Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Aan wiens zijde staan wij wanneer de wereldbenauwdheid haar hoogtepunt bereikt?

Aan wiens zijde staan wij wanneer de wereldbenauwdheid haar hoogtepunt bereikt?

Hoofdstuk 18

Aan wiens zijde staan wij wanneer de wereldbenauwdheid haar hoogtepunt bereikt?

1. (a) Slechts waardoor zal de absolute vernietiging van het huidige goddeloze aardse samenstel van dingen bewerkt worden? (b) Waarom is waakzaamheid voor ons allen belangrijk?

DE WERELDBENAUWDHEID waaronder het door mensen opgebouwde samenstel van dingen sinds het jaar 1914 G.T. gebukt gaat, heeft reeds enorme schade aangericht. Maar ze heeft nog niet de ontbinding van de politieke „superieure autoriteiten” en van de mensenmaatschappij die onder deze politieke autoriteiten georganiseerd is, teweeggebracht (Romeinen 13:1; Titus 3:1). Symbolisch gesproken, bestaan de oude „hemelen” en de „elementen” en de „aarde en de werken daarop” nog steeds. De absolute ontbinding of vernietiging van dit eeuwenoude samenstel in al zijn facetten zal slechts door de „tegenwoordigheid van de dag van Jehovah” bewerkt worden. Hoewel alle bijbelse en historische aanwijzingen erop duiden dat „Jehovah’s dag” nabij is, zal deze dag toch „als een dief in de nacht” komen. — 2 Petrus 3:10-12; 1 Thessalonicenzen 5:2.

2. Welke vermaning tekende de apostel Petrus op, daar hij wist dat er bij het aanbreken van Jehovah’s dag nog gezalfde christenen op aarde zouden zijn?

2 Uit de bijbel blijkt duidelijk dat de laatste leden van de gemeente van Koninkrijkserfgenamen van Christus nog hier op aarde zouden zijn wanneer Jehovah’s dag voor het huidige samenstel van dingen aanbreekt. De apostel Petrus nam dit feit in aanmerking. Daarom voegde hij aan zijn beschrijving over de uitwerking die deze „dag” op de symbolische oude „hemelen”, „elementen” en „aarde” zou hebben, de volgende vermaning toe: „Daarom, geliefden, aangezien gij deze dingen verwacht, doet uw uiterste best om tenslotte door hem onbevlekt en onbesmet en in vrede bevonden te worden. Beschouwt bovendien het geduld van onze Heer als redding, zoals ook onze geliefde broeder Paulus u overeenkomstig de hem gegeven wijsheid heeft geschreven, sprekend over deze dingen, zoals hij ook in al zijn brieven doet. Daarin zijn echter sommige dingen moeilijk te begrijpen, die de niet-onderwezenen en onstandvastigen verdraaien, zoals zij dat ook met de overige Schriften doen, tot hun eigen vernietiging.” — 2 Petrus 3:14-16.

3. Wat hebben de leden van het overblijfsel van het geestelijke Israël gedaan om, in overeenstemming met die vermaning, „onbevlekt en onbesmet en in vrede” te blijven?

3 Daar de laatste leden van het overblijfsel van het geestelijke Israël nog steeds Jehovah’s dag en de vernietiging die deze dag over het huidige goddeloze samenstel van dingen zal brengen, verwachten, doen zij hun uiterste best om in de ogen van de Opperste Rechter, de Soevereine Heer Jehovah, onbevlekt en onbesmet en in vrede bevonden te worden. Zij houden ondanks al de toenemende druk die van de zijde van deze in benauwdheid verkerende wereld op hen wordt uitgeoefend, aan de „reine en onbevlekte religie” vast; zij houden zich aan de reine „vorm van aanbidding” door zich onbevlekt van de onreine wereld te bewaren (Jakobus 1:27, AV; NW). Zij weigeren het politieke „wilde beest” en zijn door mensen gemaakte „beeld”, de Verenigde Naties, te aanbidden (Openbaring 13:1-15; 15:2-4). Zij hoeden zich ervoor met bloedschuld bevlekt te worden, want zij houden zich strikt neutraal en nemen niet deel aan de bloedige oorlogen die de natiën en de politieke partijen van deze wereld voeren. Zij volgen hun Leider, Jezus Christus, na door geen deel van deze wereld te zijn. — Johannes 15:19; 17:14, 16.

4. Hoe blijkt dat het „geduld van onze Heer . . . redding” betekent?

4 Zij gehoorzamen de vermaning van de apostel Petrus: „Beschouwt bovendien het geduld van onze Heer als redding” (2 Petrus 3:15). Zij erkennen dat het geduld van de Soevereine Heer Jehovah, dat tot uitdrukking komt doordat hij de „dag van het oordeel en van de vernietiging der goddeloze mensen” nog niet heeft doen komen, hun in de gelegenheid stelt hun eigen redding te bewerken (2 Petrus 3:7). Daardoor is ook de gelegenheid geboden anderen de weg tot redding te wijzen.

5. Aan welk werk hebben de leden van het overblijfsel van het geestelijke Israël zich, in overeenstemming met de geest van Petrus’ vermaning, gewijd?

5 Zij hebben deze tijd, die voor de redding van mensen is toegestaan, goed benut doordat zij het gebod van de opgestane Jezus Christus — heen te gaan en discipelen van mensen uit alle natiën te maken, hen in water te dopen en hun alles te leren onderhouden wat hij hun geboden heeft — ten uitvoer hebben gebracht (Matthéüs 28:18-20). Zij hebben getoond wat in hun ogen de enige hoop en de enige rechtmatige regering voor de gehele mensheid is doordat zij in overeenstemming met de volgende profetie van Jezus hebben gehandeld: „Dit goede nieuws van het koninkrijk zal op de gehele bewoonde aarde worden gepredikt tot een getuigenis voor alle natiën” (Matthéüs 24:14; Markus 13:10). Door dit te doen, hebben zij zich ermee beziggehouden „eerst het koninkrijk [van de hemelse Vader] en Zijn rechtvaardigheid” te zoeken, in plaats van zich evenals de geestelijken van de christenheid en de priesters van het heidendom in de wereldse politiek te mengen (Matthéüs 6:33). Aldus hebben zij zich van hun opdracht, ’gezanten in de plaats van Christus’ te zijn, gekweten. — 2 Korinthiërs 5:20.

6. Wie hebben zij geholpen zich „het geduld van onze Heer” ten nutte te maken, en hoevelen zullen er nog worden bijeengebracht?

6 Doordat de leden van het gezalfde overblijfsel, die het Koninkrijk zoeken, zich overeenkomstig het geduld van de Opperste Rechter Jehovah vastberaden aan het wereldomvattende werk van het maken van discipelen hebben gewijd, zijn zij bevoorrecht meer te mogen doen dan slechts de laatste leden van het overblijfsel der Koninkrijkserfgenamen bijeen te brengen. Sinds het jaar 1935 G.T. brengen zij — geleid door Jehovah’s Woord — de in Openbaring 7:9-17 voorzegde „grote schare”, bestaande uit met schapen te vergelijken personen, bijeen en leiden zij hen naar Zijn geestelijke tempel van aanbidding. In deze profetie wordt niet gezegd uit hoeveel met schapen te vergelijken mensen de „grote schare” zal bestaan. Daarom gaan zij — zolang het geduld van God nog duurt, die „niet wenst dat er iemand vernietigd wordt maar wenst dat allen tot berouw geraken” — ermee voort nog zoveel mogelijk mensen in de geestelijke tempel bijeen te brengen (2 Petrus 3:9). Thans kan niemand vooruit zeggen hoeveel van zulke mensen er nog vóór de „tegenwoordigheid van de dag van Jehovah” bijeengebracht zullen worden; maar wanneer de „grote schare” de „grote verdrukking” overleefd zal hebben, zal men door een rechtstreekse telling of volkstelling kunnen vaststellen hoeveel leden de „grote schare” ten slotte telt.

