HOOFDSTUK 23
‘Luister naar mijn verdediging’
Paulus verdedigt de waarheid tegenover woedende menigten en het Sanhedrin
Gebaseerd op Handelingen 21:18–23:10
1, 2. Waarom gaat Paulus naar Jeruzalem, en met welke problemen zal hij daar te maken krijgen?
PAULUS is weer in Jeruzalem! Hij loopt door de smalle, drukke straten van de stad. Honderden jaren lang is Jeruzalem het centrum geweest van Jehovah’s aanbidding op aarde. De meeste inwoners zijn heel trots op de geschiedenis van hun stad. Paulus weet dat veel christenen in deze stad te veel belang hechten aan het verleden en niet meegaan met Jehovah’s progressieve voornemens. Hij beseft dat ze geestelijke hulp nodig hebben, terwijl hij aanvankelijk vanuit Efeze was gekomen om materiële hulp aan de christenen in Jeruzalem te brengen (Hand. 19:21). Ondanks dreigend gevaar is hij toch gekomen.
2 Met wat voor problemen zal Paulus in Jeruzalem te maken krijgen? Eén probleem is dat sommige broeders daar valse geruchten over Paulus geloven. Maar Paulus zal met grotere problemen te maken krijgen door vijanden van Jezus. Die zullen valse beschuldigingen tegen Paulus inbrengen, hem slaan en hem met de dood bedreigen. Door al die dingen zal Paulus ook de gelegenheid krijgen om zijn geloof te verdedigen. Zoals we zullen zien, kunnen christenen in deze tijd veel leren van zijn geweldige voorbeeld van nederigheid, moed en geloof in deze omstandigheden.
‘Ze loofden God’ (Handelingen 21:18-20a)
3-5. (a) Met wie kwam Paulus in Jeruzalem bijeen, en wat werd er besproken? (b) Wat kunnen we leren van Paulus’ bijeenkomst met de ouderlingen in Jeruzalem?
3 De dag nadat Paulus en zijn reisgenoten in Jeruzalem waren aangekomen, gingen ze naar de ouderlingen van de gemeente. In het verslag wordt geen van de apostelen genoemd. Misschien waren ze tegen die tijd allemaal vertrokken om in andere delen van de wereld te dienen. Maar Jezus’ broer Jakobus was nog steeds in Jeruzalem (Gal. 2:9). Waarschijnlijk was Jakobus voorzitter van de vergadering met Paulus waar ‘alle ouderlingen aanwezig waren’ (Hand. 21:18).
4 Paulus begroette de ouderlingen en ‘vertelde uitgebreid wat God door zijn dienst onder de heidenen had gedaan’ (Hand. 21:19). Dat moet voor de broeders heel aanmoedigend zijn geweest. Ook wij vinden het geweldig om over de groei van het werk in andere landen te horen (Spr. 25:25).
5 Op een bepaald moment heeft Paulus waarschijnlijk de giften genoemd die hij uit Europa had meegenomen. De ouderlingen waren ongetwijfeld diep geraakt door de liefde en zorg van hun broeders en zusters in verafgelegen plaatsen. Toen de ouderlingen Paulus’ ervaringen hoorden, ‘loofden ze God’ (Hand. 21:20a). Veel broeders en zusters in deze tijd die met een ramp of een ernstige ziekte te maken krijgen, zijn ook heel blij en dankbaar als geloofsgenoten hen helpen en opbouwen.
Velen hebben nog steeds ‘veel ijver voor de wet’ (Handelingen 21:20b, 21)
6. Over welk probleem vertelden de ouderlingen?
6 Vervolgens vertelden de ouderlingen Paulus dat er in Judea een probleem was waar hij persoonlijk bij betrokken was. Ze zeiden: ‘Broeder, je ziet dat er onder de Joden duizenden gelovigen zijn, en ze hebben allemaal veel ijver voor de wet. Maar ze hebben horen zeggen dat je alle Joden die onder de heidenen wonen, aanzet tot ontrouw aan Mozes door hun te zeggen dat ze hun kinderen niet moeten besnijden en zich niet aan de gebruiken moeten houden’ (Hand. 21:20b, 21). a
7, 8. (a) Welke verkeerde manier van denken hadden veel christenen in Judea? (b) Waarom waren die Joodse christenen niet afvallig?
