Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

HOOFDSTUK 35

De beroemde Bergrede

De beroemde Bergrede

Jezus bevindt zich op een berghelling in Galilea, misschien ergens in de buurt van zijn thuisbasis, Kapernaüm. Hij heeft de hele nacht gebeden en daarna 12 discipelen uitgekozen om zijn apostelen te worden. Ongetwijfeld is hij moe. Toch heeft hij nog steeds de wil en de energie om anderen te helpen.

Veel mensen hebben grote afstanden afgelegd om naar Jezus te komen. Sommigen komen helemaal uit Jeruzalem en Judea in het zuiden, anderen uit de kuststeden Tyrus en Sidon in het noordwesten. Waarom zijn ze naar Jezus gekomen? ‘Om naar hem te luisteren en van hun ziekten te worden genezen.’ En dat is precies wat er gebeurt: Jezus ‘geneest iedereen’. Stel je dat eens voor! Iedereen die ziek is, wordt genezen. Jezus helpt ook ‘mensen die last hebben van onreine geesten’. Deze personen worden gekweld door de verdorven engelen van Satan (Lukas 6:17-19).

Jezus kiest een vlak gedeelte op de berghelling en alle mensen verzamelen zich rondom hem. Zijn discipelen, in het bijzonder de 12 apostelen, zitten waarschijnlijk vooraan. Iedereen wil graag meer horen van deze leraar die zulke wonderen kan verrichten. Jezus houdt een toespraak waar zijn toehoorders, en sindsdien nog veel meer mensen, veel voordeel van hebben. Dat geldt ook voor ons. Jezus geeft namelijk diepgaand geestelijk onderwijs op een eenvoudige, duidelijke manier. Hij maakt gebruik van gewone, alledaagse dingen en gebeurtenissen die iedereen kent. Dit maakt zijn lessen begrijpelijk voor iedereen die een beter leven wil op Gods manier. Welke belangrijke onderwerpen bespreekt Jezus waardoor deze toespraak zo beroemd is geworden?

WIE ZIJN ECHT GELUKKIG?

Iedereen wil gelukkig zijn. Daarom begint Jezus met dit onderwerp; hij geeft een beschrijving van mensen die echt gelukkig zijn. Je kunt je voorstellen dat iedereen meteen de aandacht erbij heeft. Maar hij zegt ook dingen die ze zullen verbazen.

Hij zegt: ‘Gelukkig zijn degenen die zich bewust zijn van hun geestelijke behoeften, want voor hen is het Koninkrijk van de hemel. Gelukkig zijn degenen die treuren, want zij zullen getroost worden. (...) Gelukkig zijn degenen die hongeren en dorsten naar rechtvaardigheid, want zij zullen verzadigd worden. (...) Gelukkig zijn degenen die vervolgd worden ter wille van de rechtvaardigheid, want voor hen is het Koninkrijk van de hemel. Gelukkig zijn jullie wanneer mensen je beledigen en vervolgen (...) vanwege mij. Wees blij en juich’ (Mattheüs 5:3-12).

Wat bedoelt Jezus met ‘gelukkig’? Hij heeft het niet over vrolijk zijn of plezier hebben. Echt geluk gaat dieper. Het heeft te maken met een diep gevoel van tevredenheid en echte voldoening in het leven.

Jezus zegt dat je echt gelukkig bent als je erkent dat je God nodig hebt, verdriet hebt omdat je beseft dat je zondig bent, en als je God leert kennen en hem gaat dienen. Zelfs als je wordt gehaat of vervolgd omdat je doet wat God wil, ben je gelukkig. Je weet namelijk dat je hem blij maakt en dat hij je zal belonen met eeuwig leven.

Toch denken veel mensen dat je pas gelukkig wordt als je rijk bent en doet waar je zin in hebt. Jezus zegt iets anders. Hij zet zijn publiek aan het denken met een paar verrassende tegenstellingen: ‘Wee jullie die rijk zijn, want jullie hebben je deel al gehad. Wee jullie die nu verzadigd zijn, want jullie zullen honger lijden. Wee jullie die nu lachen, want jullie zullen treuren en huilen. Wee jullie wanneer alle mensen positief over je praten, want dat deden hun voorvaders ook over de valse profeten’ (Lukas 6:24-26).

