Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

HOOFDSTUK 15

‘Hij sterkte de gemeenten’

‘Hij sterkte de gemeenten’

Reizende opzieners helpen de gemeenten sterker te worden in het geloof

Gebaseerd op Handelingen 15:36–16:5

1-3. (a) Wie is Paulus’ nieuwe reisgenoot, en wat voor iemand is hij? (b) Wat gaan we in dit hoofdstuk bespreken?

 TERWIJL ze over oneffen paden van de ene naar de andere stad lopen, kijkt Paulus naar de jonge man naast hem. Hij heet Timotheüs. Hij is mogelijk rond de 20 en hij is heel enthousiast en ijverig. Met elke stap laten ze Lystra en Ikonium, de omgeving waar Timotheüs is opgegroeid, steeds verder achter zich. Wat staat hun te wachten? Voor Paulus is dit al de tweede zendingsreis. Hij weet dus dat er heel wat gevaren en problemen op hun pad zullen komen. Hoe zal Timotheüs daarop reageren?

2 Paulus heeft vertrouwen in Timotheüs, misschien wel meer dan deze nederige jonge man zelf. Door wat Paulus de laatste tijd heeft meegemaakt, beseft hij maar al te goed hoe waardevol een goede reisgenoot is. Hij weet wat voor werk hem te wachten staat: de gemeenten bezoeken en sterken. Daarvoor moeten ze als reizende bedienaren vastberaden en eensgezind zijn. Waarom vindt Paulus dat waarschijnlijk zo belangrijk? Eén reden is misschien het meningsverschil dat eerder tot een breuk tussen hem en Barnabas heeft geleid.

3 In dit hoofdstuk zullen we veel leren over het oplossen van meningsverschillen. We zullen ook zien waarom Paulus Timotheüs als reisgenoot uitkoos. En we gaan bekijken welke belangrijke rol kringopzieners in deze tijd hebben.

‘Laten we teruggaan en de broeders bezoeken’ (Handelingen 15:36)

4. Wat wilde Paulus tijdens zijn tweede zendingsreis doen?

4 In het vorige hoofdstuk hebben we gezien hoe een delegatie van vier broeders — Paulus, Barnabas, Judas en Silas — de gemeente in Antiochië aanmoedigde door ze te vertellen over de beslissing van het besturende lichaam over de besnijdenis. Wat deed Paulus daarna? Hij maakte plannen voor een nieuwe reis. Hij zei tegen Barnabas: ‘Laten we nu teruggaan en de broeders bezoeken in alle steden waar we Jehovah’s woord hebben verkondigd, om te kijken hoe het met ze gaat’ (Hand. 15:36). Paulus stelde niet voor om de pasbekeerde christenen alleen voor de gezelligheid te bezoeken. Het boek Handelingen laat zien welk doel Paulus met zijn tweede zendingsreis had. Ten eerste zou hij ermee doorgaan de richtlijnen van het besturende lichaam over te brengen (Hand. 16:4). Ten tweede was Paulus als reizend opziener vastbesloten om het geloof op te bouwen van de broeders en zusters in de gemeenten (Rom. 1:11, 12). Hoe volgt de organisatie van Jehovah’s Getuigen in deze tijd het voorbeeld van de apostelen?

5. Hoe geeft het Besturende Lichaam in deze tijd richtlijnen en aanmoediging aan de gemeenten?

5 In deze tijd leidt Christus zijn gemeente via het Besturende Lichaam van Jehovah’s Getuigen. Door middel van brieven, gedrukte en digitale publicaties, vergaderingen en andere communicatiemiddelen geven deze trouwe gezalfde mannen leiding en aanmoediging aan alle gemeenten in de wereld. Het Besturende Lichaam wil ook contact onderhouden met elke gemeente. Dat doen ze via kringopzieners. Wereldwijd zijn er duizenden bekwame ouderlingen rechtstreeks door het Besturende Lichaam als kringopziener aangesteld.

6, 7. Wat zijn enkele verantwoordelijkheden van kringopzieners?

6 Reizende opzieners doen moeite om het geloof van iedereen in de gemeente op te bouwen en persoonlijke belangstelling te tonen. Daarmee volgen ze het voorbeeld van eerste-eeuwse christenen zoals Paulus. Hij gaf een andere reizende opziener de aansporing: ‘Predik het woord. Doe het zonder uitstel, in gunstige tijd en in moeilijke tijd. Wijs terecht, berisp en spoor aan, met veel geduld en onderwijskunst. (...) Doe het werk van een evangelieprediker’ (2 Tim. 4:2, 5).

7 In overeenstemming met die woorden gaat de kringopziener (samen met zijn vrouw als hij getrouwd is) met de verkondigers mee in verschillende takken van de velddienst. Omdat kringopzieners goede onderwijzers zijn en van de velddienst houden, heeft hun voorbeeld een positief effect op de broeders en zusters (Rom. 12:11; 2 Tim. 2:15). Kringopzieners staan vooral bekend om hun zelfopofferende liefde. Ze zetten zich volledig in, bijvoorbeeld door met slecht weer en zelfs in gevaarlijke gebieden te reizen (Fil. 2:3, 4). Ze geven ook aanmoediging, onderwijs en raad door in elke gemeente Bijbelse lezingen te houden. Je zult veel aan hun bezoek hebben als je over hun voorbeeld nadenkt en hun geloof navolgt (Hebr. 13:7).