7 Waarom hadden zo veel christenen nog steeds ijver voor de wet van Mozes, terwijl die al ruim 20 jaar eerder was afgeschaft? (Kol. 2:14) In 49 hadden de apostelen en ouderlingen die in Jeruzalem bijeengekomen waren, een brief aan de gemeenten gestuurd. Daarin hadden ze uitgelegd dat niet-Joodse gelovigen zich niet hoefden te laten besnijden en zich niet aan de wet van Mozes hoefden te houden (Hand. 15:23-29). Maar die brief zei niets over Joodse gelovigen, van wie velen niet begrepen dat de wet van Mozes niet langer gold.
8 Hoewel die Joodse gelovigen geen juist begrip hadden, waren het wel trouwe christenen. Voordat ze christen werden, hadden ze geen heidense goden aanbeden, dus het was niet zo dat ze nu valsreligieuze gebruiken volgden. De wet die zo belangrijk was voor deze Joodse christenen, was oorspronkelijk door Jehovah gegeven. Niets van de wet was demonisch, en er was op zich ook niets verkeerds aan. Maar de wet had te maken met het oude verbond, terwijl christenen nu onder het nieuwe verbond stonden. Om Jehovah op een aanvaardbare manier te aanbidden, hoefden ze niet meer volgens de wet te leven. Hebreeuwse christenen die ijver voor de wet hadden, hadden geen vertrouwen in Jehovah’s nieuwe regeling voor aanbidding. Jehovah had onthuld hoe hij nu aanbeden wilde worden, en ze moesten hun manier van denken daaraan aanpassen (Jer. 31:31-34; Luk. 22:20). b
‘De geruchten over jou zijn niet waar’ (Handelingen 21:22-26)
9. Wat onderwees Paulus over de wet van Mozes?
9 Hoe zat het met de geruchten dat Paulus Joden die onder de heidenen leefden, leerde ‘dat ze hun kinderen niet moesten besnijden en zich niet aan de gebruiken moesten houden’? Paulus was een apostel voor de heidenen, en hij gaf ze uitleg over de beslissing dat heidenen niet volgens de wet hoefden te leven. Ook liet hij zien dat personen die erop stonden dat niet-Joodse christenen zich lieten besnijden en de wet van Mozes gehoorzaamden, het bij het verkeerde eind hadden (Gal. 5:1-7). In de steden die Paulus bezocht, predikte hij het goede nieuws ook tot Joden. Als ze positief reageerden, zal hij hun zeker hebben uitgelegd dat de wet overbodig was geworden door Jezus’ dood, en dat iemand rechtvaardig werd verklaard door geloof, en niet door werken van de wet (Rom. 2:28, 29; 3:21-26).
10. Welke evenwichtige kijk had Paulus op de wet en de besnijdenis?
10 Toch toonde Paulus begrip voor personen die graag wilden vasthouden aan bepaalde Joodse gebruiken, bijvoorbeeld door op de sabbat niet te werken of door bepaalde soorten voedsel niet te eten (Rom. 14:1-6). En hij maakte geen regels over de besnijdenis. Paulus vroeg Timotheüs zelfs of hij zich wilde laten besnijden zodat de Joden hem niet zouden wantrouwen vanwege zijn Griekse vader (Hand. 16:3). Het was een persoonlijke beslissing of iemand zich liet besnijden. Paulus zei tegen de Galaten: ‘Besnijdenis of onbesnedenheid heeft geen enkele waarde, maar geloof dat werkt via liefde wel’ (Gal. 5:6). Maar het was niet goed als iemand zich liet besnijden om zich aan de wet te houden of als hij zei dat de besnijdenis nodig was om Jehovah’s goedkeuring te hebben. Dat zou op een gebrek aan geloof duiden.