7. (a) Welke naam hebben al dezen evenals het gezalfde overblijfsel aangenomen? (b) Hoe streven zij ernaar overeenkomstig die naam te leven, en in hoeveel landen verrichten zij hun werk?

7 Alle opgedragen en gedoopte met schapen te vergelijken mensen die reeds zijn bijeengebracht, alsook het gezalfde overblijfsel van de 144.000 geestelijke Israëlieten, belijden voor de gehele wereld Jehovah’s christelijke getuigen te zijn (Jesaja 43:10-12; 44:8). Door het gesproken woord en door de verspreiding van gedrukte bijbelse publikaties streven zij er oprecht naar overeenkomstig die naam te leven en zich van de verantwoordelijkheid die het dragen van deze naam met zich brengt, te kwijten. De georganiseerde gemeenten van deze christelijke getuigen van de Soevereine Heer Jehovah lopen over de gehele aardbol in de tienduizenden. Volgens het Jaarboek 1976 waren er op 31 augustus 1975 niet minder dan 38.256 van zulke gemeenten. Uit 210 landen en eilandgebieden wordt bericht dat ijverige getuigen daar prediken en discipelen maken.

8. (a) Aan wie erkennen zij allen toe te behoren, en hoe dient dit tot een bescherming? (b) Welke gedenkdag vieren zij gehoorzaam ter gedachtenis aan hem, en tot wanneer zullen zij dit doen?

8 Zij nemen de waarschuwing van de apostel Petrus ter harte, die voorzei dat er valse leraren zouden optreden, die voorgeven christelijk te zijn, maar die „zelfs de eigenaar, die hen heeft gekocht, verloochenen, een spoedige vernietiging over zichzelf brengend” (2 Petrus 2:1). Het gezalfde overblijfsel van Christus’ Koninkrijksmedeërfgenamen en de leden van de „grote schare”, die ’hun lange gewaden gewassen en ze wit gemaakt hebben in het bloed van het Lam’, erkennen loyaal dat zij degene toebehoren die „hen heeft gekocht”, namelijk het Lam Jezus Christus. Gehoorzaam aan zijn gebod om zijn dood te gedenken, kwamen zij op woensdag, 14 april 1976, de gedenkdag van zijn dood, die hij op de paschadag van 33 G.T. onderging, bijeen en vierden zij het Avondmaal des Heren, dat hij ter gedachtenis van zijn offerandelijke dood instelde (Matthéüs 26:20-30; Lukas 22:14 tot 20; 1 Korinthiërs 11:20-26). Zij zijn vastbesloten op deze voorgeschreven wijze ’de dood des Heren te blijven verkondigen’ „totdat hij gekomen zal zijn” om het overblijfsel van zijn „bruid”-klasse in het huis van zijn hemelse Vader tot zich te nemen. — Efeziërs 5:23-27.

9. Hoe tonen de christelijke getuigen van Jehovah dat zij de vermaning om „in vrede” met elkaar bevonden te worden, ter harte nemen?

9 In overeenstemming met de vermaning van de apostel Petrus doen al deze christelijke getuigen van Jehovah hun uiterste best om ten slotte „in vrede” met elkaar bevonden te worden. Daarom gaan zij niet mee met de valse leraren, die „heimelijk verderfelijke sekten invoeren” (2 Petrus 3:14; 2:1, 2). Aldus vermijden zij het in de religieuze toestand te geraken waarin de christenheid zich bevindt, die in wel duizend of meer sekten verdeeld is. Hoewel het gezalfde overblijfsel van geestelijke Israëlieten de hoop heeft het hemelse Koninkrijk te beërven en de leden van de „grote schare”, wier aantal onbepaald is, de hoop hebben eeuwig op een paradijsaarde te leven, aanbidden toch beide klassen Jehovah eensgezind en vredig in Zijn geestelijke tempel, als „één kudde” onder de ’ene herder’, Jezus Christus. — Johannes 10:11, 16; Openbaring 7:17; Micha 2:12.

10, 11. (a) Wat is het „bestuur” waarnaar de apostel Paulus verwijst en waaraan zowel het gezalfde overblijfsel als de „andere schapen” zich onderwerpen? (b) Wat is volgens Efeziërs 1:9-14 het doel van dat „bestuur”?

10 In het belang van de ware christelijke vrede onderwerpen het gezalfde overblijfsel, dat de hoop op een hemelse erfenis heeft, en de uit „andere schapen” bestaande „grote schare”, die een aardse hoop heeft, zich aan Gods „bestuur”, dat hij sinds Pinksteren van het jaar 33 G.T. uitoefent. Dit „bestuur” of deze bestuurlijke procedure volgens welke God overeenkomstig zijn voornemen te werk gaat, wordt in Efeziërs 1:9-14 verklaard. Laten wij bij het lezen van deze op Jehovah God betrekking hebbende woorden opletten welk doel dat „bestuur” of die bestuurlijke procedure volgens welke God te werk gaat, dient:

11 „Hij [heeft] het heilige geheim van zijn wil aan ons . . . bekendgemaakt. Het is overeenkomstig zijn welbehagen, dat hij zich had voorgenomen, aan de volledige grens van de bestemde tijden [of, vanaf Pinksteren van het jaar 33 G.T.] een bestuur te hebben, namelijk om alle dingen weer bijeen te vergaderen in de Christus, de dingen die in de hemelen en de dingen die op de aarde zijn. Ja, in hem [Christus], in eendracht met wie wij ook tot erfgenamen [van God] werden aangesteld, doordat wij werden voorbestemd overeenkomstig het voornemen van hem die alle dingen werkzaam doet zijn naar de wijze waarop zijn wil het aanraadt, opdat wij tot lof van zijn heerlijkheid zouden dienen, wij die de eersten zijn geweest die op de Christus hebben gehoopt. Maar ook gij hebt op hem gehoopt nadat gij het woord der waarheid, het goede nieuws over uw redding, hadt gehoord. Door bemiddeling van hem werdt ook gij, nadat gij hadt geloofd, met de beloofde heilige geest verzegeld, die een van tevoren gegeven onderpand van onze erfenis is, met het oog op de verlossing door losprijs van Gods eigen bezit, tot lof van zijn heerlijkheid.”

12. (a) Wat is „Gods eigen bezit”, waarnaar in het laatste deel van die schriftplaats wordt verwezen? (b) Wat zijn de in Efeziërs 1:10 genoemde ’dingen in de hemelen’, en wat betekent het dat ze in de Christus worden bijeengebracht?

12 Wat is „Gods eigen bezit”, dat „door losprijs” is verlost? Het is de gemeente van Koninkrijkserfgenamen; hun staat een hemelse erfenis te wachten, en de gave van Gods heilige geest is voor hen een van tevoren gegeven onderpand van deze hemelse erfenis. Zij zijn ’de dingen in de hemelen’ die in de Christus weer bijeengebracht, dat wil zeggen onder Jezus Christus, het geestelijke Hoofd, geschaard moeten worden. Zij zijn tot „erfgenamen” van God en medeërfgenamen van Jezus Christus benoemd. Het weer bijeenbrengen van hen onder Jezus Christus als het Hoofd is de eerste fase van Gods „bestuur”, waardoor hij in het gehele universum eenheid tot stand zal brengen. — Romeinen 8:16, 17.

