Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Het denkbeeld doet zijn intrede in het judaïsme, de christenheid en de islam

Het denkbeeld doet zijn intrede in het judaïsme, de christenheid en de islam

Het denkbeeld doet zijn intrede in het judaïsme, de christenheid en de islam

„Religie is onder meer de poging, gelovigen te verzoenen met het feit dat ze moeten sterven. Dat kan gebeuren door hun een beter bestaan aan gene zijde van het graf te beloven, of wedergeboorte, of allebei.” — GERHARD HERM, DUITS SCHRIJVER.

1. Op welk fundamentele geloof baseren de meeste godsdiensten hun belofte van leven na de dood?

BIJ het beloven van een leven hiernamaals gaat nagenoeg elke godsdienst uit van het geloof dat een mens een ziel heeft die onsterfelijk is en die zich bij de dood naar een ander rijk begeeft of verhuist in een ander schepsel. Zoals in het voorgaande gedeelte werd opgemerkt, heeft het geloof in menselijke onsterfelijkheid een integrerend deel van oosterse godsdiensten uitgemaakt zodra ze ontstonden. Maar hoe staat het met het judaïsme, de christenheid en de islam? Hoe is de leer in kwestie centraal komen te staan in deze geloven?

Het judaïsme neemt Griekse begrippen over

2, 3. Leerden de heilige Hebreeuwse geschriften volgens de Encyclopaedia Judaica de onsterfelijkheid van de ziel?

2 De wortels van het judaïsme gaan zo’n 4000 jaar terug tot op Abraham. Met het schrijven van de heilige Hebreeuwse geschriften werd begonnen in de zestiende eeuw v.G.T. en ze werden voltooid tegen de tijd dat Socrates en Plato vorm gaven aan de theorie der onsterfelijkheid van de ziel. Leerden deze Geschriften de onsterfelijkheid van de ziel?

3 De Encyclopaedia Judaica beantwoordt die vraag als volgt: „Pas in de nabijbelse periode kreeg een scherpomlijnd en vast geloof in de onsterfelijkheid van de ziel vaste voet . . . en werd het een van de hoekstenen van de joodse en christelijke geloofsleer.” Deze encyclopedie verklaart ook: „De persoon werd in de bijbelse periode als één geheel beschouwd. De ziel werd dan ook niet scherp van het lichaam onderscheiden.” De vroege joden geloofden in de opstanding van de doden, iets wat „onderscheiden moet worden van het geloof in . . . de onsterfelijkheid van de ziel”, beklemtoont deze encyclopedie.

4-6. Hoe is de leerstelling der onsterfelijkheid van de ziel „een van de hoekstenen” van het judaïsme geworden?

4 Hoe is de leerstelling dan „een van de hoekstenen” van het judaïsme geworden? De geschiedenis verschaft het antwoord. In 332 v.G.T. veroverde Alexander de Grote in een bliksemveldtocht een groot deel van het Midden-Oosten. Bij zijn aankomst in Jeruzalem verwelkomden de joden hem met open armen. Volgens de eerste-eeuwse joodse geschiedschrijver Flavius Josephus lieten zij hem in het ruim 200 jaar voordien geschreven boek Daniël zelfs de profetie zien die duidelijk Alexanders veroveringen beschreef in zijn rol van „koning van Griekenland” (Daniël 8:5-8, 21). Alexanders opvolgers zetten zijn helleniseringsplan voort en doordrenkten alle delen van het rijk met de Griekse taal, cultuur en filosofie. Een vermenging van de twee culturen — de Griekse en de joodse — was onvermijdelijk.

5 In het begin van de derde eeuw v.G.T. werd begonnen aan de eerste vertaling van de Hebreeuwse Geschriften in het Grieks, de Septuaginta genoemd. Door deze vertaling leerden veel niet-joden het joodse geloof kennen en respecteren; sommigen bekeerden zich zelfs. Aan de andere kant raakten de joden vertrouwd met het Griekse denken en sommige werden filosoof, iets geheel nieuws voor hen. Philo van Alexandrië uit de eerste eeuw G.T. was zo’n joodse filosoof.