‘Een hoogoplopende ruzie’ (Handelingen 15:37-41)

8. Hoe reageerde Barnabas op Paulus’ uitnodiging?

8 Barnabas was blij met Paulus’ voorstel om ‘de broeders te bezoeken’ (Hand. 15:36). Op hun vorige reis hadden ze goed samengewerkt en ze kenden de gebieden en mensen die ze zouden bezoeken (Hand. 13:2–14:28). Het kan dus een verstandig en praktisch idee hebben geleken om ook dit samen te doen. Maar er ontstond een probleem. In Handelingen 15:37 staat: ‘Barnabas was vastbesloten om Johannes, die Markus werd genoemd, mee te nemen.’ Barnabas kwam hier niet gewoon met een voorstel. Hij ‘was vastbesloten’ om zijn neef Markus als reisgenoot mee te nemen op deze zendingsreis.

9. Waarom was Paulus het niet met Barnabas eens?

9 Paulus was het hier niet mee eens. Het verslag geeft als reden: ‘Paulus vond het geen goed idee om hem [Markus] mee te nemen, omdat hij hen in Pamfylië had verlaten en niet met hen was meegegaan voor het werk’ (Hand. 15:38). Markus was tijdens de eerste zendingsreis met Paulus en Barnabas meegegaan, maar hij was niet de hele reis bij ze gebleven (Hand. 12:25; 13:13). Al aan het begin van de reis, toen ze nog in Pamfylië waren, had Markus zijn toewijzing verlaten en was hij teruggegaan naar Jeruzalem. De Bijbel zegt niet waarom hij dat deed, maar blijkbaar vond Paulus dat Markus daar geen goede reden voor had. Misschien twijfelde Paulus of hij wel op Markus kon vertrouwen.

10. Waartoe leidde de onenigheid tussen Paulus en Barnabas?

10 Toch stond Barnabas erop Markus mee te nemen. Maar Paulus was net zo vastbesloten hem niet mee te nemen. ‘Ze kregen daarover een hoogoplopende ruzie en gingen uit elkaar’, zegt Handelingen 15:39. Barnabas reisde per schip naar Cyprus, waar hij geboren was, en nam Markus mee. Paulus begon aan zijn geplande zendingsreis. Het verslag zegt: ‘Paulus koos Silas uit en vertrok, nadat de broeders hem aan de onverdiende goedheid van Jehovah hadden toevertrouwd’ (Hand. 15:40). Samen reisden ze ‘door Syrië en Cilicië, waar hij de gemeenten sterkte’ (Hand. 15:41).

11. Welke eigenschappen kunnen voorkomen dat een meningsverschil een vriendschap kapotmaakt?

11 Dit verslag kan ons herinneren aan onze eigen onvolmaaktheid. Paulus en Barnabas waren aangesteld als speciale vertegenwoordigers van het besturende lichaam. Paulus is later waarschijnlijk zelfs deel van het besturende lichaam gaan uitmaken. Toch lieten Paulus en Barnabas zich in dit geval leiden door onvolmaakte menselijke neigingen. Lieten ze toe dat hun vriendschap daardoor eindigde? Hoewel Paulus en Barnabas onvolmaakt waren, waren ze ook nederig en probeerden ze Jezus na te volgen. Ongetwijfeld lukte het ze uiteindelijk om vergevingsgezind te zijn en broederlijke eenheid te tonen (Ef. 4:1-3). Bovendien werkte Paulus later met Markus samen bij andere theocratische toewijzingen (Kol. 4:10). a

12. Hoe kunnen opzieners in deze tijd Paulus en Barnabas navolgen?

12 Barnabas en Paulus stonden er allebei niet om bekend dat ze snel boos werden. Barnabas was zo hartelijk en vrijgevig dat de apostelen hem niet noemden bij zijn gewone naam, Jozef, maar hem de bijnaam Barnabas gaven, wat ‘zoon van vertroosting’ betekent (Hand. 4:36). Ook Paulus stond bekend om zijn zorgzaamheid en vriendelijkheid (1 Thess. 2:7, 8). Opzieners in deze tijd, met inbegrip van kringopzieners, moeten net als Paulus en Barnabas nederig zijn. Ook moeten ze vriendelijk en zorgzaam zijn voor de broeders en zusters in de gemeente en voor andere ouderlingen (1 Petr. 5:2, 3).

‘Er werd positief over hem gesproken’ (Handelingen 16:1-3)

13, 14. (a) Wie was Timotheüs, en hoe heeft Paulus hem blijkbaar ontmoet? (b) Waarom besteedde Paulus extra aandacht aan Timotheüs? (c) Wat mocht Timotheüs doen?