13. (a) Welke verdere stap ter vereniging van Gods universum moet nog ondernomen worden? (b) Dragen de Verenigde Naties tot de verwezenlijking van dat voornemen bij?

13 Het doel van Gods „bestuur” of modus operandi is echter nog niet volledig bereikt wanneer ’de dingen in de hemelen’ weer bijeengebracht zijn in de Christus. Door die eerste stap wordt de eenheid in Gods gehele universum niet volledig hersteld. Ook „de dingen die op de aarde zijn”, moeten in de Christus weer bijeengebracht worden. Dit bijeenbrengen van ’de dingen op aarde’ is de tweede en laatste stap waardoor de eenheid in Gods universum tot stand wordt gebracht. Satan de Duivel en zijn demonenengelen zijn tegen deze vereniging van het universum onder Jezus Christus, het door God aangestelde Hoofd, gekant. Ook de politieke regeringen van deze wereld zijn tegen die vereniging gekant. Het beste denkbeeld dat zij zich van de vereniging van ’de dingen op aarde’ kunnen vormen, is de door mensen in het leven geroepen Verenigde Naties, de opvolger van de Volkenbond. Niettemin kan niets het voornemen van de Almachtige God verijdelen, „die alle dingen werkzaam doet zijn naar de wijze waarop zijn wil het aanraadt”. Zijn modus operandi of „bestuur” zal succesvol blijken te zijn.

14. Sinds wanneer is het weer bijeenbrengen van ’de dingen op aarde’ onder Christus waar te nemen, en hoever is het reeds gevorderd?

14 Blijkbaar is Jehovah God nu tot de tweede fase van zijn „bestuur” ten behoeve van de vereniging van het universum overgegaan. In 1914 G.T., toen de tijden der heidenen afgelopen waren, werd op de vastgestelde tijd het Messiaanse koninkrijk in de hemel opgericht, waarna het weer bijeenbrengen van ’de dingen op aarde’ van start kon gaan. Het bijeenbrengen van het gezalfde overblijfsel van Christus’ medeërfgenamen ging na het einde van de Eerste Wereldoorlog voort en werd tot het einde van de eerste fase van het „bestuur” ten behoeve van de vereniging voortgezet. Tot verrassing en grote vreugde van het gezalfde overblijfsel werd er in het jaar 1935 G.T. mee begonnen ’de dingen op aarde’ weer bijeen te brengen onder Christus, het Hoofd. In de lente van dat jaar kwam overeenkomstig Gods voornemen de tijd dat de „grote schare” uit Openbaring 7:9-17 werd geïdentificeerd, waarover men lang een verkeerd begrip had gehad. Zelfs de internationale beroering die door de Tweede Wereldoorlog werd veroorzaakt, verhinderde niet dat de „grote schare”, die de hoop heeft op een paradijsaarde te leven, werd bijeengebracht. Thans, meer dan veertig jaar later, behoren reeds meer dan twee miljoen personen tot die „grote schare”, die in Jehovah’s geestelijke tempel is.

15, 16. Wat is derhalve het ’heilige geheim van Gods wil’, waarover in Efeziërs 1:9, 10 wordt gesproken?

15 Wij allen kunnen thans dankbaar zijn dat Jehovah God ons goedgunstig het „heilige geheim van zijn wil” heeft bekendgemaakt, namelijk het gehele universum, dat hij geschapen heeft, te verenigen. Wij kunnen vooral dankbaar zijn dat wij met eigen ogen zien hoe de „grote schare” — de mensen die hopen op een paradijsaarde te leven — wordt bijeengebracht, hetgeen bewijst dat de wijze waarop hij zich voorgenomen heeft de aangelegenheden te besturen om alles weer bijeen te brengen, de tweede fase ingetreden is. Evenals de apostel Paulus kunnen ook wij met betrekking tot Gods genade of onverdiende goedheid dankbaar zeggen:

16 „Hij maakte ons bekend met het mysterie van zijn wilsbesluit, dat Hij naar zijn welbehagen bij zichzelf bepaald had uit te voeren [of, een bestuur te hebben] in de volheid der tijden: om namelijk alles te verenigen in Christus, wat in de hemel en op de aarde is.” — Efeziërs 1:9, 10, KB; NW.

17. Wat zal een dergelijke vereniging werkelijk betekenen?

17 Een universum dat onder Jezus Christus als Hoofd verenigd is, zal betekenen dat hemel en aarde één zullen zijn. Dit zal een vredig universum onder Jehovah God, de Universele Soeverein, betekenen. Het zal derhalve „op aarde vrede onder mensen van goede wil” betekenen, onder mensen jegens wie God goede wil of een welgevallen heeft. — Lukas 2:14.

EENSGEZIND DE KOMENDE AANVAL HET HOOFD BIEDEN

18. (a) Welke toestand heerst er onder het gezalfde overblijfsel en de „andere schapen” in tegenstelling tot de wereld om hen heen, en hoe komt dit? (b) Hoe denken zij derhalve over de nabijheid van de „tegenwoordigheid van de dag van Jehovah” en over datgene wat die dag zal betekenen?

18 In scherpe tegenstelling tot de toenemende beroering op aarde leven de leden van het gezalfde overblijfsel van geestelijke Israëlieten en de leden van de „grote schare” „andere schapen” in alle landen „in vrede” met elkaar. Hoewel de natuurlijke omgeving van de mens steeds meer vervuild wordt, verheugen zij zich in een geestelijk paradijs, waarin zij Gods gunst en zegen genieten. Zij genieten de geestelijke zekerheid die in Psalm 91 aanschouwelijk wordt beschreven. Zowel het gezalfde overblijfsel als de „grote schare” wonen gezamenlijk „in de schuilplaats van de Allerhoogste” en hebben zich ’overnachting verschaft onder de schaduw zelf van de Almachtige’ (Psalm 91:1). Zij vertrouwen voor bescherming en bevrijding op Jehovah, hun God. Onbevreesd verwachten zij de „tegenwoordigheid van de dag van Jehovah”, waarop God zijn oordelen zal voltrekken en de „goddeloze mensen” zal vernietigen. Dan zal het huidige oude samenstel van deze wereld ontbonden worden, maar hun christelijke eenheid zal niet ontbonden worden daar zij onder Christus, het Hoofd, verenigd blijven.

19. Waarom zullen de gebeurtenissen die verband houden met de „tegenwoordigheid van de dag van Jehovah”, voor het gezalfde overblijfsel en de „grote schare” geen schok zijn?

19 Indien de mensen — zelfs degenen in de christenheid — niet geloven wat reeds op wereldomvattende schaal over de aangelegenheid is gezegd, kunnen zij de duidelijke waarschuwing op de bladzijden van de bijbel lezen. De waarschuwing waarvoor? Voor het feit dat zij ten tijde van de „tegenwoordigheid van de dag van Jehovah” de schok van hun leven zullen krijgen. De religieuze gevoelens van honderden miljoenen mensen over de gehele wereld zullen diep geschokt worden! Zullen ook de leden van het gezalfde overblijfsel en van de „grote schare” medeaanbidders, die in hun geestelijke paradijs leven, een dergelijke schok ondervinden? Beslist niet! Zij hebben deze schokkende gebeurtenis op religieus gebied verwacht! Zij zijn het met die gebeurtenis eens, want ze zal het oordeel van Jehovah God zijn. Tientallen jaren lang hebben zij de mensen ervoor gewaarschuwd. Zij hebben hun plicht niet verzaakt de mensen die er rechtstreeks bij betrokken zijn, van tevoren te waarschuwen dat de vernietiging van die internationaal beruchte religieuze hoer, Babylon de Grote, verrassend plotseling zal komen.