11. Welke instructies kreeg Paulus van de ouderlingen, en wat zou dat inhouden? (Zie ook de voetnoot.)
11 Hoewel de geruchten over Paulus dus niet klopten, veroorzaakten ze onrust onder de Joodse christenen. Daarom gaven de ouderlingen Paulus de volgende instructies: ‘We hebben vier mannen die een gelofte hebben afgelegd. Neem ze mee, laat je samen met hen ceremonieel reinigen en betaal de kosten voor hen, zodat ze hun hoofd kunnen laten scheren. Dan zal iedereen weten dat de geruchten over jou niet waar zijn, maar dat je je goed gedraagt en je aan de wet houdt’ (Hand. 21:23, 24). c
12. Hoe liet Paulus zien dat hij flexibel was en wilde samenwerken met de ouderlingen in Jeruzalem?
12 Paulus had daarop kunnen zeggen dat het echte probleem niet de geruchten over hem waren, maar de ijver van die Joodse christenen voor de wet van Mozes. Toch was hij bereid flexibel te zijn zolang hij niet hoefde in te gaan tegen Gods principes. Eerder had hij geschreven: ‘Voor hen die onder de wet staan, ben ik geworden als iemand die onder de wet staat — hoewel ik zelf niet onder de wet sta — om hen die onder de wet staan te winnen’ (1 Kor. 9:20). Paulus deed wat de ouderlingen in Jeruzalem vroegen en werd ‘als iemand die onder de wet staat’. Daarmee gaf hij een mooi voorbeeld voor ons om samen te werken met de ouderlingen en dingen niet per se op je eigen manier te willen doen (Hebr. 13:17).
‘Zo iemand verdient het niet te leven!’ (Handelingen 21:27–22:30)
13. (a) Waarom veroorzaakten bepaalde Joden opschudding in de tempel? (b) Hoe werd Paulus’ leven gered?
13 In de tempel ging het helemaal mis. Toen de dagen voor de afronding van de geloften bijna om waren, werd Paulus door Joden uit Asia herkend. Ze beschuldigden hem er ten onrechte van dat hij heidenen de tempel binnenbracht en veroorzaakten opschudding. Als de Romeinse commandant niet had ingegrepen, zou Paulus doodgeslagen zijn. Vanwege de omstandigheden arresteerde de commandant hem. Vanaf dat moment zou het meer dan vier jaar duren voordat Paulus weer vrijkwam. En het gevaar was nog niet voorbij. Toen de commandant de Joden vroeg waarom ze Paulus aanvielen, riepen ze allerlei beschuldigingen. Maar vanwege het tumult verstond de commandant er niets van. Uiteindelijk moest Paulus letterlijk worden weggedragen. Toen de soldaten op het punt stonden Paulus de kazerne binnen te brengen, zei Paulus tegen de commandant: ‘Ik smeek u: geef me toestemming om het volk toe te spreken’ (Hand. 21:39). De commandant gaf hem toestemming en vervolgens verdedigde Paulus moedig zijn geloof.
14, 15. (a) Welke uitleg gaf Paulus aan de Joden? (b) Hoe probeerde de Romeinse commandant erachter te komen waarom de Joden zo woedend waren?
14 Paulus begon met de woorden: ‘Luister naar mijn verdediging’ (Hand. ). Hij sprak de menigte in het Hebreeuws toe, waardoor ze kalmeerden. Openhartig legde hij uit waarom hij nu een volgeling van Christus was. Hij noemde daarbij dingen die de Joden konden nagaan als ze dat wilden. Paulus vertelde dat hij was opgeleid aan de voeten van de beroemde Gamaliël en dat hij de volgelingen van Christus had vervolgd, zoals sommige aanwezigen waarschijnlijk wisten. Maar onderweg naar Damaskus kreeg hij een visioen van de uit de dood opgewekte Christus, die tot hem sprak. Paulus’ reisgenoten zagen het felle licht en hoorden een stem, maar ze begrepen niet wat er werd gezegd. (Zie de aantekeningen bij 22:1Hand. 9:7 en 22:9, nwtsty.) Daarna moest Paulus, die door het visioen verblind was, door zijn reisgenoten Damaskus worden binnengeleid. Daar herstelde Ananias, die bij de Joden uit die omgeving bekend was, door een wonder Paulus’ gezichtsvermogen.
