Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

HOOFDSTUK 9

‘God is niet partijdig’

‘God is niet partijdig’

De christenen beginnen tot onbesneden heidenen te prediken

Gebaseerd op Handelingen 10:1–11:30

1-3. Welk visioen krijgt Petrus, en waarom is het belangrijk dat we de betekenis ervan begrijpen?

 HET is de herfst van het jaar 36. Petrus is in de havenstad Joppe aan het bidden op het platte dak van een huis aan zee. Hij is al een paar dagen in dit huis te gast. Dat hij hier logeert laat zien dat hij tot op zekere hoogte onbevooroordeeld is. De eigenaar, Simon, is leerlooier van beroep, en niet alle Joden zouden bij zo’n man willen logeren. a Toch staat Petrus op het punt een belangrijke les te leren over Jehovah’s onpartijdigheid.

2 Terwijl Petrus aan het bidden is, krijgt hij een visioen. Wat hij daarin te zien krijgt, zou voor elke Jood schokkend zijn. Hij ziet uit de hemel iets komen wat op een groot laken lijkt. Daarin zitten allerlei dieren die volgens de wet onrein zijn. Petrus krijgt te horen dat hij de dieren moet slachten en opeten, maar hij zegt: ‘Ik heb nog nooit iets gegeten wat onheilig en onrein was.’ Niet één maar drie keer krijgt hij te horen: ‘De dingen die God heeft gereinigd, mag je niet langer onrein noemen’ (Hand. 10:14-16). Petrus is in de war door dit visioen, maar al snel gaat hij het begrijpen.

3 Wat betekende het visioen dat Petrus kreeg? Het is belangrijk dat we dit visioen begrijpen, want het bevat een diepgaande waarheid over Jehovah’s kijk op mensen. Als ware christenen kunnen we geen grondig getuigenis over Gods Koninkrijk geven als we niet dezelfde kijk op mensen hebben als Jehovah. Om de betekenis van het visioen te begrijpen, gaan we kijken wat ervoor en erna gebeurde.

‘Hij zond altijd smeekgebeden tot God op’ (Handelingen 10:1-8)

4, 5. Wie was Cornelius, en wat gebeurde er terwijl hij aan het bidden was?

4 Petrus had geen idee dat er in Cesarea, zo’n 50 kilometer naar het noorden, een man was die een dag eerder ook een visioen van God had gekregen. Deze man heette Cornelius. Hij was centurio in het Romeinse leger, b en hij was ‘een diepgelovig man’. Hij was ook een voorbeeldig gezinshoofd, want ‘hij en iedereen in zijn huis hadden ontzag voor God’. Cornelius was geen Joodse proseliet maar een onbesneden heiden. Toch had hij medegevoel met Joden die arm waren, en hij gaf hun financiële hulp. Deze oprechte man ‘zond altijd smeekgebeden tot God op’ (Hand. 10:2).

5 Rond drie uur ’s middags, terwijl Cornelius aan het bidden was, kreeg hij een visioen waarin een engel tegen hem zei: ‘Je gebeden en je giften aan de armen zijn naar God opgestegen en zijn steeds in zijn gedachten’ (Hand. 10:4). Op aanwijzing van de engel stuurde Cornelius mannen om Petrus te halen. Cornelius stond op het punt iets te ervaren dat nog geen enkele onbesneden heiden had meegemaakt. Hij zou de boodschap van redding horen.

6, 7. (a) Vertel een ervaring waaruit blijkt dat God de gebeden van oprechte mensen verhoort. (b) Wat kunnen we uit zulke ervaringen concluderen?

6 Verhoort God ook in deze tijd de gebeden van oprechte mensen die de waarheid over hem willen weten? Sta eens stil bij de volgende ervaring. Een vrouw in Albanië nam een Wachttoren aan waarin een artikel stond over het opvoeden van kinderen. c Ze zei tegen de Getuige die bij haar aan de deur kwam: ‘Wist je dat ik net tot God aan het bidden was om hulp bij het opvoeden van mijn dochters? Hij heeft jou gestuurd! Je komt precies met de informatie die ik nodig heb!’ De vrouw en haar dochters begonnen te studeren, en later ging ook haar man meedoen met de studie.

