Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Na het nieuwe verbond — Het Duizendjarig Koninkrijk

Na het nieuwe verbond — Het Duizendjarig Koninkrijk

Hoofdstuk 14

Na het nieuwe verbond — Het Duizendjarig Koninkrijk

1, 2. (a) Met wie kunnen de miljoenen mensen die door het in werking zijn van het nieuwe verbond worden begunstigd, in deze tijd vergeleken worden? (b) Hoe luidden de voorwaarden van het nieuwe verbond?

MILJOENEN mensen over de gehele aarde hebben reeds geweldige voordelen ondervonden van het in werking zijn van het nieuwe verbond, ook al zijn zij er niet in opgenomen. Zij zijn als de niet-Israëlitische inwoners van Israël gedurende de dagen dat het Mozaïsche wetsverbond nog van kracht was (Exodus 20:10). Welke voordelen ontvangen de miljoenen begunstigden die zich in deze tijd bij het overblijfsel van geestelijke Israëlieten hebben aangesloten?

2 In de profetie van Jeremia 31:31-34 zei Degene die de voorwaarden van het nieuwe verbond vaststelde: „Ik wil mijn wet in hun binnenste leggen, en in hun hart zal ik ze schrijven. En ik wil hun God worden en zíj zullen mijn volk worden.”

3. (a) In welke vorm werd de wet van het oude Mozaïsche verbond aan Israël gegeven? (b) Waar had God de wetten van het nieuwe verbond al geschreven voordat begonnen werd met het schrijven van de christelijke Griekse Geschriften?

3 In het geval van het Wetsverbond gaf Jehovah God via de profeet Mozes als middelaar „het met de hand geschreven document . . ., hetwelk uit verordeningen bestond”, aan het natuurlijke Israël (Kolossenzen 2:14). Hoe staat het echter met de wet van het nieuwe verbond? De Middelaar ervan moest ze niet in steen graveren of in een handschrift optekenen. De Middelaar ervan heeft geen eigen geschriften achtergelaten. Wat de wet van het nieuwe verbond is, komen wij te weten aan de hand van de christelijke Griekse Geschriften (2 Timótheüs 3:16). Maar zelfs voordat er een begin werd gemaakt met het schrijven van die Griekse Geschriften, rond het jaar 41 G.T., begon Jehovah zijn wet van het nieuwe verbond te schrijven. Wanneer? Op Pinksteren 33 G.T. Waar? Precies daar waar hij lang daarvoor had beloofd ze te zullen schrijven: „Ik wil mijn wetten in hun verstand leggen, en in hun hart zal ik ze schrijven.” — Hebreeën 8:10.

4. Welke goede uitwerking zou het hebben dat God zijn wetten op het hart van zijn dienstknechten schreef en ze in hun verstand legde?

4 Aangezien die wetten op het hart geschreven werden, zouden degenen die ze gehoorzamen, er waarschijnlijk niet zo snel mee ophouden ze lief te hebben. Indien die wetten „in hun verstand” werden gelegd, zouden zij ze niet zo snel vergeten. Daarom zeggen degenen die zich aan die wetten houden, met de woorden van Psalm 119:97: „Hoe lief heb ik uw wet! De gehele dag heeft ze mijn intense belangstelling.” Vanuit het diepst van hun innerlijke persoonlijkheid hebben zij genegenheid voor Jehovah’s wetten zoals die via zijn Middelaar, Jezus Christus, gegeven zijn. Aldus zijn zij, met de juiste motivatie, vastbesloten die dierbare wetten te onderhouden. Dit geldt zowel voor de „kleine kudde” in het nieuwe verbond, als voor de „grote schare” „andere schapen”, die zich niet in, maar onder het nieuwe verbond bevinden. — Vergelijk 1 Johannes 5:3; Johannes 14:15.

De Koninkrijksstrijdvraag wordt op de voorgrond gesteld!

