Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Het Koninkrijkszaad zaaien

Het Koninkrijkszaad zaaien

Lied 133

Het Koninkrijkszaad zaaien

(Mattheüs 13:4-8, 19-23)

1. O kom toch, gij slaven van God, onze Heer,

U gaf aan Jehovah uw hart.

Doe mee aan het werk dat hij u toevertrouwt,

Een werk eens door Jezus gestart.

Het zaad van Gods waarheid moet worden gezaaid

Op grond die veel vrucht geven kan,

Ja, vruchten van lof, als u ijverig werkt

In Gods wijngaard, niet slechts nu en dan.

2. Een deel van het zaad wordt misschien langs de weg

Door „vogels” van Satan geroofd.

Wat opgroeit op rotsige grond, wordt verzengd,

Daar tegenstand elk leven dooft.

Ook hebzucht en zorg doen als doornen hun kwaad,

Verstikken de kiemplant die groeit.

Toch valt er ook zaad op voortref’lijke grond,

Waar het opgroeit en rijkelijk bloeit.

3. Hoevéél zaad er valt op voortref’lijke grond,

Ligt vaak aan het werk dat u doet.

Verdrijf Satans „vogels” door liefde, geduld;

Bied steun bij vervolging, geef moed.

Door waakzaam te zijn, weert u menige doorn;

Die zorg is aan u toevertrouwd.

Zo oogst u vol vreugd, als de tijd daarvoor is,

Wel tot dertig- of zelfs honderdvoud.