7 Is die ervaring uniek? Absoluut niet! Zulke ervaringen gebeuren overal in de wereld, veel te vaak om het toeval te kunnen noemen. Wat kunnen we daaruit concluderen? Ten eerste dat Jehovah de gebeden verhoort van oprechte mensen die hem zoeken (1 Kon. 8:41-43; Ps. 65:2). Ten tweede dat we bij ons predikingswerk de steun van engelen hebben (Openb. 14:6, 7).

‘Petrus vroeg zich verbijsterd af wat het visioen betekende’ (Handelingen 10:9-23a)

8, 9. Wat kreeg Petrus via de heilige geest te horen, en hoe reageerde hij daarop?

8 Terwijl Petrus nog op het dak was en ‘zich verbijsterd afvroeg wat het visioen dat hij had gezien betekende’, kwamen de mannen van Cornelius bij het huis aan (Hand. 10:17). Zou Petrus, die drie keer had gezegd dat hij geen onrein voedsel zou eten, bereid zijn met de mannen mee te gaan en het huis van een heiden binnen te gaan? De heilige geest maakte hem duidelijk wat Gods wil was. Petrus kreeg te horen: ‘Er zijn drie mannen die naar je vragen. Sta op, ga naar beneden en ga met ze mee. Twijfel niet, want ik heb ze gestuurd’ (Hand. 10:19, 20). Het visioen van de onreine dieren had Petrus er ongetwijfeld op voorbereid de leiding van de heilige geest te volgen.

9 Toen Petrus hoorde dat Cornelius van God de opdracht had gekregen om hem te laten halen, nodigde hij de heidense boodschappers binnen ‘en ontving ze als gast’ (Hand. 10:23a). Petrus was gehoorzaam en paste zich meteen aan toen hij hoorde wat Gods wil was.

10. Hoe leidt Jehovah zijn volk, en wat kunnen we ons afvragen?

10 Ook nu geeft Jehovah zijn volk leiding door dingen geleidelijk te onthullen (Spr. 4:18). Door middel van zijn heilige geest geeft hij leiding aan ‘de getrouwe en beleidvolle slaaf’ (Matth. 24:45). Soms krijgen we verduidelijking over ons begrip van Gods Woord of zijn er veranderingen in organisatorische procedures. Het is goed om je af te vragen: Hoe reageer ik op zulke verbeteringen? Onderwerp ik me aan de leiding van Gods geest?

Petrus ‘gaf opdracht ze te dopen’ (Handelingen 10:23b-48)

11, 12. Wat deed Petrus toen hij in Cesarea aankwam, en wat had hij geleerd?

11 De dag nadat Petrus het visioen had gekregen, ging hij met negen anderen — de drie mannen van Cornelius en ‘zes [Joodse] broeders’ uit Joppe — naar Cesarea (Hand. 11:12). Cornelius verwachtte Petrus en hij ‘had zijn familie en goede vrienden bij elkaar geroepen’, blijkbaar allemaal heidenen (Hand. 10:24). Toen Petrus aankwam, deed hij iets wat eerder voor hem ondenkbaar was: hij ging het huis van een onbesneden heiden binnen! Petrus zei: ‘Jullie weten heel goed dat het een Jood verboden is met iemand van een ander volk om te gaan of hem te bezoeken. Maar God heeft me laten zien dat ik geen mens onheilig of onrein mag noemen’ (Hand. 10:28). Petrus had inmiddels ingezien dat het visioen bedoeld was om hem een les te leren die verder ging dan wat voor voedsel iemand mocht eten. Hij mocht ‘geen mens [ook geen heiden] onheilig of onrein noemen’.