5. Wat voorzei de Middelaar van het nieuwe verbond in Matthéüs 24:12-14?

5 Degenen die zich aan de wetten van het nieuwe verbond houden, moeten beslist voorzichtig zijn en nauwlettend acht slaan op wat de Middelaar, Jezus Christus, als een onderdeel van „het teken . . . van het besluit van het samenstel van dingen” heeft voorzegd: „Wegens het toenemen der wetteloosheid zal de liefde van de meesten verkoelen. Maar wie tot het einde heeft volhard, die zal gered worden. En dit goede nieuws van het koninkrijk zal op de gehele bewoonde aarde worden gepredikt tot een getuigenis voor alle natiën, en dan zal het einde komen.” — Matthéüs 24:3, 12-14.

6. (a) Was Matthéüs 24:14 zo maar een profetie? (b) Wie hebben het als meer dan een profetie beschouwd, en wat kan over hun volharding worden gezegd?

6 Deze laatste uitspraak omtrent een wereldomvattend getuigenis van het Koninkrijk was niet zo maar een voorzegging. Het was een richtsnoer voor zijn discipelen die in „het besluit van het samenstel van dingen” zouden leven. Het was een leidraad voor de juiste wijze waarop zij moesten handelen, helemaal tot aan het volledige einde van een samenstel van dingen dat liefdeloos is en beheerst wordt door wetteloosheid in het algemeen, niet slechts door minachting voor Gods wet. Wie blijken in deze tijd ware christenen te zijn doordat zij die woorden van Jezus Christus als een richtsnoer voor zichzelf opvatten? De historische feiten die zich sinds 1919 hebben verveelvoudigd, antwoorden naar waarheid: „Jehovah’s Getuigen”! Hun bijbelse onderwijsveldtocht betreffende het Koninkrijk is de grootste in de geschiedenis, en zij hebben daarin gedurende de afgelopen 67 jaar volharding getoond. Dit bijbelse onderwijzingswerk groeit nu elk jaar in omvang en kracht.

7, 8. (a) Wat heeft Satan tijdens de Eerste Wereldoorlog getracht te doen met degenen die in het nieuwe verbond zijn opgenomen? (b) Hoe is de Koninkrijksstrijdvraag in de naoorlogse periode krachtig op de voorgrond getreden?

7 Satan de Duivel heeft getracht deze fenomenale bijbelse onderwijsveldtocht te verhinderen door het kleine overblijfsel van geestelijke Israëlieten gedurende de Eerste Wereldoorlog weg te vagen. Hij heeft gefaald! Prompt nadat zij in de zomer van 1919 uit een met de dood te vergelijken toestand herleefden, hielden zij in september van dat jaar hun eerste naoorlogse congres in Cedar Point, Ohio. Op het tweede congres in Cedar Point, in september 1922, trad de Koninkrijksstrijdvraag krachtig op de voorgrond. Op de vierde dag van dat congres, getiteld „De Dag”, bracht de president van de Watch Tower Society zijn opwindende toespraak tot een grootse climax door uit te roepen:

8 „Dan terug naar het veld, o zonen van de allerhoogste God! Doet uw wapenrusting aan! Weest nuchter, weest waakzaam, weest actief, weest dapper. Weest getrouwe en ware getuigen voor de Heer. Gaat voorwaarts in het gevecht, totdat elk spoortje van Babylon verwoest is. Maakt de boodschap wijd en zijd bekend. De wereld moet weten dat Jehovah God is en dat Jezus Christus Koning der koningen en Heer der heren is. Dit is de dag der dagen. Ziet, de Koning regeert! Gij zijt zijn openbare aankondigers. Daarom: Verkondigt, verkondigt, verkondigt de Koning en zijn koninkrijk.”

Jehovah nauwkeuriger leren kennen

9. (a) Welk standpunt moeten de mensen innemen, nu de bewijzen dat Gods rechtvaardige regering is begonnen, zijn toegenomen? (b) Welke kennis ontvangen degenen die hun standpunt ten gunste ervan innemen?

