HOOFDSTUK 15
Jezus’ eerste wonder
-
DE BRUILOFT IN KANA
-
JEZUS VERANDERT WATER IN WIJN
Het is nu de derde dag sinds Nathanaël een van Jezus’ eerste discipelen werd. Jezus en ten minste enkele van die eerste discipelen reizen in noordelijke richting naar het district Galilea, de streek waar ze oorspronkelijk vandaan komen. Ze zijn op weg naar Kana, de woonplaats van Nathanaël. Kana ligt in de heuvels ten noorden van Nazareth, waar Jezus is opgegroeid. Ze zijn uitgenodigd voor een bruiloftsfeest.
De moeder van Jezus is er ook. Als vriendin van de familie van het bruidspaar helpt ze waarschijnlijk bij de zorg voor de vele gasten. Dus als de wijn bijna op is, ziet ze dat meteen en zegt tegen Jezus: ‘Ze hebben geen wijn meer’ (Johannes 2:3).
Eigenlijk bedoelt Maria dat Jezus er iets aan moet doen. Hij reageert met een uitdrukking die aangeeft dat hij bezwaar maakt: ‘Vrouw, wat gaat u of mij dat aan?’ (Johannes 2:4) Als Gods aangestelde Koning moet hij zich bij alles wat hij doet, laten leiden door zijn hemelse Vader, niet door familie of vrienden. Maria is zo verstandig het aan haar zoon over te laten en zegt tegen de bedienden: ‘Doe alles wat hij zegt’ (Johannes 2:5).
Er zijn zes stenen waterkruiken, elk met een inhoud van ruim 40 liter. Jezus geeft de bedienden de opdracht: ‘Vul de kruiken met water.’ Dan zegt hij: ‘Schep er nu wat uit en breng het naar de ceremoniemeester’ (Johannes 2:7, 8).
De ceremoniemeester is onder de indruk van de goede kwaliteit van de wijn, maar hij weet niet dat die wijn door een wonder tot stand is gekomen. Hij zegt tegen de bruidegom: ‘Iedereen schenkt eerst de goede wijn, en als de gasten dronken zijn de minder goede. Maar jij hebt de goede wijn tot nu bewaard’ (Johannes 2:10).
Dit is Jezus’ eerste wonder. Als zijn nieuwe discipelen dit wonder zien, versterkt dit hun geloof in hem. Daarna reizen Jezus, zijn moeder en zijn halfbroers naar Kapernaüm, een stad aan de noordwestoever van het Meer van Galilea.