‘Cornelius verwachtte hen natuurlijk en had zijn familie en goede vrienden bij elkaar geroepen.’ — Handelingen 10:24

12 Iedereen was geïnteresseerd in wat Petrus te zeggen had. Cornelius zei: ‘We zijn hier allemaal bij elkaar in aanwezigheid van God om alles te horen wat Jehovah u heeft opgedragen te zeggen’ (Hand. 10:33). Hoe zou jij je voelen als iemand zo veel interesse toonde? Petrus begon met een krachtige uitspraak: ‘Nu begrijp ik echt dat God niet partijdig is, maar in elk volk is iedereen die ontzag voor hem heeft en het juiste doet, aanvaardbaar voor hem’ (Hand. 10:34, 35). Petrus had geleerd dat Gods kijk op mensen niet bepaald wordt door ras, nationaliteit of andere externe factoren. Vervolgens gaf hij getuigenis over Jezus’ bediening, dood en opstanding.

13, 14. (a) Wat was er zo opmerkelijk aan de bekering van Cornelius en andere heidenen in 36? (b) Waarom moeten we geen mening over mensen vormen op basis van externe factoren?

13 Toen gebeurde er iets unieks: ‘Terwijl Petrus daar nog over sprak’, werd de heilige geest uitgestort op deze heidenen (Hand. 10:44, 45). Dit is de enige keer dat de Bijbel vermeldt dat de geest vóór de doop werd uitgestort. Petrus zag dit als een teken van Gods goedkeuring en ‘gaf opdracht ze [die heidenen] in de naam van Jezus Christus te dopen’ (Hand. 10:48). Met de bekering van deze heidenen in het jaar 36 kwam er een eind aan de periode van speciale gunst voor de Joden (Dan. 9:24-27). Petrus nam bij deze gelegenheid de leiding en gebruikte de derde en laatste ‘sleutel van het Koninkrijk’ (Matth. 16:19). Met deze sleutel werd voor onbesneden heidenen de deur geopend om met de geest gezalfde christenen te worden.

14 Ook in deze tijd beseffen we dat er ‘bij God geen partijdigheid is’ (Rom. 2:11). ‘Het is zijn wil dat alle soorten mensen worden gered’ (1 Tim. 2:4). We moeten dus geen mening over mensen vormen op basis van externe factoren. We hebben de opdracht gekregen grondig getuigenis te geven over Gods Koninkrijk, en dat betekent dat we tot alle mensen prediken, ongeacht hun ras, nationaliteit, uiterlijk of religieuze achtergrond.

‘Ze maakten geen bezwaar meer’ en ‘loofden God’ (Handelingen 11:1-18)

15, 16. Waarom hadden sommige Joodse christenen kritiek op Petrus, en hoe verklaarde hij wat hij had gedaan?

15 Ongetwijfeld wilde Petrus graag naar Jeruzalem om te vertellen wat er was gebeurd. Maar blijkbaar was het nieuws dat onbesneden heidenen ‘het woord van God hadden aanvaard’ al voor hem uit gereisd. Petrus was nog maar net aangekomen of ‘de voorstanders van de besnijdenis hadden kritiek op hem’. Ze waren geschokt omdat hij ‘in het huis van onbesneden mannen was geweest en met ze had gegeten’ (Hand. 11:1-3). Het punt was niet of heidenen volgelingen van Christus konden worden. Volgens deze Joodse discipelen moesten heidenen zich aan de wet van Mozes houden — ook de wet over de besnijdenis — om Jehovah op een aanvaardbare manier te aanbidden. Kennelijk vonden sommigen van hen het moeilijk om de wet van Mozes los te laten.