Waarom zou iemand in de problemen kunnen komen als hij rijk is, plezier heeft en geliefd is bij anderen? Omdat iemand die zulke dingen erg belangrijk vindt, de dienst voor God zou kunnen verwaarlozen en daardoor het echte geluk zou kunnen mislopen. Jezus bedoelt natuurlijk niet dat je gelukkig wordt van honger en armoede op zich. Toch zijn het inderdaad vaak de minder bevoorrechte personen die positief reageren op Jezus’ onderwijs en het echte geluk vinden.

Dan zegt Jezus over zijn discipelen: ‘Jullie zijn het zout van de aarde’ (Mattheüs 5:13). Wat bedoelt Jezus hiermee? Zout is een conserveringsmiddel. Vlak bij het altaar in de tempel lag een grote hoeveelheid zout; dit werd toegevoegd aan de offers die daar werden gebracht. Het is een afbeelding van iets wat vrij is van bederf of verval (Leviticus 2:13; Ezechiël 43:23, 24). Jezus’ discipelen zijn ‘het zout van de aarde’ omdat hun goede invloed kan voorkomen dat anderen in geestelijk en moreel opzicht achteruitgaan. Sterker nog, hun boodschap kan ertoe leiden dat het leven wordt behouden van iedereen die er positief op reageert.

Jezus zegt ook tegen zijn discipelen: ‘Jullie zijn het licht van de wereld.’ Een lamp wordt niet onder een korenmaat gezet, maar op een standaard zodat het licht zich kan verspreiden. Daarom geeft Jezus de aansporing: ‘Jullie moeten je licht voor de mensen laten schijnen. Dan zullen ze jullie goede daden zien en eer geven aan jullie Vader in de hemel’ (Mattheüs 5:14-16).

EEN HOGE MAATSTAF VOOR ZIJN VOLGELINGEN

De Joodse religieuze leiders vinden dat Jezus Gods wet overtreedt en hebben kort geleden plannen gesmeed om hem te doden. Daarom zegt Jezus openlijk: ‘Denk niet dat ik gekomen ben om de Wet of de Profeten af te schaffen. Ik ben niet gekomen om ze af te schaffen maar om ze te vervullen’ (Mattheüs 5:17).

Jezus heeft veel respect voor Gods wet en spoort ook anderen daartoe aan. Hij zegt zelfs: ‘Wie een van de kleinste geboden ervan overtreedt en anderen leert datzelfde te doen, zal de kleinste worden genoemd in verband met het Koninkrijk van de hemel.’ Hij bedoelt dat zo iemand het Koninkrijk niet eens binnenkomt. ‘Maar’, zegt hij, ‘wie zich aan deze geboden houdt en ze aan anderen onderwijst, zal groot worden genoemd in verband met het Koninkrijk van de hemel’ (Mattheüs 5:19).

Jezus veroordeelt zelfs elke houding die ertoe kan leiden dat iemand Gods wet overtreedt. Nadat hij heeft opgemerkt dat de wet zegt dat je geen moord mag plegen, voegt Jezus eraan toe: ‘Iedereen die kwaad blijft op zijn broeder, zal zich moeten verantwoorden voor de rechtbank’ (Mattheüs 5:21, 22). Kwaad blijven op een ander is heel ernstig en zou zelfs kunnen leiden tot moord. Daarom legt Jezus uit hoever je moet gaan om vrede te sluiten: ‘Als je dus met een offergave naar het altaar gaat en je je daar herinnert dat je broeder iets tegen je heeft, laat dan je offergave daar vóór het altaar achter. Ga eerst naar je broeder en sluit vrede met hem, en kom dan terug om het offer te brengen’ (Mattheüs 5:23, 24).

De wet verbiedt ook overspel. Jezus zegt daarover: ‘Jullie hebben gehoord dat er werd gezegd: “Pleeg geen overspel.” Maar ik zeg jullie: iedereen die verlangend naar een vrouw blijft kijken, heeft in zijn hart al overspel met haar gepleegd’ (Mattheüs 5:27, 28). Jezus heeft het niet over een vluchtige immorele gedachte, maar hij benadrukt hoe ernstig het is als iemand ‘blijft kijken’. Op die manier kijken naar een ander roept vaak hartstochtelijke verlangens op, die weer kunnen leiden tot overspel als de kans zich voordoet. Hoe is dit te voorkomen? Het kan nodig zijn drastische maatregelen te nemen. Jezus zegt: ‘Als je rechteroog je laat struikelen, ruk het dan uit en gooi het weg. (...) Als je rechterhand je laat struikelen, hak die dan af en gooi die weg’ (Mattheüs 5:29, 30).

