Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

HOOFDSTUK 37

Jezus wekt de zoon van een weduwe tot leven

Jezus wekt de zoon van een weduwe tot leven

LUKAS 7:11-17

  • EEN OPSTANDING BIJ NAÏN

Kort nadat hij de dienaar van de legerofficier heeft genezen, verlaat Jezus Kapernaüm en gaat op weg naar de stad Naïn, ruim 30 kilometer naar het zuidwesten. Hij is niet alleen. Zijn discipelen en een grote menigte reizen met hem mee. Vermoedelijk zijn ze tegen de avond bij Naïn. Net buiten de stad komen ze een grote begrafenisstoet tegen. Het dode lichaam van een jonge man wordt op een baar de stad uitgedragen om begraven te worden.

Vooral voor de moeder is het verschrikkelijk. Ze is weduwe en nu is haar enige kind overleden. Toen haar man stierf, had ze tenminste nog haar zoon. Ze moet erg aan hem gehecht zijn geweest. Hij was de enige op wie ze in de toekomst had kunnen terugvallen, en nu is ook hij gestorven. Hoe moet ze nu verder?

Jezus is diep geraakt als hij het intense verdriet en de trieste omstandigheden van deze vrouw ziet. Teder, maar met een overtuiging die vertrouwen geeft, zegt hij tegen haar: ‘Huil maar niet.’ Dan komt hij dichterbij en raakt de baar aan (Lukas 7:13, 14). De mensen merken dat er iets bijzonders aan de hand is en de stoet komt tot stilstand. Velen zullen zich afvragen wat Jezus met zijn opmerking bedoelt en wat hij van plan is.

En hoe zit het met degenen die met Jezus meereizen? Zij hebben gezien dat Jezus wonderen deed en allerlei ziekten kon genezen. Maar blijkbaar hebben ze nog nooit meegemaakt dat hij iemand uit de dood opwekt. Inderdaad, lang geleden vonden er weleens opstandingen plaats. Maar zou Jezus dat kunnen? (1 Koningen 17:17-23; 2 Koningen 4:32-37) Jezus beveelt: ‘Jongeman, ik zeg je: sta op!’ (Lukas 7:14) En dat gebeurt! De man komt overeind en begint te praten. Jezus geeft hem aan zijn moeder, die verbijsterd is, maar intens gelukkig. Ze is niet meer alleen.

Als de mensen zien dat de jonge man echt leeft, loven ze Jehovah, de Levengever. Sommigen zeggen: ‘Een groot profeet is onder ons opgestaan.’ Anderen zien in hoe betekenisvol deze gebeurtenis is en zeggen: ‘God heeft aan zijn volk gedacht’ (Lukas 7:16). Het nieuws over dit wonder wordt al snel overal in de omgeving bekend, waarschijnlijk ook in Nazareth, de plaats waar Jezus is opgegroeid, zo’n tien kilometer verderop. Het bericht dringt zelfs door tot in Judea in het zuiden.

Johannes de Doper zit nog steeds in de gevangenis. Hij heeft veel belangstelling voor de wonderen die Jezus doet. Hoe reageert hij als zijn discipelen hem erover vertellen?