16 Hoe verklaarde Petrus wat hij had gedaan? Volgens Handelingen 11:4-16 noemde hij vier bewijzen van leiding uit de hemel: (1) het visioen dat hij van God had gekregen (vers 4-10), (2) de opdracht van de geest (vers 11, 12), (3) het bezoek van de engel aan Cornelius (vers 13, 14) en (4) de uitstorting van de heilige geest op de heidenen (vers 15, 16). Petrus besloot met een indringende vraag: ‘God heeft aan hen [gelovige heidenen] dus dezelfde vrije gave [de heilige geest] gegeven als aan ons [Joden], die gelovigen in de Heer Jezus Christus zijn geworden. Wie was ik dan, dat ik God zou kunnen tegenhouden?’ (Hand. 11:17)

17, 18. (a) Waarom was Petrus’ getuigenis een test voor Joodse christenen? (b) Waarom kan het een uitdaging zijn om de eenheid in de gemeente te bewaren, en wat kunnen we ons afvragen?

17 Petrus’ getuigenis was een belangrijke test voor die Joodse christenen. Konden ze hun vooroordelen opzijzetten en de pasgedoopte heidenen als medechristenen accepteren? Het verslag zegt: ‘Toen ze [de apostelen en andere Joodse christenen] dat hoorden, maakten ze geen bezwaar meer. Ze loofden God en zeiden: “God geeft dus ook aan heidenen de kans om berouw te hebben, wat tot leven leidt”’ (Hand. 11:18). Door die positieve instelling bleef de eenheid van de gemeente bewaard.

18 Ook nu kan het een uitdaging zijn om de eenheid te bewaren, want ware aanbidders komen ‘uit alle landen, stammen, volken en talen’ (Openb. 7:9). Vaak zijn er in een gemeente personen van allerlei rassen, culturen en achtergronden te vinden. Vraag je af: Heb ik elk spoortje vooroordeel bij mezelf uitgebannen? Ben ik vastbesloten om wereldse opvattingen die tot verdeeldheid leiden — zoals nationalisme, racisme en trots op de eigen cultuur of taal — geen invloed te laten hebben op hoe ik mijn broeders en zusters behandel? Sta eens stil bij wat Petrus (Cefas) enkele jaren na de bekering van de eerste heidenen overkwam. Omdat hij zich liet meeslepen door het vooroordeel van anderen, ‘hield hij zich afzijdig’ van niet-Joodse christenen en moest hij door Paulus gecorrigeerd worden (Gal. 2:11-14). Blijf er dus altijd op letten dat je niet beïnvloed wordt door vooroordeel.

‘Veel mensen werden gelovigen’ (Handelingen 11:19-26a)

19. Tot wie begonnen Joodse christenen in Antiochië te prediken, en wat was het resultaat?

19 Zouden Jezus’ volgelingen nu tot onbesneden heidenen gaan prediken? Merk op wat er later in Syrisch Antiochië gebeurde. d In deze stad was een grote Joodse gemeenschap, maar er was weinig vijandigheid tussen de Joden en de heidenen. Antiochië was dus een goede plek om tot de heidenen te prediken. Enkele Joodse discipelen begonnen het goede nieuws aan ‘de Griekssprekende bevolking’ daar bekend te maken (Hand. 11:20). Ze predikten niet alleen tot Griekssprekende Joden, maar ook tot onbesneden heidenen. Jehovah zegende hun werk en ‘veel mensen werden gelovigen’ (Hand. 11:21).

20, 21. Hoe toonde Barnabas bescheidenheid, en hoe kunnen wij net zo bescheiden zijn in onze dienst?

20 Dit veld was rijp om geoogst te worden, en daarom stuurde de gemeente in Jeruzalem Barnabas naar Antiochië. Er waren zo veel mensen die interesse hadden dat hij het niet alleen aankon. Wie zou hem beter kunnen helpen dan Saulus, die een apostel voor de heidenen moest worden? (Hand. 9:15; Rom. 1:5) Zou Barnabas Saulus als een rivaal bezien? Nee, Barnabas was heel bescheiden. Hij nam het initiatief om naar Tarsus te gaan, Saulus te zoeken en hem mee te nemen naar Antiochië. Samen bleven ze daar een jaar om de discipelen in de gemeente op te bouwen (Hand. 11:22-26a).