9 Het is nu meer dan zeventig jaar geleden dat Christus in 1914 in Koninkrijksmacht op de troon werd geplaatst. Sindsdien zijn de bewijzen dat Gods rechtvaardige regering is begonnen, geweldig toegenomen. De mensen van de wereld moeten hun standpunt innemen ten aanzien van de Koninkrijksstrijdvraag, hetzij vóór het Koninkrijk of ertegen. En degenen die hun standpunt vóór die goddelijke regering innemen, ervaren de vervulling van de uiterst belangrijke woorden van het nieuwe verbond: „Zij zullen niet meer een ieder zijn metgezel en een ieder zijn broeder leren, door te zeggen: ’Kent Jehovah!’ want zij allen zullen mij kennen, van de geringste onder hen tot zelfs de grootste onder hen.” — Jeremia 31:34.

10. (a) Onder welke benaming begon het overblijfsel van geestelijke Israëlieten de „andere schapen” derhalve in de ’ene kudde’ welkom te heten? (b) Welke kennis verwierven de „andere schapen”?

10 In 1935 begon het overblijfsel van geestelijke Israëlieten de „andere schapen” van de Voortreffelijke Herder die zich nu met hen gingen verbinden, vreugdevol te verwelkomen binnen de gelederen van de ’ene kudde’ onder Jezus Christus, een kudde waarin allen Jehovah’s Getuigen zijn. Vervolgens gingen die „andere schapen”, die „een grote schare” zonder vooraf bepaald aantal begonnen te worden, te zamen met het door de geest verwekte overblijfsel „de geboden van God onderhouden” en „het werk” doen „dat bestaat in het getuigenis afleggen omtrent Jezus” (Openbaring 7:9-17; 12:17). Vanaf het begin in 1935 leerden die „andere schapen” dus eveneens Jehovah kennen, „van de geringste onder hen tot zelfs de grootste onder hen”.

11. Hoe is christelijke kennis van Jehovah anders en beter dan die van de joden onder het Wetsverbond?

11 Maar in welk opzicht is christelijke kennis van Jehovah anders en beter dan de kennis die de joden onder het oude Mozaïsche wetsverbond hadden? De hemelse Maker van het nieuwe verbond vertelt ons verder: „Want ik zal hun dwaling vergeven, en hun zonde zal ik niet meer gedenken” (Jeremia 31:34; Hebreeën 8:12). Dit is te danken aan het feit dat het nieuwe verbond gebaseerd is op een beter offer via een betere Middelaar (Hebreeën 8:6; 9:11, 12, 22, 23). Het betere slachtoffer van de betere Middelaar behoeft niet te worden herhaald, zoals op de jaarlijkse verzoendag onder het oude Mozaïsche wetsverbond het geval was (Hebreeën 10:15-18). Met het oog op dit alles is de kennis van Jehovah die het bezit is van degenen die zich in en onder het nieuwe verbond bevinden, inderdaad beter, rijker, van meer inzicht getuigend en vollediger dan de kennis van God die de joden onder het Wetsverbond hadden.

12. Wat is bovenal de positie die Jehovah inneemt ten opzichte van hen die in het nieuwe verbond zijn opgenomen en hen die zich onder dat verbond bevinden?

12 Bovenal is Jehovah God, de Verbondmaker, de Koning over degenen die hij in het nieuwe verbond opneemt en over degenen die hij onder dat verbond plaatst (Matthéüs 5:34, 35; Jeremia 10:7). De apostel Paulus wees 1850 jaar voordat Jezus in 1914 in de hemel als Koning op de troon werd geplaatst, op Jehovah’s koningschap over degenen die de wetten van het nieuwe verbond gehoorzamen, met de woorden: „Aan de Koning der eeuwigheid nu, onvergankelijk, onzichtbaar, de enige God, zij eer en heerlijkheid tot in alle eeuwigheid. Amen.” — 1 Timótheüs 1:17.