15 Vervolgens vertelde Paulus dat hij naar Jeruzalem was teruggegaan en dat Jezus daar in de tempel aan hem was verschenen. Toen hij dat zei, werden de Joden woedend en ze schreeuwden: ‘Weg van de aarde met die man! Zo iemand verdient het niet te leven!’ (Hand. 22:22) Om Paulus te beschermen liet de commandant hem naar de kazerne brengen. De commandant wilde weten waarom de Joden zo kwaad op Paulus waren, en hij gaf opdracht hem onder geseling een verhoor af te nemen. Maar Paulus zei dat hij een Romeins burger was en vroeg aan de soldaten of ze onder de Romeinse wet het recht hadden om hem te geselen. Ook in deze tijd maken Jehovah’s aanbidders gebruik van juridische mogelijkheden om hun geloof te verdedigen. (Zie het kader ‘ De Romeinse wet en Romeinse burgers’ en het kader ‘ Juridische strijd in deze tijd’.) Toen de commandant hoorde dat Paulus een Romeins burger was, besefte hij dat hij op een andere manier aan meer informatie moest komen. Daarom liet hij de volgende dag het Sanhedrin — de Joodse Hoge Raad — bij elkaar komen, en hij bracht Paulus daarheen om voor hen te verschijnen.
‘Ik ben een farizeeër’ (Handelingen 23:1-10)
16, 17. (a) Beschrijf wat er gebeurde toen Paulus het Sanhedrin toesprak. (b) Hoe liet Paulus zien dat hij nederig was?
16 Paulus begon zijn verdediging voor het Sanhedrin als volgt: ‘Mannen, broeders, ik heb tot op de dag van vandaag met een volmaakt zuiver geweten tegenover God geleefd’ (Hand. 23:1). Verder kwam hij niet. Het verslag zegt: ‘Daarop gaf de hogepriester Ananias degenen die bij Paulus stonden het bevel hem op de mond te slaan’ (Hand. 23:2). Wat een belediging! Daaruit bleek hoe bevooroordeeld de hogepriester was. Hij noemde Paulus een leugenaar voordat daar bewijzen voor waren! Geen wonder dat Paulus zei: ‘God zal u slaan, witgekalkte muur. U zit daar om mij volgens de wet te oordelen en tegelijkertijd overtreedt u de wet door bevel te geven mij te slaan?’ (Hand. 23:3)
17 De omstanders waren geschokt — niet omdat Paulus geslagen werd maar vanwege zijn reactie! Ze vroegen: ‘Scheld jij de hogepriester van God uit?’ Vervolgens liet Paulus zien dat hij nederig was en respect voor de wet had. Hij zei: ‘Broeders, ik wist niet dat hij de hogepriester was. Want er staat geschreven: “Je mag niet met minachting spreken over een leider van je volk”’ (Hand. 23:4, 5; Ex. 22:28). d Paulus koos nu voor een andere aanpak. Hij speelde in op het feit dat het Sanhedrin uit farizeeën en sadduceeën bestond en zei: ‘Mannen, broeders, ik ben een farizeeër, een zoon van farizeeën. Vanwege mijn hoop op de opstanding van de doden sta ik terecht’ (Hand. 23:6).