Om in leven te blijven, zijn sommigen bereid geweest een lichaamsdeel op te offeren dat ernstig door ziekte is aangetast. Jezus zegt dat het nog belangrijker is om alles — zelfs als het zo kostbaar is als een oog of een hand — ‘weg te gooien’ om immorele gedachten en daden te vermijden. Hij zegt: ‘Je kunt beter een van je lichaamsdelen verliezen dan dat je hele lichaam in Gehenna terechtkomt’, een vuilnisbelt buiten Jeruzalem waar afval werd verbrand, en dus een symbool van definitieve vernietiging.

Jezus geeft ook raad over hoe om te gaan met mensen die ons pijn doen of beledigen: ‘Verzet je niet tegen iemand die slecht is. Als iemand je op je rechterwang slaat, draai dan ook je andere wang naar hem toe’ (Mattheüs 5:39). Dat betekent niet dat iemand zich niet mag verdedigen als hij of zijn gezin wordt aangevallen. Jezus heeft het over een klap met de vlakke hand, bedoeld als belediging, niet om de ander ernstig te verwonden of te doden. Hij maakt duidelijk dat we geen wraak moeten nemen als iemand probeert een ruzie of discussie uit te lokken door ons te beledigen.

Deze raad is in harmonie met Gods wet dat we onze naaste moeten liefhebben. Dan zegt Jezus tegen zijn luisteraars: ‘Heb je vijanden lief en bid voor degenen die je vervolgen.’ Hij geeft een belangrijke reden om dit te doen: ‘Op die manier laten jullie zien dat jullie kinderen zijn van je Vader in de hemel, want hij laat de zon op goede en op slechte mensen schijnen’ (Mattheüs 5:44, 45).

Jezus vat dit deel van zijn toespraak samen met de woorden: ‘Jullie moeten dus volmaakt zijn, net zoals jullie hemelse Vader volmaakt is’ (Mattheüs 5:48). Hij bedoelt natuurlijk niet dat mensen volmaakt kunnen zijn in absolute zin. Maar door God na te volgen, kunnen we wel leren zelfs onze vijanden lief te hebben. Met andere woorden: ‘Wees altijd barmhartig, net zoals jullie Vader barmhartig is’ (Lukas 6:36).

GEBED EN VERTROUWEN IN GOD

Jezus gaat verder met zijn toespraak en geeft zijn luisteraars de dringende raad: ‘Pas op dat je je goede daden niet doet voor de ogen van de mensen, alleen om door hen gezien te worden.’ Hij veroordeelt het als iemand schijnheilig met zijn vroomheid te koop loopt en zegt verder: ‘Als je giften aan de armen geeft, moet je het niet rondbazuinen. Want dat doen de huichelaars’ (Mattheüs 6:1, 2). Het is beter iets aan de armen te geven zonder dat het opvalt.

Dan zegt Jezus: ‘Als je bidt, doe dan niet als de huichelaars, want die staan graag in de synagogen en op de hoeken van de brede straten te bidden om door de mensen gezien te worden.’ Integendeel, hij zegt: ‘Als jij bidt, ga dan naar je binnenkamer, doe de deur dicht en bid tot je Vader, die niet gezien wordt’ (Mattheüs 6:5, 6). Jezus is niet tegen gebeden in het openbaar, want hij sprak zelf ook zulke gebeden uit. Maar hij veroordeelt gebeden die zijn bedoeld om indruk te maken op anderen en de aandacht op zichzelf te vestigen.

Hij geeft de menigte de volgende raad: ‘Zeg tijdens het bidden niet steeds dezelfde dingen zoals de heidenen doen’ (Mattheüs 6:7). Jezus bedoelt niet dat het verkeerd is om vaker over hetzelfde onderwerp te bidden. Wat hij afkeurt is het gebruik van standaardzinnetjes die iemand opdreunt zonder erbij na te denken. Dan geeft Jezus een voorbeeld, een modelgebed dat bestaat uit zeven verzoeken. Met de eerste drie erkennen we Gods recht om te regeren en zijn voornemen — dat zijn naam wordt geheiligd, dat zijn Koninkrijk komt en dat zijn wil wordt gedaan. Pas daarna zouden we moeten beginnen over persoonlijke verzoeken — ons dagelijks voedsel, vergeving van zonden, niet zwaarder beproefd worden dan we aankunnen en gered worden van de Duivel.