20. Welke dringende raad uit Openbaring 18:2-4 hebben de christelijke getuigen van Jehovah de mensen in de gehele wereld bekendgemaakt?

20 Jehovah’s christelijke getuigen hebben Babylon de Grote geïdentificeerd en hebben onthuld wat erdoor wordt gesymboliseerd. En daarom hebben zij de mensen duidelijk gemaakt wie er rechtstreeks schade zullen lijden. Zij hebben niet slechts „onheilsprofeten” willen zijn. Zij hebben religieuze personen niet slechts angst willen aanjagen door de mensen in de gehele wereld de dringende raad uit de Openbaring bekend te maken: „Gaat uit van haar, mijn volk, indien gij niet met haar in haar zonden wilt delen, en indien gij geen deel van haar plagen wilt ontvangen.” — Openbaring 18:2-4, NW; PC.

21. (a) Als wat hebben Jehovah’s christelijke getuigen Babylon de Grote geïdentificeerd? (b) Aan welk deel van Babylon de Grote zal het goddelijke oordeel het eerst voltrokken worden, en waarom?

21 Het gehele religieuze gebied op aarde is erbij betrokken, want op grond van een diepgaand onderzoek hebben Jehovah’s christelijke getuigen Babylon de Grote geïdentificeerd als zijnde niet de Rooms-Katholieke Kerk en ook niet de georganiseerde christenheid, maar het wereldrijk van valse religie. Niettemin is de christenheid het dominerende deel, de woordvoerder van dat religieuze wereldrijk! Zij is het laakbaarste deel ervan omdat ze beweert „christelijk” te zijn. Ze heeft godslasterlijker gehandeld dan het „heidendom”! Ze is een ergere vervolgster van religieuze minderheden (met inbegrip van de ware christenen) geweest dan het „heidendom”! Ze heeft een grotere bloedschuld op zich geladen dan het gehele niet-christelijke religieuze rijk! Daarom zal de christenheid, zoals de geïnspireerde Schrift laat zien, het eerst aan de beurt komen wanneer Gods oordeel aan Babylon de Grote voltrokken zal worden. — Jeremia 25:13-29.

GODS VREEMDE DAAD EN ZIJN ONGEWONE WERK

22. (a) Waar vinden wij een historische parallel van de hedendaagse christenheid? (b) Hoe wordt de handelwijze van de heersers van het oude Jeruzalem in Jesaja 28:15 treffend beschreven?

22 De hedendaagse christenheid heeft in de oudheid haar parallel in het ontrouwe Juda en Jeruzalem, en wel in de laatste jaren voordat dit joodse religieuze centrum en zijn gebied in het jaar 607 v.G.T. door heidense legers van Babylon volledig vernietigd werden. Toen Jehovah’s profeten onder inspiratie van Zijn geest de ontrouwe stad Jeruzalem steeds dringender waarschuwden, trachtte ze zich door de aanwending van wereldse methoden te beschermen en de goddelijke profetieën te logenstraffen. Ze was van mening dat ze een verbond had gesloten met de Dood, volgens de voorwaarden van welk verbond de Dood haar niet zou vellen. Ze bleef zich wijsmaken dat ze met Sjeool een „visioen” tot stand gebracht had, volgens hetwelk Sjeool (het gemeenschappelijke graf van de mensheid) haar niet als lijk in het graf zou zien afdalen. Ze nam toevlucht tot een bedrieglijke wereldse overeenkomst, die een „leugen” zou blijken te zijn. Ze zocht bescherming voor de voorzegde vernietiging bij een plan dat niet aan de gestelde eisen en verwachtingen zou blijken te voldoen, en aldus verborg ze zich in „bedrog”. Ze zocht geen toevlucht bij haar God, Jehovah, en maakte Hem niet tot haar schuilplaats. — Jesaja 28:14-16.

23, 24. (a) In welk opzicht heeft de hedendaagse christenheid op soortgelijke wijze gehandeld? (b) Wat zal derhalve, zoals door de profeet Jesaja werd voorzegd, over de christenheid komen?

23 De hedendaagse christenheid heeft op soortgelijke wijze gehandeld. Om te kunnen blijven bestaan, heeft ze overspelige, vriendschappelijke overeenkomsten met de politieke machten van de wereld gesloten. Ze heeft geen geloof en vertrouwen gesteld in het hemelse Messiaanse koninkrijk van God, dat Jehovah’s christelijke getuigen vooral sinds het naoorlogse jaar 1919 G.T. over de gehele wereld verkondigen. Daarom zal de bijbelse profetie die in het klein ten aanzien van het Jeruzalem en Juda uit de oudheid werd vervuld, nu in het groot en volledig worden vervuld. De oude geschiedenis toont hoe waar Jehovah’s profetie bleek te zijn, waarin hij over het ongelovige Jeruzalem zei:

24 „En ik wil gerechtigheid tot het meetsnoer maken en rechtvaardigheid tot het waterpasinstrument [doordat hij de dingen overeenkomstig zijn voornemen doet]; en de hagel moet de leugentoevlucht wegvagen, en de wateren, die zullen zelfs de schuilplaats wegspoelen. En uw verbond met de Dood zal stellig ontbonden worden, en dat visioen van u met Sjeool zal geen stand houden. De plotselinge, overstromende stortvloed, wanneer die doortrekt — dan moet gij er een plaats van vertreding voor worden. Zo dikwijls hij doortrekt, zal hij ulieden wegnemen, want morgen aan morgen zal hij doortrekken, overdag en ’s nachts; en het moet niets dan een reden tot beven worden ten einde anderen het gehoorde te verstaan te geven.” — Jesaja 28:17-19, 2, 3.

25. (a) Waarom zal, zoals de profeet zegt, het horen van het bericht „een reden tot beven” zijn? (b) Als bij welke vroegere gelegenheden zal Jehovah dan handelen?

25 Waarom zal men reeds bij het horen van het bericht beven? Omdat uit het bericht zal blijken dat alle wereldwijze plannen die door trouweloze belijdende aanbidders van God zijn gesmeed, geen beschutting hebben kunnen bieden en geen toestand hebben kunnen scheppen waarin men zich behaaglijk voelt zoals in een bed onder een laken. „Want”, zo gaat de profetie van Jesaja verder, „het rustbed is te kort gebleken om er zich op uit te strekken, en zelfs het geweven laken is te smal wanneer men zich erin wikkelt. Want Jehovah zal opstaan net zoals bij de berg Perazim [waar koning David, nadat hij de vijandelijke Filistijnen van voren had aangevallen, zei: ’De ware God is door mijn hand door mijn vijanden heengebroken zoals wateren een bres slaan’], en hij zal in beroering komen net zoals in de laagvlakte nabij Gibeon [waar Jehovah, voordat hij koning David een tweede overwinning op de Filistijnen liet behalen, tot hem zei: ’De ware God zal voor u uit zijn gegaan om het kamp van de Filistijnen te verslaan’, en wel deze keer van achteren], om zijn daad te verrichten — zijn daad is vreemd — en om zijn werk te doen — zijn werk is ongewoon. En nu, betoont u geen spotters, opdat uw banden niet sterk worden, want van een verdelging, ja, iets waartoe besloten is, heb ik [Jesaja] gehoord van de Soevereine Heer, Jehovah der legerscharen, voor het gehele land.” — Jesaja 28:20 tot 22; 1 Kronieken 14:8-16; 2 Samuël 5:17-25; ook Jozua 10:1-14.

