De regering van de „Vredevorst” te midden van vijanden
Hoofdstuk 3
De regering van de „Vredevorst” te midden van vijanden
1, 2. (a) Welke afscheidswoorden sprak Jezus Christus tot een groepje discipelen van hem? (b) Hield dit in dat er een wereldbekering zou plaatsvinden voordat hij als de „Vredevorst” zou gaan regeren?
KORT voordat Jezus Christus meer dan negentien eeuwen geleden naar de hemel opsteeg, sprak deze toen nog toekomstige „Vredevorst” de volgende afscheidswoorden tot een groepje getrouwe discipelen van hem: „Gaat daarom en maakt discipelen van mensen uit alle natiën, hen dopende in de naam van de Vader en van de Zoon en van de heilige geest . . . En ziet! ik ben met u alle dagen tot het besluit van het samenstel van dingen.” — Matthéüs 28:19, 20.
2 Hielden die woorden van Jezus in dat er vóór „het besluit van het samenstel van dingen”, dat in 1914 begon, een wereldbekering zou plaatsvinden? Neen. Thans, tegen het einde van deze twintigste eeuw, is de mensheid nog bij lange na niet tot Jezus Christus als haar Redder en rechtmatige Koning bekeerd. Dit heeft echter de progressieve ontwikkeling van wat Jehovah in de profetieën van de bijbel heeft voorzegd, niet vertraagd. Het is nooit Gods voornemen geweest dat de gehele mensenwereld bekeerd zou zijn voordat Jezus Christus als de „Vredevorst” zou beginnen te regeren. In lijnrechte tegenstelling daarmee werd voorzegd dat hij te midden van zijn vijanden zou beginnen te regeren.
3. Hoe gaf Jezus’ verwijzing naar Psalm 110 te kennen dat hij te midden van vijanden zou regeren?
Psalm 110 verwees. Wij lezen hierover in Lukas 20:41-44: „Nu zei hij tot hen: ’Hoe kan men zeggen dat de Christus Davids zoon is? Want David zelf zegt in het boek der Psalmen: „Jehovah heeft tot mijn Heer gezegd: ’Zit aan mijn rechterhand totdat ik uw vijanden tot een voetbank voor uw voeten stel.’” David noemt hem derhalve „Heer”; hoe is hij dan zijn zoon?’”
3 Jezus Christus wist dit zelfs toen hij hier op aarde was. Kort voor zijn marteldood had hij een geschil met zijn religieuze tegenstanders, waarbij hij naar4-6. (a) Hoe gaf ook Psalm 2 te kennen dat Jezus niet op een wereldbekering zou behoeven te wachten voordat hij als de „Vredevorst” zou beginnen te regeren? (b) Wanneer ging Psalm 2:7 in vervulling?
4 Het is dus duidelijk dat Jezus Christus als de Zoon van David niet zou beginnen te regeren nadat de wereld bekeerd zou zijn. In plaats daarvan moest hij beginnen te regeren te midden van vijanden die Jehovah God uiteindelijk in een oorlog tot een voetbank voor de voeten van zijn op de troon geplaatste Zoon zou maken. In Psalm 2 wordt eveneens te kennen gegeven dat zijn heerschappij als de „Vredevorst” te midden van vijanden zou beginnen. Daar staat:
5 „Waarom zijn de natiën in tumult geweest en zijn ook de nationale groepen over iets ijdels blijven mompelen? De koningen der aarde stellen zich op en de hoogwaardigheidsbekleders zelf hebben zich als één blok aaneengesloten tegen Jehovah en tegen zijn gezalfde [zijn Christus], zeggend: ’Laten wij hun banden verscheuren en hun koorden van ons afwerpen!’ Ja, Hij die in de hemel zetelt, zal lachen; Jehovah zelf zal
hen bespotten. In die tijd zal hij tot hen spreken in zijn toorn, en in zijn brandend misnoegen zal hij hen met ontsteltenis slaan, zeggend: ’Ik, ja ik, heb mijn koning geïnstalleerd op Sion, mijn heilige berg.’6 Laat mij melding maken van de verordening van Jehovah; hij heeft tot mij [Christus] gezegd: ’Gij zijt mijn zoon; heden ben ík uw vader geworden. [Psalm 2:7 ging in vervulling toen Jehovah zijn Zoon uit de doden opwekte, waardoor hij een eeuwige Vader voor Jezus werd (Romeinen 1:4).] Vraag van mij, opdat ik natiën tot uw erfdeel moge geven en de einden der aarde tot uw eigen bezitting. Gij zult ze breken met een ijzeren scepter, alsof ze een pottenbakkersvat waren, zult gij ze stukslaan.’ Nu dan, o koningen, handelt volgens inzicht; laat u corrigeren, o rechters der aarde. Dient Jehovah met vrees en weest blij met beving. Kust de zoon, opdat Hij niet vertoornd wordt en gij niet van de weg vergaat, want zijn toorn ontvlamt licht. Gelukkig zijn allen die hun toevlucht tot hem nemen.”
