Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Een veranderde Messías met wie de politici te maken zullen krijgen

Een veranderde Messías met wie de politici te maken zullen krijgen

Hoofdstuk 3

Een veranderde Messías met wie de politici te maken zullen krijgen

1. Ten aanzien van hun houding tegenover wie zullen de huidige politieke heersers, evenals bepaalde politieke heersers in 33 G.T., een definitieve beslissing moeten nemen?

IN DE nabije toekomst zullen de politieke heersers van alle natiën en volken definitief moeten beslissen hoe hun houding tegenover de Messías zal zijn. Tegen het midden van de eerste eeuw van onze Gewone Tijdrekening had deze Messías, Jezus, de Nakomeling van koning David, rechtstreekse ontmoetingen met twee wereldse politieke heersers. Koning Herodes Antipas van Galiléa trok het feit dat Jezus de Messías was in twijfel en dreef in de rechtszaal de spot met hem en zond hem voor een laatste verhoor terug naar de Romeinse stadhouder van Judéa, Pontius Pilatus. Stadhouder Pilatus, die keizer Tiberius van Rome vertegenwoordigde, zwichtte voor de druk van de zijde van een anti-Messiaanse menigte en liet Jezus als een misdadige slaaf aan een paal ter dood brengen (Lukas 23:1-25). In deze tijd hebben de politieke heersers echter met een Messías te maken die ten zeerste verschilt van de Messías die in het jaar 33 G.T. zijn leven als een offer heeft gegeven.

2. Waarom zullen de politieke heersers ontzet zijn wanneer zij binnenkort met de Messías geconfronteerd worden?

2 De politieke heersers, vooral die van de christenheid, zijn min of meer bekend met de Evangelieverslagen over het aardse leven van Jezus Christus. Wanneer zij aan hem denken, staat hun waarschijnlijk het beeld voor ogen dat vele religieuze kunstenaars van hem hebben gegeven, namelijk een Jezus met vertrokken gelaatstrekken, een doornenkroon op zijn hoofd, en aan handen en voeten aan een kruis genageld. De politieke heersers van tegenwoordig houden er weinig, of, liever gezegd, helemaal geen rekening mee dat zij geconfronteerd zullen worden met Jezus Christus als een machtige hemelse Koning, die volkomen toegerust is om tegen zijn aardse vijanden te strijden. Tot hun volkomen ontzetting zullen zij binnenkort met een veranderde Messías geconfronteerd worden.

3. Waarom is het thans passend en voor ons van groot belang de profetie van Jesaja 52:13 tot 53:12 te onderzoeken?

3 Deze verbazingwekkende verandering van de Messías met betrekking tot zijn positie en ook zijn officiële opdracht werden voorzegd in de profetie van Jesaja, en wel in Jesaja 52:13 tot 53:12. Het is thans passend om niet alleen die speciale profetie te onderzoeken, maar ook de feiten die aantonen hoe de profetie in vervulling is gegaan. Dit is voor ons in deze tijd van groot belang.

4, 5. Over wie wordt in Jesaja 52:13-15 plotseling gesproken?

4 Nadat in Jesaja, hoofdstuk 52, is verteld over de vrijlating van de joden uit tientallen jaren van ballingschap in het vreemde land Babylon in de vallei van Mesopotamië, wordt in vers 13 een plotselinge wending gemaakt in datgene wat wordt beschouwd. Merk op hoe de laatste verzen van het hoofdstuk luiden:

5 „Ziet! Mijn knecht zal met inzicht handelen. Hij zal een hoge positie bekleden en zal stellig verheven en zeer verhoogd worden. In de mate dat velen star zijn geweest van ontzetting over hem — zozeer was de misvorming met betrekking tot zijn uiterlijk, meer dan die van enige andere man, en met betrekking tot zijn statige gestalte, meer dan die van de mensenzonen — zal hij insgelijks vele natiën ontstellen. Om hem zullen koningen hun mond sluiten, want wat hun niet was verhaald, zullen zij werkelijk zien, en op wat zij niet hadden gehoord, moeten zij hun beschouwing richten.” — Jesaja 52:13-15.