6 Philo vereerde Plato en probeerde het judaïsme te verklaren in termen van de Griekse filosofie. „Met zijn unieke synthese van Platoonse denkbeelden en bijbelse traditie”, zegt het boek De hemel, een aardse geschiedenis, „bereidt Philo de weg voor latere christelijke [en joodse] denkers.” En wat geloofde Philo ten aanzien van de ziel? Het boek vervolgt: „In zijn visie wordt de ziel door de dood in zijn oorspronkelijke, prenatale staat hersteld. Voor de ziel, die tot de wereld van de geest behoort, is het leven in het lichaam niet meer dan een korte en vaak ongelukkige episode.” Andere joodse denkers die in de onsterfelijkheid van de ziel geloofden, zijn onder anderen Isaac Israeli, de bekende tiende-eeuwse joodse arts, en Moses Mendelssohn, een Duits-joodse filosoof uit de achttiende eeuw.

7, 8. (a) Hoe schildert de talmoed de ziel af? (b) Wat zegt latere joodse mystieke literatuur over de ziel?

7 Een boek dat ook van diepgaande invloed op het joodse denken en leven is geweest, is de talmoed — de op schrift gestelde samenvatting, met latere commentaren en verklaringen, van de zogenoemde mondelinge wet, door rabbijnen samengesteld vanaf de tweede eeuw G.T. tot in de middeleeuwen. „De rabbijnen van de talmoed”, zegt de Encyclopaedia Judaica, „geloofden in het voortbestaan van de ziel na de dood.” De talmoed spreekt zelfs van een contact zoeken met de levenden door de doden. „Waarschijnlijk door de invloed van het platonisme”, zegt de Encyclopædia of Religion and Ethics, „geloofden [rabbijnen] in de preëxistentie van zielen.”

8 Latere joodse mystieke literatuur, de kabbala, gaat zelfs zo ver reïncarnatie te leren. Over die leer verklaart The New Standard Jewish Encyclopedia: „De opvatting schijnt haar oorsprong gevonden te hebben in India. . . . In de kabbala duikt ze voor het eerst op in het boek Bahir, en werd vervolgens, vanaf de Zohar, algemeen aanvaard door de mystici; ze speelt een belangrijke rol in de chassidische geloofsopvattingen en literatuur.” In het huidige Israël wordt reïncarnatie alom aanvaard als een joodse leer.

9. Wat is het standpunt van de meeste geledingen van het hedendaagse judaïsme ten aanzien van de onsterfelijkheid van de ziel?

9 Het denkbeeld van de onsterfelijkheid van de ziel heeft dus onder invloed van de Griekse filosofie zijn intrede gedaan in het judaïsme en het begrip wordt thans door de meeste geledingen ervan aanvaard. Wat valt er te zeggen over de intrede van de leerstelling in de christenheid?

De christenheid neemt Plato’s gedachten over

10. Wat concludeerde een vooraanstaand Spaans geleerde over Jezus’ geloof in de onsterfelijkheid van de ziel?

10 Het ware christendom begon met Christus Jezus. Over Jezus schreef Miguel de Unamuno, een vooraanstaand twintigste-eeuws Spaans geleerde: „Hij geloofde veeleer in de opstanding van het vlees, op de joodse manier, niet in de onsterfelijkheid van de ziel, op de [Griekse] platonische manier. . . . De bewijzen dienaangaande zijn in elk eerlijk boek met bijbelverklaringen te vinden.” Hij besloot: „De onsterfelijkheid van de ziel . . . is een heidens filosofisch dogma.”

11. Wanneer begon de Griekse filosofie het christendom aan te tasten?

11 Wanneer en hoe is dit „heidens filosofisch dogma” in het christendom binnengedrongen? De New Encyclopædia Britannica zet uiteen: „Vanaf het midden van de 2de eeuw AD begonnen christenen die enige opleiding in de Griekse filosofie hadden genoten, er behoefte aan te voelen hun geloof in de termen van deze filosofie uit te drukken, zowel met het oog op hun eigen intellectuele bevrediging als om ontwikkelde heidenen te bekeren. De filosofie die hun het beste uitkwam, was het platonisme.”

12-14. Welke rol speelden Origenes en Augustinus bij de vermenging van de platonische filosofie met het christendom?