26. Welke ’vreemde daad’ of welk ’ongewone werk’ zal Jehovah nu spoedig verrichten, en waarom wordt het passend zo beschreven?

26 Zou Jehovah God een daad kunnen verrichten die ’vreemder’ was, een werk dat ’ongewoner’ was dan de vernietiging van de christenheid? Neen. Want heeft de christenheid er geen aanspraak op gemaakt „bij de gratie Gods” over haar religieuze rijk te regeren, en maakt ze er geen aanspraak op zijn Christus op aarde te vertegenwoordigen? Ja! En dient er daarom niet verwacht te worden dat Jehovah de christenheid, die door middel van haar bijbelgenootschappen de bijbel in honderden talen en meer dan een miljard exemplaren over de gehele aarde heeft verspreid, zal bewaren? Met het oog hierop zal het de miljoenen kerkgangers van de christenheid „vreemd” toeschijnen dat de Almachtige God de christenheid ten tijde van de „tegenwoordigheid van de dag van Jehovah” niet zal bewaren! Het zal hun inderdaad „ongewoon” toeschijnen dat hij aan het begin van de naderbij komende „grote verdrukking” de christenheid op gewelddadige wijze vernietigt.

BABYLON DE GROTE ALS MET EEN SNELLE WORP NEERGESLINGERD!

27. (a) Om welke reden vernietigt Jehovah de christenheid het eerst? (b) Waarom zal de vernietiging „als een dief” over haar komen?

27 Het is volkomen rechtvaardig dat de christenheid van alle vals-religieuze organisaties het eerst vernietigd wordt, want van haar kan niet worden gezegd dat ze „tenslotte door hem [Jehovah] onbevlekt en onbesmet en in vrede bevonden” wordt (2 Petrus 3:14). En dat nog wel ondanks haar bewering de enige ware Kerk van God te zijn! Het is gebleken dat ze huichelachtig is, dat ze slechts in naam christelijk is, maar terzelfder tijd wat haar leer en praktijken betreft, Babylonisch is. Omdat haar vurige vernietiging op Jehovah’s dag, waarop het goddelijke oordeel voltrokken zal worden, een ’vreemde’ daad en een „ongewoon” werk zal zijn, zal deze vernietiging „als een dief” over haar komen. — 2 Petrus 3:10.

28. Waarom is de vernietiging van de christenheid noodzakelijk ter rechtvaardiging van Jehovah?

28 Doordat de Soevereine Heer Jehovah de christenheid vernietigt, zuivert hij zich van de verdenking verantwoordelijk te zijn voor de schandelijke daden die ze in de eeuwen van haar bestaan heeft beoefend. Daardoor rechtvaardigt hij zich en bewijst hij dat hij nooit iets met haar te maken heeft gehad en dat hij haar nooit aan zijn geliefde Zoon ten „huwelijk” beloofd heeft om ’de bruid van Christus’ te worden. Ze is een religieuze hoer geweest; en Jehovah God moet tonen dat hij in haar een „vijand van God” ziet omdat ze een „vriend van de wereld” is geweest. — Jakobus 4:4.

29. (a) Betekent de vernietiging van de christenheid het einde van het goddelijke oordeel dat aan de valse religie wordt voltrokken? Licht dit toe. (b) Door wie zal Babylon de Grote vernietigd worden, en waarom doen zij dit?

29 De vernietiging van de christenheid betekent niet het einde van het goddelijke oordeel dat aan de valse religie wordt voltrokken. Wanneer het dominerende deel van dat vals-religieuze wereldrijk, Babylon de Grote, moet verdwijnen, moeten ook alle overige delen van dit wereldrijk verdwijnen. Babylon de Grote moet met wortel en tak worden uitgeroeid. Alle „vleesdelen” van deze internationale hoer moeten als door een wild beest verslonden worden. Ze moet woest en naakt gemaakt worden! Haar vernietiging als door vuur moet volledig zijn, want zo is het in Gods onfeilbare Woord verordend: „En de tien horens die gij gezien hebt, en het wilde beest [de thans bestaande politieke achtste wereldmacht], die zullen de hoer haten en zullen haar woest en naakt maken, en zij zullen haar vleesdelen opeten en zullen haar geheel met vuur verbranden” (Openbaring 17:16). En hoe ironisch: Juist haar vroegere wereldse vrienden zullen haar vernietigen, echter niet uit liefde voor God en Christus, maar omdat zij een afkeer van haar hebben en haar verachten.

30. Wanneer de in de Verenigde Naties vertegenwoordigde politieke machten Babylon de Grote naakt maken en vernietigen, zal dit dan ook in zekere mate op Jehovah’s Getuigen van invloed zijn?

30 De achtste wereldmacht, een wereldomvattende politieke organisatie, die thans 144 leden heeft, zal tegen iedereen op aarde optreden die de indruk wekt religieus of geestelijk gericht te zijn. Zelfs Jehovah’s christelijke getuigen kunnen hier niet aan ontkomen. De 144 leden van de organisatie der Verenigde Naties weten weliswaar dat Jehovah’s christelijke getuigen geen deel van de christenheid zijn, neen, dat zij geen deel van de hoer, Babylon de Grote als geheel, zijn. Zij weten dat Jehovah’s Getuigen zich niet met de smerige politiek van deze wereld hebben bevlekt en niet hebben getracht het symbolische scharlakengekleurde „wilde beest” met de zeven koppen en tien horens te berijden. Wanneer dit politieke „wilde beest” derhalve Babylon de Grote van zich afwerpt, haar naakt maakt en verbrandt, zal het wanneer het aldus met de gehate „moeder van de hoeren en van de walgelijkheden der aarde” afrekent, Jehovah’s Getuigen niet rechtstreeks tot zijn doelwit maken (Openbaring 17:5). Niettemin kan het bijna niet anders dan dat het ook in zekere mate op Jehovah’s Getuigen van invloed zal zijn wanneer de politieke machten die thans in de Verenigde Naties vertegenwoordigd zijn, tegen alle religies maatregelen nemen die door hen noodzakelijk worden geacht. Zo kunnen alle religieuze eigendommen onder de dwang der omstandigheden in de belasting aangeslagen worden. Het kan ook zijn dat alle religieuze kostbaarheden en eigendommen in beslag genomen worden of dat de door de staat goedgekeurde charters van religieuze corporaties niet meer erkend worden, om aldus deze corporaties te ontbinden.

31. In welke positie zullen, zoals in het geval van de apostel Johannes werd geïllustreerd, Jehovah’s gezalfde getuigen zich bevinden wanneer Babylon de Grote wordt vernietigd?

31 De profetieën van de Schrift laten echter zien dat de christelijke getuigen van de Soevereine Heer Jehovah bij de vrees inboezemende vernietiging van het duizenden jaren oude Babylon de Grote toeschouwers zullen zijn. De bejaarde apostel Johannes, die op het strafeiland Patmos was, stelde klaarblijkelijk het gezalfde overblijfsel van het geestelijke Israël van thans voor. Een van de zeven engelen die de opdracht hadden de „zeven laatste plagen” op de zichtbare organisatie van de Duivel uit te gieten, richtte tot de apostel Johannes het verzoek: „Kom, ik zal u het oordeel tonen over de grote hoer, die zit op vele wateren [volken, scharen, natiën], met wie de koningen der aarde hoererij hebben bedreven, terwijl zij die de aarde bewonen, dronken werden gemaakt van de wijn van haar hoererij.” — Openbaring 17:1, 2; 21:9.