18. Waarom zei Paulus dat hij een farizeeër was, en hoe kunnen wij net zo’n manier van redeneren gebruiken?
18 Waarom zei Paulus dat hij een farizeeër was? Omdat hij ‘een zoon van farizeeën’ was. Hij kwam uit een familie die bij die sekte hoorde. Daarom zouden velen hem nog steeds zo bezien. e Maar hoe kon Paulus zichzelf een farizeeër noemen terwijl de farizeeën verkeerde ideeën over de opstanding hadden? De farizeeën geloofden dat de mens een ziel had die na de dood verder leefde en dat de zielen van de rechtvaardigen weer in een menselijk lichaam zouden leven. Paulus geloofde dat niet. Hij geloofde in de opstandingsleer die Jezus had onderwezen (Joh. 5:25-29). Maar Paulus was het wel met de farizeeën eens dat er hoop was op een leven na de dood, terwijl de sadduceeën helemaal niet in een toekomstig leven geloofden. Wij kunnen op net zo’n manier redeneren met bijvoorbeeld katholieken en protestanten. We kunnen zeggen dat we net als zij in God geloven. Het is waar dat zij waarschijnlijk in de Drie-eenheid geloven, terwijl wij in de God van de Bijbel geloven. Maar net als zij geloven we dat er een God is.
19. Waardoor liep de bijeenkomst van het Sanhedrin volledig uit de hand?
19 Door wat Paulus zei raakte het Sanhedrin verdeeld. Het verslag zegt: ‘Er ontstond grote opschudding, en sommige schriftgeleerden van de partij van de farizeeën stonden op en protesteerden heftig: “Wij vinden dat deze man niets verkeerds heeft gedaan. Stel dat een geest of een engel tot hem gesproken heeft . . .”’ (Hand. 23:9). Alleen al het idee dat een engel tot Paulus zou hebben gesproken, maakte de sadduceeën woedend, want zij geloofden niet in engelen! (Zie het kader ‘ De sadduceeën en de farizeeën’.) Het liep zo uit de hand dat de commandant Paulus opnieuw moest beschermen (Hand. 23:10). Maar het gevaar was nog steeds niet geweken. Wat zou er nu met Paulus gebeuren? Daar gaat het volgende hoofdstuk op in.
a Omdat er heel veel Joodse christenen waren, waren er waarschijnlijk veel gemeenten, die samenkwamen in particuliere huizen.
b Een paar jaar later schreef Paulus zijn brief aan de Hebreeën, waarin hij uitlegde dat het nieuwe verbond veel beter was dan het oude. In die brief liet hij duidelijk uitkomen dat het nieuwe verbond het oude verbond had vervangen. Paulus gaf de Joodse christenen overtuigende argumenten waarmee ze zich konden verdedigen tegen Joodse critici. En zijn krachtige redenatie heeft ongetwijfeld het geloof versterkt van bepaalde christenen die te veel nadruk op de wet van Mozes legden (Hebr. 8:7-13).
c Volgens sommige Bijbelgeleerden hadden de mannen een nazireeërgelofte afgelegd (Num. 6:1-21). Het is waar dat de wet van Mozes, waaronder zo’n gelofte zou zijn afgelegd, niet meer van kracht was. Toch kan Paulus hebben geredeneerd dat er niets op tegen was dat de mannen zich hielden aan een gelofte die ze aan Jehovah hadden gedaan. Daarom was het niet verkeerd als hij hun kosten betaalde en met hen meeging. We weten niet precies om wat voor gelofte het ging. Maar vaak brachten nazireeërs een dierenoffer om gereinigd te worden van zonde. Het is niet waarschijnlijk dat Paulus zijn steun zou hebben gegeven aan het brengen van zo’n offer. Nadat Jezus zijn volmaakte lichaam had geofferd, konden dierenoffers geen zonde meer verzoenen. We kennen niet alle details, maar we kunnen er zeker van zijn dat Paulus niets zou hebben gedaan dat tegen zijn geweten inging.
d Volgens sommigen herkende Paulus de hogepriester niet omdat hij een slecht gezichtsvermogen had. Het kan ook zijn dat hij zo lang uit Jeruzalem was weggeweest dat hij niet wist hoe de huidige hogepriester eruitzag. Of misschien kon Paulus door de menigte niet zien wie er opdracht had gegeven hem te slaan.
e Toen de apostelen en ouderlingen in het jaar 49 bespraken of heidenen zich aan de wet van Mozes moesten houden, werden sommige christenen beschreven als ‘leden van de partij van de farizeeën’ die gelovigen waren geworden (Hand. 15:5). Blijkbaar werden ze zo genoemd vanwege hun farizese achtergrond.