12 Twee van die vroege filosofen oefenden grote invloed uit op de leerstellingen van de christenheid. De ene was Origenes van Alexandrië (ca. 185–254 G.T.) en de ander Augustinus van Hippo (354–430 G.T.). Over hen verklaart de New Catholic Encyclopedia: „Pas met Origenes in het Oosten en St.-Augustinus in het Westen werd vastgesteld dat de ziel een geestelijke substantie was en werd er een filosofisch begrip gevormd omtrent haar natuur.” Op basis waarvan vormden Origenes en Augustinus hun ideeën over de ziel?

13 Origenes was een leerling van Clemens van Alexandrië, „de eerste van de kerkvaders die expliciet iets van de Griekse traditie inzake de ziel overnam”, zegt de New Catholic Encyclopedia. Plato’s denkbeelden over de ziel moeten van diepe invloed op Origenes geweest zijn. „[Origenes] bouwde het hele kosmische drama van de ziel, dat hij van Plato had overgenomen, in de christelijke leer in”, schreef de theoloog Werner Jaeger in The Harvard Theological Review.

14 Augustinus wordt door sommigen in de christenheid als de grootste denker uit de oudheid beschouwd. Voordat Augustinus zich op 33-jarige leeftijd tot „het christendom” bekeerde, was hij zeer geïnteresseerd in filosofie en was hij neoplatonist * geworden. Na zijn bekering bleef hij neoplatonisch in zijn denken. „Zijn geest was de smeltkroes waarin de godsdienst van het Nieuwe Testament in de meest complete zin werd vermengd met de platonische traditie van de Griekse filosofie”, zegt The New Encyclopædia Britannica. De New Catholic Encyclopedia geeft toe dat Augustinus’ „leerstelling [van de ziel], die tot laat in de twaalfde eeuw standaard was in het Westen, veel verschuldigd was . . . aan het neoplatonisme”.

15, 16. Bracht de dertiende-eeuwse belangstelling voor Aristoteles’ leer verandering in het standpunt van de kerk ten aanzien van de leer der onsterfelijkheid van de ziel?

15 In de dertiende eeuw wonnen de leerstellingen van Aristoteles aan populariteit in Europa, grotendeels wegens de beschikbaarheid in het Latijn van de werken van Arabische geleerden die Aristoteles’ geschriften uitgebreid hadden becommentarieerd. Een zekere Thomas van Aquino, een katholiek geleerde, was diep onder de indruk van het aristotelische denken. Tengevolge van Aquino’s geschriften oefenden Aristoteles’ opvattingen grotere invloed op de kerkelijke leer uit dan die van Plato. Die tendens was echter niet van invloed op de leer over de onsterfelijkheid van de ziel.

16 Aristoteles dacht dat de ziel onafscheidelijk verbonden was met het lichaam en na de dood niet individueel voortbestond, en dat zo er al iets eeuwigs in de mens bestond, dat een abstract, onpersoonlijk intellect was. Die zienswijze ten aanzien van de ziel was niet in harmonie met de kerkelijke opvatting dat persoonlijke zielen na de dood voortleven. Daarom wijzigde Aquino Aristoteles’ opvatting over de ziel en voerde hij aan dat de onsterfelijkheid van de ziel door de rede bewezen kan worden. Zo bleef het geloof van de kerk in de onsterfelijkheid van de ziel intact.

17, 18. (a) Kwam er met de Reformatie van de zestiende eeuw een hervorming in de leer inzake de ziel? (b) Wat is het standpunt van de meeste denominaties van de christenheid ten aanzien van de onsterfelijkheid van de ziel?

17 In de veertiende en vijftiende eeuw, het begin van de renaissance, herleefde de belangstelling voor Plato. De beroemde familie De’ Medici in Italië hielp in Florence zelfs een academie stichten om de studie van Plato’s filosofie te bevorderen. In de zestiende en zeventiende eeuw taande de belangstelling voor Aristoteles. En met de Reformatie van de zestiende eeuw kwam er geen hervorming in de leer inzake de ziel. Hoewel protestantse hervormers het oneens waren met de leer van het vagevuur, aanvaardden zij wel het denkbeeld van de eeuwige straf of beloning.