Hoe belangrijk zijn onze bezittingen voor ons? Jezus geeft zijn toehoorders evenwichtige raad: ‘Houd ermee op schatten op aarde te verzamelen, waar ze aangetast worden door motten en roest, en waar dieven inbreken en stelen.’ Geld en spullen zijn tijdelijk. Bovendien is God er niet van onder de indruk als we veel bezitten. Daarom zegt Jezus: ‘Verzamel in plaats daarvan schatten in de hemel.’ Dit doen we als het dienen van God het belangrijkste in ons leven is. Een goede reputatie bij God en de beloning van eeuwig leven kan niemand ons afpakken. Jezus zegt terecht: ‘Waar je schat is, daar zal ook je hart zijn’ (Mattheüs 6:19-21).

Om dit punt te benadrukken, vertelt Jezus een illustratie: ‘Het oog is de lamp van het lichaam. Dus als je oog op één punt gericht is, zal je hele lichaam verlicht zijn. Maar als je oog hebzuchtig rondkijkt, zal je hele lichaam in duisternis zijn’ (Mattheüs 6:22, 23). Als onze ogen goed functioneren, zijn ze voor ons als een heldere lamp. Maar dan moeten onze ogen wel op één punt gericht zijn. Anders kan het gebeuren dat we een verkeerde inschatting maken van wat echt belangrijk is in het leven. Als we ons richten op materiële bezittingen in plaats van onze dienst voor God zou dat betekenen dat ons ‘hele lichaam in duisternis’ is, doordat we misschien betrokken raken bij duistere of schimmige zaken.

Dan geeft Jezus een krachtig voorbeeld: ‘Niemand kan twee meesters dienen: óf hij zal de een haten en van de ander houden, óf hij zal juist aan de eerste gehecht zijn en de ander verachten. Je kunt niet God én de Rijkdom dienen’ (Mattheüs 6:24).

Sommigen die dit horen, vragen zich misschien bezorgd af hoe het dan zit met hun levensbehoeften. Daarom geeft Jezus de verzekering dat ze zich geen zorgen hoeven te maken als ze hun dienst voor God op de eerste plaats stellen. ‘Kijk goed naar de vogels in de lucht. Ze zaaien niet en oogsten niet en ze leggen geen voorraden aan in schuren, en toch geeft jullie hemelse Vader ze te eten’ (Mattheüs 6:26).

En wat te denken van de lelies daar op die berghelling? Jezus merkt op dat ‘zelfs Salomo met al zijn pracht en praal niet zo mooi gekleed was als een van deze lelies’. Wat maakt dit duidelijk? ‘Als God nu de planten op het veld die er vandaag zijn en morgen in de oven worden gegooid, zo mooi kleedt, dan zal hij jullie toch zeker ook kleden?’ (Mattheüs 6:29, 30) Jezus geeft de wijze raad: ‘Maak je nooit zorgen en zeg niet: “Wat moeten we eten?” of: “Wat moeten we drinken?” of: “Wat moeten we aantrekken?” (...) Jullie hemelse Vader weet dat jullie al die dingen nodig hebben. Blijf eerst het Koninkrijk en Zijn rechtvaardigheid zoeken, dan zullen al die andere dingen je ook gegeven worden’ (Mattheüs 6:31-33).

DE WEG NAAR HET LEVEN

De apostelen en andere oprechte mensen proberen te leven zoals God het wil, maar dat is niet makkelijk in hun situatie. Veel farizeeën zijn bijvoorbeeld erg kritisch en hard in hun oordeel. Daarom waarschuwt Jezus zijn toehoorders: ‘Houd op met oordelen, zodat je niet geoordeeld wordt, want met het oordeel waarmee jij oordeelt, zul je geoordeeld worden’ (Mattheüs 7:1, 2).