32, 33. (a) Wat zag Johannes toen als toeschouwer? (b) Wie werd, volgens datgene wat Johannes zag, niet met Babylon de Grote vernietigd, maar wie wordt in plaats daarvan door die daad van goddelijke gerechtigheid gewroken?

32 Wat zag Johannes toen als toeschouwer? Johannes antwoordt: „En hij voerde mij in de kracht van de geest weg naar een wildernis. En ik kreeg een vrouw in het oog die op een scharlakengekleurd wild beest zat, dat vol was van lasterlijke namen [die zich in de loop van het bestaan van de zeven wereldmachten hebben opgehoopt] en dat zeven koppen en tien horens had. En de vrouw was getooid met purper en scharlaken en versierd met goud en edelgesteente en parels, en in haar hand had zij een gouden beker, die vol was van walgelijkheden en de onreinheden van haar hoererij. En op haar voorhoofd was een naam geschreven, een mysterie: ’Babylon de Grote, de moeder van de hoeren en van de walgelijkheden der aarde.’ En ik zag dat de vrouw dronken was van het bloed der heiligen en van het bloed van de getuigen van Jezus. . . . ’En de vrouw die gij gezien hebt, betekent de grote stad [Babylon], die een koninkrijk over de koningen der aarde heeft.’” — Openbaring 17:3-6, 18.

33 De apostel Johannes kon vanaf zijn observatiepost daar in de „wildernis” toezien hoe het ’oordeel aan de grote hoer’ werd voltrokken, hoe Babylon de Grote door het scharlakengekleurde wilde beest met de zeven koppen en tien horens werd vernietigd. Johannes zag niet dat de „getuigen van Jezus” te zamen met het van bloed dronken Babylon de Grote werden vernietigd (Openbaring 17:15, 16). Vervolgens zag de apostel Johannes Babylon de Grote als een in puin gelegde handelsstad afgebeeld, en daarop hoorde hij de van de hemel afkomstige, tot de toeschouwers gerichte oproep: „Wees vrolijk over haar, o hemel, ook gij heiligen en gij apostelen en gij profeten, want God heeft voor u op gerechtelijke wijze straf van haar geëist!” (Openbaring 18:20) Aldus wreekt de God der gerechtigheid zijn getrouwe aanbidders, die door toedoen van Babylon de Grote geleden hebben. Een gerechtvaardigde reden tot vreugde!

34, 35. Hoe wordt door het profetische visioen dat de apostel Johannes had, getoond dat de vernietiging van Babylon de Grote geen lang slepende zaak zal zijn?

34 Ten slotte ziet de apostel Johannes in het profetische visioen wat de hedendaagse toeschouwers, die gehoor hebben gegeven aan het goddelijke gebod uit Babylon de Grote te gaan en het volk van Jehovah God, de Almachtige, zijn geworden, zullen aanschouwen. Het spannende tafereel dat Johannes ziet, toont aan dat de volledige vernietiging van Babylon de Grote geen lang slepende zaak zal zijn. Johannes beschrijft het profetische beeld als volgt:

35 „En een sterke engel hief een steen op gelijk een grote molensteen en slingerde hem in de zee, zeggende: ’Zo zal Babylon, de grote stad, met een snelle worp worden neergeslingerd, en ze zal nooit meer gevonden worden. En de klank van zangers die zichzelf op de harp begeleiden, en van muzikanten en van fluitspelers en van trompetters zal nooit meer in u worden gehoord, en geen vakman van enig ambacht zal ooit nog in u worden gevonden, en geen geluid van een molensteen zal ooit nog in u worden gehoord, en geen licht van een lamp zal ooit nog in u schijnen, en geen stem van een bruidegom en van een bruid zal ooit nog in u worden gehoord; omdat uw reizende kooplieden de hooggeplaatste personen der aarde waren, want door uw spiritistische praktijken werden alle natiën misleid. Ja, in haar werd het bloed gevonden van profeten en van heiligen en van allen die op de aarde geslacht zijn.’” — Openbaring 18:21-24.

36. Waarom zullen Jehovah’s christelijke getuigen zelf geen aandeel aan de gewelddadige vernietiging van Babylon de Grote hebben?

36 Jehovah’s christelijke getuigen zullen in de naderbij komende vervulling van dat profetische visioen geen aandeel hebben aan de gewelddadige neerslingering van Babylon de Grote in de diepten van vernietiging. Zij zullen geen beeldenstormers zijn, die religieuze gebouwen binnendringen en religieuze beelden en schilderijen kort en klein slaan. Zij zullen in gedachten houden dat Jehovah God zich het recht heeft voorbehouden om wraak te voltrekken. Zij zullen het aan hem overlaten wraak te oefenen en zullen derhalve niet op wraakzuchtige wijze trachten zichzelf te wreken. De Opperste Rechter en God van gerechtigheid mag naar zijn believen andere werktuigen in hemel of op aarde daartoe gebruiken — bijvoorbeeld het symbolische scharlakengekleurde „wilde beest” met de zeven koppen en tien horens — maar Jehovah’s christelijke getuigen vinden in Gods geschreven Woord geen machtiging om zelf gewelddadig tegen Babylon de Grote op te treden. Mogen de volgende woorden in erkenning van Jehovah en tot Zijn lof gesproken worden: „Hij heeft het oordeel voltrokken aan de grote hoer, die met haar hoererij de aarde verdierf, en hij heeft het bloed van zijn slaven van haar hand gewroken.” — Openbaring 19:2.

DE VERNIETIGING VAN HAAR VOORMALIGE MINNAARS TE HAR–MÁGEDON

37. (a) Hoe slechts zullen Jehovah’s christelijke getuigen de vernietiging van Babylon de Grote kunnen overleven? (b) Zullen zij dan nog steeds „dit goede nieuws van het koninkrijk” tot een getuigenis moeten prediken? (c) Tegenover welke situatie zullen zij dan staan?

37 Jehovah’s christelijke getuigen zullen de gewelddadige verwijdering van Babylon de Grote van de oppervlakte der aarde slechts onder de bescherming van de Almachtige God kunnen overleven. Doordat zij als toeschouwers van deze wereldschokkende gebeurtenis worden gespaard, zullen zij getuige zijn van die ’vreemde’ daad van de God van de reine aanbidding en dit zal hen ertoe verplichten te bestemder tijd anderen erover te vertellen. Tegen die tijd zal hun prediking van „dit goede nieuws van het koninkrijk . . . op de gehele bewoonde aarde . . . tot een getuigenis voor alle natiën” afgelopen zijn. Het gebod van de Zoon van God om met dit goede nieuws van huis tot huis, van deur tot deur en van winkel tot winkel te gaan en het ook op de straten uit te roepen, zal dan ten uitvoer zijn gebracht (Matthéüs 24:14; Markus 13:10). Nu moeten zij pal staan voor dat Messiaanse koninkrijk van God, dat zij gedurende de tientallen jaren van dit „besluit van het samenstel van dingen” volhardend gepredikt hebben. Waarom? Omdat zij nu oog in oog staan met de van religie ontdane politieke machten, die „alle koninkrijken der wereld” vertegenwoordigen.

