou onder de natiën een weergaloze beroering zijn, maar het einde zou nog niet onmiddellijk komen.

27. (a) Welk grote scheidingswerk zou er plaatsvinden wanneer „het einde” naderbij zou komen, en hoe? (b) Hoe groot zal de voorzegde wereldvernietiging zijn?

27 Dat zou de tijd zijn waarin een groot scheidingswerk verricht zou worden. Onder leiding van Jezus Christus, die op zijn hemelse troon zou zijn gezeten, zouden zijn getrouwe volgelingen niet rusten totdat zij met de prediking van „dit goede nieuws van het koninkrijk” tot een getuigenis voor alle natiën tot de gehele bewoonde aarde zouden zijn doorgedrongen (Matth. 24:14; 25:31-33). Overal zou de mensen de gelegenheid worden gegeven van hun houding ten opzichte van goddelijke heerschappij blijk te geven. Wanneer dit zou zijn volbracht, zou, zoals Jezus verklaarde, vervolgens „het einde komen”. „Er zal dan zulk een grote verdrukking zijn als er sedert het begin der wereld tot nu toe niet is voorgekomen, en ook niet meer zal voorkomen” (Matth. 24:21). Nooit zullen de mensen meer vragen: Wat heeft God tot nu toe gedaan? De enigen die in leven zullen blijven, zullen degenen zijn die er voldoende belangstelling voor hebben gehad te weten te komen wat God heeft gedaan en die hun leven in overeenstemming met zijn vereisten hebben gebracht voordat de wereldvernietiging komt.

28. (a) Wanneer wordt Christus op de troon geplaatst en worden de mensen van alle natiën van elkaar gescheiden? (b) Wat is derhalve van onze zijde dringend noodzakelijk?

28 Maar wanneer zullen deze dingen geschieden? Wanneer wordt Christus de macht gegeven om als koning te regeren en ertoe over te gaan de mensen van alle natiën van elkaar te scheiden? De feiten tonen aan dat God deze dingen in de twintigste eeuw heeft gedaan. Christus bevindt zich reeds op zijn hemelse troon en het scheidingswerk nadert nu zijn voltooiing. De overgebleven tijd waarin u zich kunt identificeren als een persoon die zich aan Jehovah’s zijde van de strijdvraag inzake de universele soevereiniteit bevindt, is zeer kort. De „grote verdrukking” is nabij! Een zorgvuldig onderzoek van de bijbelse profetieën in het licht van de recente geschiedenis bewijst dat dit zo is. Wij dringen erop aan dat u hier nauwkeurig aandacht aan schenkt.

[Studievragen]