7. Hoe deden de apostelen van Jezus Christus na de pinksterdag een aanhaling uit Psalm 2?
7 Volgens Handelingen 4:24-27 deden de apostelen van Jezus Christus na de pinksterdag van het jaar 33 G.T. een aanhaling uit deze tweede psalm: „[Zij] verhieven . . . eensgezind hun stem tot God en zeiden: ’Soevereine Heer, gij zijt Degene die de hemel en de aarde en de zee en al wat daarin is, hebt gemaakt, en die door middel van heilige geest bij monde van onze voorvader David, uw knecht, hebt gezegd: „Waarom zijn de natiën in tumult geraakt en hebben volken op ijdele dingen gezonnen? De koningen der aarde hebben zich opgesteld en de regeerders hebben zich als één blok aaneengesloten tegen Jehovah en tegen zijn gezalfde.” Zo ook waren in deze stad zowel Herodes als Pontius Pilatus, te zamen met mensen der natiën en met volken van Israël, in werkelijkheid vergaderd tegen uw heilige knecht Jezus, die gij hebt gezalfd.’”
Voornaamste vervulling van Psalm 2
8. (a) Wanneer vond de eerste vervulling van Psalm 2:1, 2 plaats? (b) Sinds wanneer vindt de voornaamste vervulling van Psalm 2 plaats?
8 In het jaar 33 van de eerste eeuw gingen die profetische woorden van Psalm 2:1, 2 voor het eerst in vervulling. Dit gebeurde in verband met de mens Jezus Christus op aarde. Hij was met Jehovah’s heilige geest gezalfd ten tijde van zijn doop door Johannes de Doper. Maar de voornaamste vervulling van Psalm 2 vindt plaats sinds het einde van de tijden der heidenen in het jaar 1914 (Lukas 21:24). Het is afdoende bewezen dat „de bestemde tijden der natiën”, die bij de eerste verwoesting van de stad Jeruzalem in 607 v.G.T. begonnen, in het jaar 1914 eindigden. * Toen luidde de doodsklok voor de natiën van deze wereld, met inbegrip van die van de christenheid.
9. Wat gebeurde er bij de eerste verwoesting van Jeruzalem met betrekking tot het koninkrijk van God in de koninklijke geslachtslijn van koning David?
9 Bij de eerste verwoesting van Jeruzalem, door de Babyloniërs, kwam er een einde aan het koninkrijk van Jehovah God over de natie Israël in de koninklijke geslachtslijn van koning David. Sindsdien hebben de natuurlijke joden geen koning uit het koninklijke huis van David over zich gehad. Maar het koninkrijk van
de Allerhoogste God in handen van een nakomeling van David, met wie Jehovah een verbond voor een eeuwigdurend koninkrijk in zijn geslachtslijn had gesloten, zou niet voor eeuwig terneergeworpen ter aarde liggen.10, 11. (a) Wat zei God bij monde van zijn profeet Ezechiël met betrekking tot de troon van David? (b) Wie bleek „het wettelijke recht” op Davids troon te bezitten? (c) Wat zei de menigte joden toen hij zich als de wettige erfgenaam aanbood?