Het is gevaarlijk om het voorbeeld te volgen van de overdreven kritische farizeeën, zoals Jezus laat zien met het volgende voorbeeld: ‘Kan de ene blinde de andere blinde leiden? Dan vallen ze toch allebei in een kuil?’ Maar hoe moeten Jezus’ luisteraars anderen dan bezien? Niet met een kritische blik. Dat zou een grote fout zijn. Hij vraagt: ‘Hoe kun je tegen je broeder zeggen: “Broeder, laat mij die splinter uit je oog halen”, terwijl je niet ziet dat er in je eigen oog een balk zit? Huichelaar! Haal eerst de balk uit je eigen oog. Dan zul je duidelijk zien hoe je de splinter uit het oog van je broeder kunt halen’ (Lukas 6:39-42).

Dit betekent niet dat de discipelen zich nergens een oordeel over mogen vormen. ‘Geef wat heilig is niet aan de honden en gooi je parels niet voor de zwijnen’, zegt Jezus (Mattheüs 7:6). De waarheid uit Gods Woord is kostbaar, net als parels. Als sommige mensen daar, net als dieren, geen waardering voor tonen, moeten de discipelen weggaan en zoeken naar anderen die er wel voor openstaan.

Jezus komt nu terug op het onderwerp bidden en benadrukt de noodzaak daarin te volharden: ‘Blijf vragen en je zult ontvangen.’ Hij maakt duidelijk dat God gebeden graag wil verhoren: ‘Wie van jullie zou zijn zoon een steen geven als hij om brood vraagt? (...) Als jullie al goede dingen geven aan je kinderen, ook al zijn jullie slecht, hoeveel te meer zal jullie Vader in de hemel dan goede dingen geven aan degenen die hem erom vragen!’ — Mattheüs 7:7-11.

Dan spreekt Jezus de beroemde woorden: ‘Behandel andere mensen dus zoals je zelf graag behandeld wilt worden.’ We moeten deze positieve oproep goed tot ons laten doordringen en er echt naar leven! Dit kan soms een uitdaging zijn, zoals blijkt uit Jezus’ woorden: ‘Ga naar binnen door de nauwe poort, want breed is de poort en wijd is de weg die naar de vernietiging leidt, en veel mensen gaan daardoor naar binnen. Maar nauw is de poort en smal is de weg die naar het leven leidt, en maar weinig mensen vinden die’ (Mattheüs 7:12-14).

Sommige mensen zullen proberen de discipelen af te brengen van deze smalle weg, dus waarschuwt Jezus: ‘Pas op voor de valse profeten, die in schaapskleren naar jullie toe komen maar eigenlijk roofzuchtige wolven zijn’ (Mattheüs 7:15). Jezus merkt op dat je kunt zien of een boom gezond is door naar zijn vruchten te kijken. Zo is het ook met mensen. We kunnen valse profeten dus herkennen aan hun leringen en aan hun gedrag. Jezus maakt duidelijk dat het er niet alleen maar om gaat wat iemand zegt, maar ook wat iemand doet. Sommigen zeggen misschien wel dat Jezus hun Heer is, maar als ze Gods wil niet doen, zal Jezus openlijk tegen ze zeggen: ‘Ik heb jullie nooit gekend! Ga weg, wetteloze mensen!’ — Mattheüs 7:23.

Jezus besluit zijn toespraak met de woorden: ‘Iedereen die deze woorden van mij hoort en ze toepast, is te vergelijken met een verstandig man die zijn huis bouwde op de rots. Het begon te stortregenen, alles overstroomde en de wind waaide en beukte tegen het huis. Toch stortte het niet in, want het was op een rots gefundeerd’ (Mattheüs 7:24, 25). Waarom bleef dit huis staan? Omdat de man ‘diep in de grond groef om het fundament op de rots te leggen’ (Lukas 6:48). Het is dus niet genoeg om Jezus alleen maar aan te horen. We moeten er hard voor werken om zijn woorden toe te passen.

Hoe zit het met iemand die ‘deze woorden hoort’ maar ‘er niets mee doet’? Hij is als ‘een domme man die zijn huis op het zand bouwt’ (Mattheüs 7:26). Door stortregens, overstromingen en harde wind zou zo’n huis instorten.

De mensen zijn diep onder de indruk van Jezus’ manier van onderwijzen. Hij spreekt met gezag en niet zoals de religieuze leiders. Waarschijnlijk worden velen die hebben zitten luisteren zijn discipelen.