13 Tijdens zijn tweede zendingsreis bezocht Paulus de gemeenten die waren opgericht in de Romeinse provincie Galatië. Later ‘kwam hij in Derbe en ook in Lystra’. Het verslag zegt: ‘Daar was een discipel die Timotheüs heette. Zijn moeder was een gelovige Joodse vrouw maar hij had een Griekse vader’ (Hand. 16:1). b

14 Blijkbaar had Paulus Timotheüs’ familie ontmoet toen hij rond het jaar 47 tijdens zijn eerste reis in die omgeving was. Nu Paulus twee of drie jaar later opnieuw die regio bezocht, besteedde hij extra aandacht aan de jonge Timotheüs. Er werd namelijk ‘positief over hem gesproken door de broeders’. Hij was niet alleen geliefd bij de broeders in zijn woonplaats, maar ook buiten zijn eigen gemeente had hij een goede reputatie. In het verslag staat dat de broeders in zowel Lystra als Ikonium, zo’n 30 kilometer verderop, positieve dingen over hem vertelden (Hand. 16:2). Onder leiding van de heilige geest vertrouwden de ouderlingen de jonge Timotheüs een zware verantwoordelijkheid toe: hij mocht met Paulus en Silas mee in de reizende dienst (Hand. 16:3).

15, 16. Hoe kwam Timotheüs aan zijn goede reputatie?

15 Hoe kwam het dat Timotheüs al zo jong zo’n goede reputatie had? Kwam het door zijn intelligentie, zijn uiterlijk of zijn natuurlijke bekwaamheden? Dat zijn dingen waar mensen vaak van onder de indruk zijn. Zelfs de profeet Samuël liet zich ooit te veel beïnvloeden door het uiterlijk. Maar Jehovah zei: ‘Mensen kijken niet zoals God kijkt. Want mensen zien alleen het uiterlijk, maar Jehovah ziet wat er in het hart is’ (1 Sam. 16:7). Timotheüs had zijn goede naam bij zijn broeders en zusters te danken aan zijn innerlijke eigenschappen.

16 Jaren later noemde Paulus enkele christelijke eigenschappen van Timotheüs. Hij had het over zijn goede instelling, zijn zelfopofferende liefde en zijn harde werk voor de gemeenten (Fil. 2:20-22). Timotheüs stond ook bekend om zijn ‘oprechte [of ‘ongehuichelde’] geloof’ (2 Tim. 1:5, vtn.).

17. Hoe kunnen jongeren in deze tijd Timotheüs navolgen?

17 Veel jongeren in deze tijd volgen Timotheüs na door aan christelijke eigenschappen te werken. Op die manier krijgen ze al heel jong een goede naam bij Jehovah en in de gemeente (Spr. 22:1; 1 Tim. 4:15). Ze laten zien dat ze ‘oprecht geloof’ hebben door geen dubbelleven te leiden (Ps. 26:4). Het resultaat is dat veel jongeren net als Timotheüs heel waardevol voor de gemeente zijn. Het maakt iedereen in de gemeente blij als ze verkondiger worden, zich aan Jehovah opdragen en zich laten dopen.

‘De gemeenten werden steeds sterker in het geloof’ (Handelingen 16:4, 5)

18. (a) Welk voorrecht hadden Paulus en Timotheüs als reizende bedienaren? (b) Hoe werden de gemeenten gezegend?

18 Paulus en Timotheüs werkten jarenlang samen. Als reizende bedienaren voerden ze verschillende opdrachten van het besturende lichaam uit. Het Bijbelverslag zegt: ‘Terwijl ze verder reisden door de steden, brachten ze de richtlijnen over die waren opgesteld door de apostelen en ouderlingen in Jeruzalem en waaraan iedereen zich moest houden’ (Hand. 16:4). Blijkbaar volgden de gemeenten gehoorzaam de richtlijnen van de apostelen en ouderlingen in Jeruzalem. Het resultaat was dat ‘de gemeenten steeds sterker in het geloof werden en hun aantal van dag tot dag toenam’ (Hand. 16:5).

19, 20. Waarom moeten christenen gehoorzaam zijn aan ‘degenen die de leiding nemen’?

19 Ook in deze tijd worden Jehovah’s Getuigen gezegend omdat ze gehoorzaam de richtlijnen volgen van ‘degenen die bij hen de leiding nemen’ (Hebr. 13:17). Omdat het toneel van de wereld constant verandert, is het belangrijk dat christenen bijblijven met het geestelijke voedsel waarin ‘de getrouwe en beleidvolle slaaf’ voorziet (Matth. 24:45; 1 Kor. 7:29-31). Dat zal ons geloof sterk houden en voorkomen dat we ons ‘door de wereld laten besmeuren’ (Jak. 1:27).

20 Opzieners in deze tijd, ook de leden van het Besturende Lichaam, zijn onvolmaakt, net als Paulus, Barnabas, Markus en andere gezalfde ouderlingen in de eerste eeuw (Rom. 5:12; Jak. 3:2). Maar doordat de leden van het Besturende Lichaam zich strikt aan Gods Woord houden en het voorbeeld van de apostelen volgen, laten ze zien dat ze betrouwbaar zijn (2 Tim. 1:13, 14). Het resultaat is dat de gemeenten steeds sterker worden in het geloof.