10 Kort voor de eerste verwoesting van het oude Jeruzalem liet Jehovah zijn profeet Ezechiël de volgende woorden tot de koning ervan richten: „Wat u betreft, o dodelijk gewonde, goddeloze overste van Israël, wiens dag gekomen is in de tijd van de dwaling van het einde, dit heeft de Soevereine Heer Jehovah gezegd: ’Verwijder de tulband en zet af de kroon. Deze zal niet dezelfde zijn. Verhoog zelfs wat laag is en verlaag zelfs de hoge. Tot een puinhoop, een puinhoop, een puinhoop zal ik ze maken. Ook wat deze aangaat, ze zal stellig van niemand worden totdat hij komt die het wettelijke recht heeft, en ik moet het aan hem geven.’” — Ezechiël 21:25-27.
11 Degene die „het wettelijke recht” bezat, kwam in de persoon van Jezus Christus, en zijn afstamming van David staat in Matthéüs 1:1-16 en Lukas 3:23-31 opgetekend. Hij werd algemeen als „de Zoon van David” aangesproken. Op de dag van zijn zegevierende intocht in Jeruzalem, waarbij hij als vervulling van de profetie op een ezel gezeten was, riep de uitbundige joodse menigte die hem en zijn apostelen vergezelde, jubelend uit: „Red toch de Zoon van David! Gezegend is hij die komt in Jehovah’s naam! Red hem toch in de hoogste hoogten!” — Matthéüs 21:9.
„De Zoon van David” wordt in de hemel op de troon geplaatst
12. Waar werd Jezus Christus, als Davids blijvende erfgenaam, op de troon geplaatst toen de tijden der heidenen in 1914 eindigden?
12 De 2520 jaar waarin de heidenen het door een nakomeling van David geregeerde koninkrijk van God zouden vertreden, eindigden in 1914. Toen kwam het moment waarop Jezus Christus, „de Zoon van David”, op de troon geplaatst zou worden, niet hier beneden op een aardse troon, maar in de hoogste hemelen, aan de rechterhand van Jehovah God! — Daniël 7:9, 10, 13, 14.
13. (a) Sinds welk jaar was er naar 1914 vooruitgewezen als het einde van de tijden der heidenen, en door wie? (b) Hoe was de houding van de natiën der aarde ten opzichte van de pas op de troon geplaatste „Zoon van David”?
13 Naar dat belangrijke jaar was door degenen die zich met de Watch Tower Bible and Tract Society verbonden, al sinds 1876 vooruitgewezen. Maar de natiën der aarde, zelfs die van de christenheid, weigerden het te erkennen als het moment om hun aardse soevereiniteit aan de pas op de troon geplaatste „Zoon van David” over te dragen. Ze erkenden niet dat hij het door God geschonken recht had op soevereiniteit over de gehele aarde, die de voetbank van Jehovah God is (Matthéüs 5:35). Door de eerste wereldoorlog te strijden, gaven ze er op overduidelijke wijze blijk van dat ze de rechtmatige Koning verwierpen.
14. (a) Van welke houding gaven de natiën bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog blijk jegens de christenen die met de Watch Tower Society verbonden waren? (b) Waarop duidt de wereldomvattende situatie, gezien deze feiten?