38. Welke verkeerde conclusie zullen de wereldse politieke machten dan trekken?

38 De situatie zal werkelijk een uitdaging vormen! De wereldse politieke machten, die nu ontdaan zijn van alle Babylonische religie, zullen een regering als „het koninkrijk Gods” meer dan ooit het recht betwisten de heerschappij over de aarde over te nemen. Zij geloven niet in zo’n onzichtbare, hemelse regering. Het feit dat het hun werd toegestaan het Babylonische wereldrijk van valse religie te vernietigen, zal hen ertoe brengen de verkeerde conclusie te trekken dat er geen levende en ware God bestaat en dat zij machtiger zijn dan alles wat er aanspraak op maakt hem op aarde te vertegenwoordigen en dat zij zelfs de verkondigers van „dit goede nieuws van het koninkrijk” kunnen aanvallen zonder bang te hoeven zijn door een God gestraft te worden.

39. Welke denkwijze zullen de politieke heersers der wereld er dan waarschijnlijk op na houden?

39 Zij zullen een volkomen materialistische zienswijze hebben en slechts het stoffelijke in aanmerking nemen: De aarde dient voortaan uitsluitend door zichtbare, menselijke heersers geregeerd te worden. De aarde behoort de mens toe, die erop woont. Zij achten de leer dat zij onder de onzichtbare heerschappij van Satan de Duivel en zijn demonen staan, ongeloofwaardig. Zij geloven niet dat zij hun politieke macht van de onzichtbare heerser, de Duivel, hebben ontvangen en dat zij de aarde gedurende al deze eeuwen slechts onder toelating van de Soevereine Heer Jehovah hebben geregeerd. Zij zullen het veelbetekenende feit dat de tijden der heidenen in 1914 G.T. geëindigd zijn, derhalve niet erkennen en zullen hun politieke macht en nationale soevereiniteit niet overdragen aan een God in wie zij niet geloven. Allen die op aarde wonen, moeten met deze gedachtengang van hen instemmen. Wie dit niet doet, wie een afwijkende mening heeft, moet vernietigd of van de aarde verdelgd worden. In de ogen van de politieke machten die Babylon de Grote hebben vernietigd, zullen Jehovah’s Getuigen, die dan nog steeds in leven zijn, zulke non-conformisten zijn.

40. Waarom zullen Jehovah’s Getuigen dan geen compromis sluiten en niet met de wereld instemmen?

40 Jehovah’s christelijke getuigen zullen in die kritieke tijd niet met die algemene gedachtengang instemmen omdat zij de Allerhoogste God Jehovah als de Universele Soeverein erkennen. Hem, de Schepper, behoren de aarde en de hemel toe. Hij, die het recht heeft naar zijn goeddunken een koning aan te stellen, heeft zijn opgestane Zoon Jezus Christus aangesteld om tot welzijn van de mensheid, voor wie hij als loskoopoffer is gestorven, duizend jaar over de aarde te regeren. De tijd voor die duizendjarige regering van Christus is nabij gekomen, en met volledig geloof in de Schrift verwachten Jehovah’s Getuigen deze regering. Onder geen omstandigheden zullen zij die theocratische regering, die zij gedurende de „tijd van het einde” als gezanten hebben vertegenwoordigd, verloochenen. Als zodanig waren zij geen „deel van de wereld”, en nu laten zij zich er niet toe dwingen een deel te worden van een wereld die dan te Har–mágedon staat, waar de strijdvraag van de Universele Soevereiniteit voorgoed beslecht zal worden!

41. (a) Hoe zal, met het oog op het standpunt dat Jehovah’s christelijke getuigen innemen, de houding van de materialistische politieke machten dan ten opzichte van hen zijn? (b) Hoe zullen zij de situatie bezien, zoals blijkt uit de profetie over Gog van het land Magog?

41 Zo’n obstakel voor een onbetwiste aanspraak op menselijke wereldheerschappij zal de materialistische politieke machten de keel uithangen. Weg ermee! zal hun houding zijn. Op wat anders dan de bijbel, slechts een door mensen geschreven boek, kan die kleine groep van Jehovah’s christelijke getuigen bovendien haar standpunt steunen? Waar is hun militaire ondersteuning, waar zijn hun wapens, waarmee zij voor hun God en hun Messiaanse Koning kunnen strijden? Daar de politieke machten net zo redeneren als de in Ezechiëls profetie genoemde Gog van het land Magog, zullen zij tot de slotsom komen dat de ongewapende, politiek machteloze getuigen van Jehovah weerloos en hulpeloos zijn (Ezechiël 38:10-12). Van materialistisch standpunt uit bezien, schijnt het een kleinigheid te zijn hen te vernietigen, hun geestelijke paradijs te verwoesten en hen te beroven van de mogelijkheid zich voor vertegenwoordigers van het „koninkrijk der hemelen” uit te geven!

42. Wanneer de lid-staten van de Verenigde Naties tot de aanval op Jehovah’s Getuigen overgaan, tegen wie is hun uitdaging dan in werkelijkheid gericht?

42 Op dan tot de aanval, verenigde lid-staten van de wereldorganisatie voor internationale vrede en veiligheid! Voorwaarts, ja, maar in werkelijkheid niet tegen de nog levende getuigen van de Soevereine Heer Jehovah, doch tegen hun hemelse Leider, Jezus Christus, het eens geofferde „Lam Gods”! Want over de politieke machten die hun aardse „kracht en autoriteit” aan de wereldorganisatie ter beheersing van de mensheid hebben gegeven, staat geschreven: „Dezen zullen strijden tegen het Lam, maar het Lam zal hen overwinnen, omdat hij Heer der heren en Koning der koningen is. Ook de geroepenen en uitverkorenen en getrouwen met hem zullen dit doen.” — Openbaring 17:13, 14.

43, 44. (a) Welke opgetekende verslagen zullen Jehovah’s dienstknechten hier op aarde zich met het oog op die aanval te binnen moeten brengen? (b) Hoe zou Psalm 27 hen kunnen aanmoedigen?

43 Door deze profetische woorden brengt Jehovah God zijn vertrouwen in de getrouwheid van zijn christelijke getuigen tot uitdrukking, die hij voor dit verheven ogenblik van hun bestaan op aarde in het leven houdt. Door de wereldomvattende aanval — welke vorm deze ook zal aannemen of hoe die ook uitgevoerd zal worden — zullen het geloof en de toewijding van zijn gezalfde overblijfsel en de „grote schare” loyale metgezellen op de proef worden gesteld. Zij zullen zich andere in de bijbel opgetekende gebeurtenissen te binnen moeten brengen waarbij de Almachtige God toeliet dat de vijanden en masse zijn schijnbaar hulpeloze volk aanvielen, maar vervolgens door God in hun aanval gestuit en vernietigd werden. Zij zullen er goed aan doen zich de woorden van koning David in herinnering te roepen:

44 „Jehovah is mijn licht en mijn redding. Voor wie zal ik vrezen? Jehovah is de veste van mijn leven. Wie zal ik duchten? Toen de boosdoeners tegen mij naderden om mijn vlees te eten — zij die persoonlijk mijn tegenstanders en mijn vijanden waren — zijn zijzelf gestruikeld en gevallen. Al zou een legerkamp zich tegen mij legeren, mijn hart zal niet vrezen. Al zou er een oorlog tegen mij ontbranden, zelfs dan zal ik vol vertrouwen zijn. Eén ding heb ik van Jehovah gevraagd — dat zal ik zoeken: Dat ik al de dagen van mijn leven in het huis van Jehovah mag wonen, om de aangenaamheid van Jehovah te aanschouwen en met waardering zijn tempel te bezien, want hij zal mij verbergen in zijn plaats van beschutting op de dag van rampspoed; hij zal mij doen schuilen in de schuilplaats van zijn tent; hoog op een rots zal hij mij plaatsen. En nu zal mijn hoofd hoog boven mijn vijanden rondom mij zijn; en ik wil in zijn tent slachtoffers van gejuich offeren; ik wil zingen en met melodieën Jehovah bezingen.” — Psalm 27:1-6.