18 In de meeste denominaties van de christenheid wordt dan ook de onsterfelijkheid van de ziel geleerd. Met het oog daarop schreef een Amerikaans geleerde: „Religie betekent in feite voor de grote meerderheid van ons eigen ras onsterfelijkheid, en niets anders. God is de voortbrenger van onsterfelijkheid.”

Onsterfelijkheid en de islam

19. Wanneer werd de islam gesticht, en door wie?

19 De islam begon met Mohammeds roeping tot profeet toen hij ongeveer veertig jaar was. Door moslims wordt algemeen geloofd dat hij in een periode van zo’n 20 tot 23 jaar, van omstreeks 610 G.T. tot zijn dood in 632 G.T., openbaringen kreeg. Deze openbaringen staan opgetekend in de koran, het heilige boek van de moslims. Tegen de tijd dat de islam tot bestaan kwam, was in het judaïsme en de christenheid het platonische begrip van de ziel binnengedrongen.

20, 21. Wat geloven moslims over het hiernamaals?

20 Moslims geloven dat hun geloof het sluitstuk vormt van de openbaringen die aan de getrouwe Hebreeën en christenen van weleer gegeven zijn. De koran citeert zowel de Hebreeuwse als de Griekse Geschriften. Maar op het punt van de leer der onsterfelijkheid van de ziel wijkt de koran van deze geschriften af. De koran leert dat de mens een ziel heeft die na de dood voortleeft. De koran spreekt ook over een opstanding van de doden, een oordeelsdag en de uiteindelijke bestemming van de ziel — leven in een hemelse paradijstuin of straf in een brandende hel.

21 Moslims menen dat de ziel van een dode naar de Barzakh of „Afscheiding” gaat, „de plaats of toestand waarin mensen zich na de dood en vóór het Oordeel zullen bevinden” (Soera 23:99, 100, The Holy Qur-an, voetnoot). De ziel is bij bewustzijn en ondergaat daar wat de „Kastijding van het graf” wordt genoemd indien de persoon goddeloos is geweest of smaakt geluk als hij getrouw is geweest. Maar de getrouwen moeten ook enige kwelling ondergaan wegens de enkele zonden die zij tijdens hun leven begaan hebben. Op de oordeelsdag staat ieder voor zijn eeuwige bestemming, die een eind maakt aan die tussentoestand.

22. Welke onderling verschillende theorieën over de bestemming van de ziel presenteerden enkele Arabische filosofen?

22 Het denkbeeld der onsterfelijkheid van de ziel deed in het judaïsme en de christenheid zijn intrede onder platonische invloed, maar het concept werd bij de islam van meet af aan ingebouwd. Dit wil niet zeggen dat Arabische wijsgeren niet hebben geprobeerd islamitische leerstellingen en Griekse filosofie te synthetiseren. De Arabische wereld is in feite in grote mate beïnvloed door Aristoteles’ werk. En bekende Arabische wijsgeren, zoals Avicenna en Averroës, hebben het aristotelische denken vertolkt en erop voortgebouwd. In hun pogingen het Griekse denken in harmonie te brengen met de islamitische leer over de ziel hebben zij echter onderling verschillende theorieën ontwikkeld. Zo verklaarde Avicenna dat de persoonlijke ziel onsterfelijk is, terwijl Averroës bezwaar maakte tegen die zienswijze. Niettegenstaande deze zienswijzen geloven de moslims nog steeds in de onsterfelijkheid van de ziel.

23. Hoe staan het judaïsme, de christenheid en de islam tegenover de onsterfelijkheid van de ziel?

23 Het is dus duidelijk dat het judaïsme, de christenheid en de islam allemaal de leerstelling der onsterfelijkheid van de ziel leren.

[Voetnoten]

^ ¶14 Een aanhanger van het neoplatonisme, een nieuwe versie van Plato’s filosofie, in de derde eeuw in Rome ontwikkeld door Plotinus.

[Studievragen]

[Illustratie op blz. 14]

De veroveringen door Alexander de Grote leidden tot vermenging van de Griekse en de joodse cultuur

[Illustraties op blz. 15]

Origenes (boven) en Augustinus probeerden platonisme met christendom te versmelten

[Illustraties op blz. 16]

Avicenna (boven) verklaarde dat de persoonlijke ziel onsterfelijk is. Averroës maakte bezwaar tegen die zienswijze