14 In alle oorlogvoerende natiën kwamen de toegewijde christenen die met de Watch Tower Society verbonden waren, onder enorme druk te staan om hun Matthéüs 24:9). Die haat is sinds het einde van de Eerste Wereldoorlog niet afgenomen. Waarop duidt de wereldomvattende situatie, gezien deze belangrijke feiten in de moderne geschiedenis? Hierop: De „Vredevorst” regeert te midden van vijanden die zich hier op deze aarde bevinden!
vaste besluit zich vrij te houden van bloedschuld, te laten varen. Destijds hadden zij nog geen volledig begrip van wat er bij christelijke neutraliteit betrokken is. De profetie die „de Zoon van David”, Jezus Christus, ten aanhoren van zijn discipelen had uitgesproken in verband met „het besluit van het samenstel van dingen”, kwam op pijnlijke wijze uit: „Gij zult ter wille van mijn naam voorwerpen van haat zijn voor alle natiën” (15. Wat gebeurde er met Satan de Duivel en zijn demonenhorden toen er oorlog in de hemel uitbrak, en tegen welk jaar was de uitkomst kennelijk beslist?
15 Ondanks alle vijanden die in de hemel en op aarde aanwezig waren, liet de Almachtige God op zijn bestemde tijd het beloofde Messiaanse koninkrijk geboren worden. Openbaring 12:1-9 laat zien dat er nadat ’het mannelijke kind’ — het Koninkrijk — in de hemelen als het ware uit de schoot van Jehovah’s met een vrouw te vergelijken organisatie geboren was, onmiddellijk oorlog in de hemel zelf uitbrak. In de heilige hemelen zouden de symbolische draak, Satan de Duivel, en zijn demonen-engelen zich niet langer mogen ophouden. In deze oorlog, onzichtbaar voor mensenogen, behaalde de met koninklijke macht beklede „Zoon van David” de overwinning, wierp Satan de Duivel en zijn demonenhorden uit de hemel en beperkte hun vrijheid van bewegen tot de omgeving van onze aardbol. Deze vernedering van de satanische strijdkrachten was kennelijk volledig tot stand gebracht tegen 1918, het jaar waarin de Eerste Wereldoorlog eindigde.
Na zijn vernedering voert de Duivel oorlog
16, 17. (a) Tegen wie voert de vernederde Satan de Duivel oorlog? (b) Waarvan maakt hij gebruik om deze oorlog te voeren?
16 De vernederde Satan de Duivel, de symbolische draak, is nu vooral toornig op de met een vrouw te vergelijken organisatie van Jehovah God (Openbaring 12:17). Daarom voert hij een felle oorlog tegen het door de geest verwekte overblijfsel van toegewijde christenen die het bewijs bezitten dat zij hun geestelijke moeder is. — Galaten 4:26.
17 Satan voert ook oorlog tegen de „andere schapen”, die op gehoorzame wijze samen met het gezalfde overblijfsel getuigenis afleggen omtrent de geboorte van het Koninkrijk (Johannes 10:16). Hij gebruikt niet alleen zijn vernederde demonenlegers, die zich nu in de omgeving van de aarde bevinden, maar maakt ook gebruik van het zichtbare gedeelte van zijn organisatie om deze oorlog tegen het overblijfsel en de „andere schapen” te voeren.
18. (a) Door welke beschermende macht worden het gezalfde overblijfsel en hun metgezellen omringd terwijl de Duivel met felheid oorlog tegen hen voert? (b) Welk aspect van de regering van de „Vredevorst” is bijna ten einde?
18 De periode waarin de „Vredevorst” zou regeren te midden van zijn vijanden hier op aarde, is bijna ten einde. Hij heeft de situatie uitstekend aangepakt. Dag en nacht staan zijn loyale heilige engelen ter beschikking, klaar om koninklijke orders van hem te ontvangen en ze met spoed uit te voeren. Zij doen dienst als een beschermende macht voor het gezalfde overblijfsel en hun metgezellen, de „grote schare” „andere schapen”, terwijl dezen ermee voortgaan de Koninkrijksbelangen te dienen gedurende deze snel ten einde lopende periode waarin de „Vredevorst” te midden van zijn vijanden regeert. — Openbaring 7:9.
[Voetnoten]
^ ¶8 Zie voor details het boek U kunt voor eeuwig in een paradijs op aarde leven, de bladzijden 138-141, gepubliceerd door de Watchtower Bible and Tract Society of New York, Inc.
[Studievragen]