45. Welke redenen zullen de goddeloze natiën de Universele Soeverein gegeven hebben om hen te vernietigen?

45 De heilige hemelen en alle heiligen op aarde volgen gespannen wat er nu gebeurt! Nu is ten slotte het hoogtepunt bereikt van het onbeschaamd tarten en uitdagen van de universele soevereiniteit van de Allerhoogste God, de Schepper van hemel en aarde, door de natiën op aarde! Nu moet de rechtmatige Universele Soeverein beslissen wiens standpunt juist is, dat van zijn christelijke getuigen op aarde of dat van de uit sterfelijke mensen bestaande natiën, die zichzelf verheerlijken. De natiën hebben niet alleen ’de aarde verdorven’ of geruïneerd, doordat ze haar verontreinigd hebben en zich niet om de wetten van de Schepper bekommerd hebben, maar ze hebben het er nu ook op gemunt Zijn „volk tot een speciaal bezit” — het gezalfde overblijfsel van het geestelijke Israël — alsook de „grote schare” godvrezende personen die dat „volk tot een speciaal bezit” goeddoen, te vernietigen (Openbaring 11:18; 1 Petrus 2:9). Heeft de Universele Soeverein niet genoeg redenen om de goddeloze natiën terecht te vernietigen? Zeer beslist!

46. (a) Hoe hebben de natiën getoond dat ze geweigerd hebben de in Psalm 2:10-12 opgetekende geïnspireerde raad ter harte te nemen? (b) Waarvoor is volgens Psalm 2:5-9 derhalve nu de tijd gekomen?

46 In al de tijd dat sinds 1914 G.T. het „goede nieuws van het koninkrijk” over de gehele wereld tot een getuigenis gepredikt is, hebben de natiën hardnekkig geweigerd de geïnspireerde raad ter harte te nemen: „Nu dan, o koningen, handelt volgens inzicht; laat u corrigeren, o rechter der aarde. Dient Jehovah met vreze en weest blij met beving. Kust de zoon [de Messías], opdat Hij [Jehovah] niet vertoornd wordt en gij niet van de weg vergaat. Want zijn toorn ontvlamt licht” (Psalm 2:7, 10-12). De natiën hebben halsstarrig geweigerd de Koning te kussen omtrent wie Jehovah alom heeft laten bekendmaken dat het zijn eniggeboren Zoon is, want de natiën hebben niets gedaan om zijn aangezicht te vermurwen. Ze hebben geweigerd hun soevereiniteit over het gebied waarop ze aanspraak maken, aan hem over te dragen. De klok van Gods tijdtafel slaat het uur waarop Hij ’in zijn toorn tot de natiën zal spreken en ze in zijn brandend misnoegen met ontsteltenis zal slaan’. De heerschappij van de „ijzeren scepter” kan beginnen. De door Jehovah aangestelde koninklijke Zoon kan de natiën nu verpletteren, hij kan ze als een aardewerken pottenbakkersvat verbrijzelen (Psalm 2:5-9). De Zoon van God kan derhalve terstond met de ijzeren scepter tegen de vijandelijke strijdkrachten optrekken!

47. (a) Wie geeft de hemelse legers te Har–mágedon het signaal tot de aanval? (b) Waarmee kan het slagveld volgens het verslag in de Openbaring op die dag der slachting worden vergeleken?

47 Evenals koning David, die in de laagvlakte van Gibeon wachtte totdat Jehovah hem het signaal tot de aanval gaf, heeft Jehovah’s oorlogvoerende Koning, die „alle natiën zal weiden met een ijzeren staf”, op het signaal van zijn hemelse Opperbevelhebber gewacht (Openbaring 12:5). Zie! Het signaal! Ogenblikkelijk geeft de koninklijke Veldmaarschalk zijn witte strijdros de sporen en voert hij zijn hemelse legers op witte strijdrossen aan tot een zegevierende aanval op de verenigde vijanden, die zich op het aardse slagveld van Har–mágedon in slagorde hebben opgesteld. Moge hij met die vijandelijke koningen en hun legers en aanhangers handelen zoals men met geoogste druiven handelt die voor de wijnpers bestemd zijn. Dat slagveld van Har–mágedon moet in een wijnpers veranderd worden! Laat de Koning der koningen daar de „wijnpers van de toorn der gramschap van God de Almachtige” treden. Het levensbloed van die „druiven” moet in de perskuip steeds hoger stijgen, ja „tot aan de tomen der paarden” (Openbaring 19:11-16; 14:18-20). Moge de lang ingehouden toorn der gramschap van God de Almachtige nu ten slotte volledig over hen uitgestort worden, zodat het voor hem niet nodig zal zijn zo’n benauwdheid der natiën een tweede maal teweeg te brengen. — Nahum 1:6-9.

48. Met welke woorden wordt datgene wat dan geschiedt, in Jesaja 34:1-6 beschreven?

48 Stellig moeten nu hemel en aarde aandacht schenken! „Want Jehovah koestert verontwaardiging tegen alle natiën en woede tegen heel hun heerleger. Hij moet hen aan de vernietiging prijsgeven; hij moet hen ter slachting overgeven. En hun verslagenen zullen weggeworpen worden; en wat hun lijken betreft, de stank ervan zal opstijgen; en de bergen moeten smelten van hun bloed. En heel het heerleger van de hemel moet wegrotten. En de hemel moet worden opgerold, net als een boekrol; en heel zijn heerleger zal verschrompelen en teniet gaan, net als het loof verschrompelt en afvalt van de wijnstok en zoals een verschrompelde vijg van de vijgeboom afvalt. ’Want in de hemel zal mijn zwaard stellig worden gedrenkt. Zie! Op Edom zal het neerdalen en op het volk dat door mij in gerechtigheid aan de vernietiging is prijsgegeven. Jehovah heeft een zwaard; het moet vol bloed worden’” (Jesaja 34:1-6). Die profetische woorden liet Jehovah niet slechts zo maar voor de grap onder inspiratie optekenen. De tijd dat ze vervuld zullen worden, komt naderbij. Het oude samenstel van dingen moet sterven!

49. Voor welke dringende beslissing staat een ieder van ons thans?

49 Zullen wij met het oude samenstel van dingen sterven? Verkiezen wij het te zamen met de politieke heersers, hun legers en hun aanhangers ter dood gebracht te worden op de „dag” waarop Jehovah God door zijn oorlogvoerende Zoon Jezus Christus zijn rechterlijke zwaard zwaait om al zijn vijanden op aarde ter dood te brengen? De tijd die ons nog rest om een persoonlijke beslissing te nemen die leven of dood voor ons zal betekenen wanneer de Soevereine Here God met dit oude samenstel van dingen afrekent, moet zeer kort zijn. Of wij in leven zullen blijven dan wel als veroordeelde wereldlingen ter dood gebracht zullen worden, zal ervan afhangen welke zijde wij thans kiezen. Het is thans de hoogste tijd een beslissing te nemen ten aanzien van de vraag: Aan welke zijde zal ik mij bevinden wanneer de wereldbenauwdheid haar vreeswekkende hoogtepunt bereikt? Mogen wij allen van wijsheid en gezond verstand blijk geven door onze keus te doen voor leven in Gods nieuwe samenstel van dingen!

[Studievragen]