Het Duizendjarig Koninkrijk na „de grote verdrukking”

13. (a) Wanneer en onder welke omstandigheden zal de „grote schare” in volledige mate de zegeningen die uit het nieuwe verbond voortvloeien, gaan ervaren? (b) Welk grootse doel zal het nieuwe verbond hebben bereikt?

13 De „grote schare” „andere schapen”, die niet in het nieuwe verbond zijn opgenomen maar zich eronder bevinden, zien ernaar uit levend uit „de grote verdrukking” te komen. Nadat dit huidige ten ondergang gedoemde samenstel van dingen is vernietigd, zullen zij zich duizend jaar lang verheugen in de door Jezus Christus en zijn medeërfgenamen uitgeoefende regering over de gereinigde aarde (Openbaring 7:9-14). Dan zal het doel van het nieuwe verbond bereikt zijn, namelijk „een volk tot een speciaal bezit” voort te brengen om erfgenamen van Gods hemelse koninkrijk te worden (1 Petrus 2:9; Handelingen 15:14). Door middel van Gods koninkrijk zal de „grote schare” van overlevende „andere schapen” een volledige mate van zegeningen ervaren. Satan de Duivel en zijn onzichtbare demonenorganisatie zullen in de afgrond zijn geworpen en zullen niet in staat zijn tussenbeide te komen. — Openbaring 21:1-4; 20:1-3.

14. Welke goede voorbereiding zal de overlevende „grote schare” hebben gehad?

14 De overlevende „grote schare” „andere schapen” zal goed voorbereid zijn op het leven in het nieuwe samenstel van dingen. Net als het overblijfsel van geestelijke Israëlieten zullen zij God hebben leren kennen, „van de geringste onder hen tot zelfs de grootste onder hen” (Jeremia 31:34). De regerende Koning zei eens in gebed tot God: „Dit betekent eeuwig leven, dat zij voortdurend kennis in zich opnemen van u, de enige ware God, en van hem die gij hebt uitgezonden, Jezus Christus” (Johannes 17:3). Deze alomvattende kennis van Jehovah God zal dus eeuwige redding bewerkstelligen. Dit zal niet alleen gelden voor het „vlees” dat levend door de „grote verdrukking” heen zal komen, maar ook voor de miljarden menselijke doden die de stem van de Koning zullen horen en uit hun herinneringsgraven zullen komen. Alle benodigde kennis van Jehovah zal aan die opgestane personen worden meegedeeld. — Matthéüs 24:21, 22; Johannes 5:28, 29; Openbaring 20:11-15.

15. Waarom zal de verwezenlijking van het nieuwe verbond geen nadelige gevolgen hebben voor de „grote schare” „andere schapen”?

15 Dat Gods nieuwe verbond op grootse wijze volledig verwezenlijkt zal worden, zal geen nadelige gevolgen hebben voor de „grote schare” met schapen te vergelijken personen die de vernietiging van dit ten ondergang gedoemde samenstel van dingen overleven. In plaats daarvan zal het de weg openen voor zelfs nog grotere zegeningen op de gereinigde aarde die zij zullen beërven, en zij zullen er als eersten een aandeel aan hebben er een wereldomvattend paradijs van te maken (Matthéüs 25:34; Lukas 23:43). Nu binnenkort zullen degenen die de aarde ruïneren verdwenen zijn, „maar wie op Jehovah hopen, díe zullen de aarde bezitten. . . . De zachtmoedigen . . . zullen de aarde bezitten, en zij zullen inderdaad hun heerlijke verrukking vinden in de overvloed van vrede” (Psalm 37:9-11). O moge het Duizendjarig Koninkrijk van Jehovah God in handen van de „Vredevorst”, dat volgt op de verwezenlijking van het nieuwe verbond, door allen vreugdevol worden begroet!

[Studievragen]

[Illustratie op blz. 119]

Gods koninkrijk zal over de gehele aarde gepredikt worden voordat dit samenstel eindigt