Wat voor mensen behoren wij te zijn?
Lied 177
Wat voor mensen behoren wij te zijn?
1. Wij denken aan Gods grote dag en aan zijn geduld
En zijn voor hem en voor zijn Zoon van liefde vervuld.
De nacht is vergevorderd, de dag nabij;
Het samenstel van Satan gaat snel voorbij.
Door ons wordt op de noodzaak om te bidden gelet,
Want ieder dient zich in te spannen in het gebed.
Al wie met hart en ziel tot God bidt, hem gedenkt,
Vindt zo vrede van de geest, die slechts Jehovah ons schenkt.
2. En onze vrede blijft beslist niet onopgemerkt:
Een schouwspel zijn wij; ieder ziet hoe God in ons werkt.
Dus wat voor mensen horen wij dan te zijn?
Ja, kan men ons gedrag zien als heilig, rein?
Vertrouwend op Gods hulp getuigen wij onvervaard
Van ’t Koninkrijk en van Gods nieuwe heem’len en aard,
Dat daar rechtvaardigheid zal wonen voor altijd.
Ja, wij prediken dat goede nieuws met blijdschap en vlijt.
3. Wij passen onze levenswijs en daden steeds aan
Opdat ze op één lijn met Gods beginselen staan.
Door Christus reingewassen van zondesmet,
Verheugen wij ons nu in Gods vredewet.
Wij wensen onbesmet en onbevlekt steeds te zijn.
De waarheid heeft ons vrijgemaakt; wij blijven nu rein.
Tracht dicht bij God te zijn, beschouw hem als uw Vriend,
Want hij helpt u steeds en zorgt voor u, zolang u hem dient.