21 Hoe kunnen wij bescheiden zijn in onze dienst? Het is belangrijk dat we onze beperkingen kennen. Iedereen heeft zijn sterke punten en bekwaamheden. Sommigen zijn er bijvoorbeeld heel goed in om informeel of van huis tot huis te prediken, maar vinden het moeilijk om nabezoeken te brengen of Bijbelstudies op te richten. Als jij graag bekwamer wilt worden in een bepaalde tak van dienst, waarom zou je dan niet om hulp vragen? Dan zul je waarschijnlijk meer bereiken en meer vreugde in je dienst hebben (1 Kor. 9:26).

Ze ‘stuurden hulp naar de broeders’ (Handelingen 11:26b-30)

22, 23. Hoe toonden de broeders in Antiochië broederlijke liefde, en hoe zien we die liefde onder Gods volk in deze tijd?

22 ‘In Antiochië werden de discipelen door Gods voorzienigheid voor het eerst christenen genoemd’ (Hand. 11:26b). Deze door God goedgekeurde naam is een passende beschrijving voor personen die Christus navolgen. Maar nu werden ook heidenen christenen. Zou er een broederschap ontstaan tussen de Joodse en de niet-Joodse gelovigen? Sta eens stil bij wat er gebeurde toen er rond 46 een grote hongersnood kwam. e Vroeger waren hongersnoden een groot probleem voor de armen, die geen spaargeld en geen voedselvoorraad hadden. Tijdens deze hongersnood hadden de Joodse christenen die in Judea woonden niet genoeg te eten. Velen van hen waren kennelijk arm. Toen de broeders in Antiochië, ook de niet-Joodse christenen, dat hoorden, stuurden ze ‘een ondersteuning naar de broeders in Judea’ (Hand. 11:29, vtn.). Dat was echte broederlijke liefde!

23 Zo’n liefde bestaat nog steeds onder Gods aanbidders. Als we horen dat onze broeders en zusters in een ander land of in onze eigen omgeving in nood verkeren, willen we ze graag helpen. Bijkantoorcomités organiseren snel hulpverleningscomités om broeders en zusters te helpen die worden getroffen door natuurrampen, zoals orkanen, aardbevingen en tsunami’s. Al zulke hulpacties laten zien dat onze broederschap echt is (Joh. 13:34, 35; 1 Joh. 3:17).

24. Hoe kun je laten zien dat je de les begrijpt die Jehovah Petrus leerde?

24 Als ware christenen beseffen we hoe belangrijk het visioen was dat Petrus op het dak van een huis in Joppe kreeg. We aanbidden een onpartijdige God. Het is zijn wil dat we grondig getuigenis geven over zijn Koninkrijk, wat inhoudt dat we tot anderen prediken, ongeacht hun ras, afkomst of maatschappelijke status. Wees dus vastbesloten om iedereen die wil luisteren de kans te geven het goede nieuws te horen (Rom. 10:11-13).

Als onze broeders en zusters in nood verkeren, helpen we ze graag

a Sommige Joden keken op leerlooiers neer omdat ze dode dieren moesten aanraken en bij hun werk walgelijke stoffen gebruikten. Leerlooiers werden als onrein bezien en mochten daarom niet in de tempel komen, en hun werkplaats moest op minstens 50 el (ca. 22 meter) van een stad liggen. Dat kan voor een deel verklaren waarom Simon een huis ‘aan de zee’ had (Hand. 10:6).

b Zie het kader ‘ Cornelius en het Romeinse leger’.

c Het artikel had als titel ‘Betrouwbare adviezen voor het opvoeden van kinderen’ en stond in de uitgave van 1 november 2006, blz. 4-7.

d Zie het kader ‘ Syrisch Antiochië’.

e De Joodse geschiedschrijver Josephus maakt melding van deze hongersnood die plaatsvond tijdens de regering van keizer Claudius (41-54 n.Chr.).