Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Aan wie behoren wij toe?

Aan wie behoren wij toe?

Lied 207

Aan wie behoren wij toe?

(1 Korinthiërs 6:20)

1. Aan wie behoort u toe?

Wie is uw Heer en God?

Want hij voor wie u buigt u neer,

Hij is uw meester, is uw heer.

Een slaaf kan slechts van één,

Niet van twee meesters zijn.

Dan is hij verdeeld, zijn trouw is gespeeld;

Hij dient dan slechts in schijn.

2. Aan wie behoort u toe?

Wie is uw Heer en God?

Want één is goed en één is slecht;

Doe dus een keus, en blijf oprecht.

Zal „caesar” zijn uw god,

Is aan zijn kant uw strijd?

Of bent u veeleer Jehovah, uw Heer,

Uitsluitend toegewijd?

3. Aan wie behoor ik toe?

Jehovah is mijn Heer!

Die God der waarheid dien ik blij;

Hem ben ik trouw, mijn eed bindt mij.

Hij heeft mij duur gekocht;

Ik dien geen mensen meer.

Zijn Zoon werd gedood; dat offer was groot.

’k Besef dat altijd weer.

4. Aan God behoren wij!

Dat is een zekerheid.

De eenheid die hij heeft voorzegd,

Is in zijn kudde, vast en hecht.

Wij komen graag bijeen,

Zoals Gods volk weleer.

Verenigd en blij verheerlijken wij

Jehovah God als Heer.