6. Wat is de orthodoxe joodse zienswijze omtrent degene die door Jehovah „mijn knecht” wordt genoemd, zoals uit een voetnoot bij deze tekst blijkt?

6 Wie is degene die hier door Jehovah God profetisch als „mijn knecht” wordt aangeduid? Volgens de orthodoxe joodse opinie wordt hier niet op een persoon geduid. De voetnoot daarover in het boek Jesaja, door Dr. I. W. Slotki, M.A., Litt. D., uitgegeven in 1949 door de Soncino Press, luidt: „De knecht is het ideale Israël of het getrouwe overblijfsel. Hij is geen persoon; daarover zijn alle joodse en ook de meeste hedendaagse niet-joodse commentators het eens. ’Welke oorzaken ook tot het voorstaan van deze vorm van interpretatie (nl. de christologische) hebben geleid, de christelijke exegeten dienen te erkennen dat deze weg van de joodse uitleg in hoofdzaak juist is en dat de weg van de christelijke verklaring tot op de tijd van Rosenmüller (i.e. 1820) in hoofdzaak fout is’ (Whitehouse).” Maar is deze „weg van de joodse uitleg” juist?

7. Welk bewijs kunnen aanhangers van het orthodox jodendom en het reform jodendom aanvoeren dat er thans, zo lang na het optekenen van Jesaja’s profetie, zo’n „ideaal Israël” onder de joden bestaat?

7 Wanneer wij de bovenvermelde joodse opinie met betrekking tot de identiteit van „mijn knecht” beschouwen, zijn wij genoopt te vragen: Wie of waar is thans datgene wat Dr. Slotki „het ideale Israël” noemt? Is het in de huidige generatie van natuurlijke joden te vinden, die het regime van de nazi-dictator Hitler en de onderdrukking door de communisten hebben overleefd en die nog steeds zo’n 14.443.925 zielen tellen? Treffen wij het „ideale Israël” of die „knecht” van de Allerhoogste God aan in de hedendaagse Republiek Israël, vooral onder haar joodse bevolking, die de politieke regering beheerst? Welke jood, hetzij van het orthodox jodendom of van het reform jodendom, ziet thans, ruim 2700 jaar nadat de profetie van Jesaja werd geuit, in heel het jodendom of in enig deel ervan „het ideale Israël”? Zij hebben dus in het geheel geen bewijs dat de in Jesaja’s profetie genoemde „knecht” het „ideale Israël” is dat uit natuurlijke joden bestaat.

8. Waar kunnen wij de geïnspireerde beschrijving van het ware „ideale Israël” vinden, en hoe wordt het daar beschreven?

8 Indien wij het ware „ideale Israël” wensen te identificeren, kunnen wij de geïnspireerde beschrijving ervan vinden in de Openbaring, die de vroegere joodse visser aan de Zee van Galiléa, Johannes, de zoon van Zebedéüs, werd gegeven toen hij als balling gevangen zat op het Romeinse strafeiland Patmos in de Egeïsche Zee. De feiten tonen aan dat Johannes deze Openbaring ontving nadat Jeruzalem en zijn tempel in het jaar 70 G.T. door de Romeinen waren verwoest. Dit was nadat Rome door keizer Nero in brand was gestoken, hetgeen tot de vervolging van de vals beschuldigde christenen leidde. In een van de openbaringsvisioenen zag en hoorde Johannes een engel tot de vier engelen die de stormachtige winden van de aarde vasthielden, zeggen: „Brengt geen schade toe aan de aarde noch aan de zee noch aan de bomen tot nadat wij de slaven van onze God in hun voorhoofd verzegeld hebben” (Openbaring 7:1-3). Dan vervolgt Johannes met te schrijven:

En ik hoorde het aantal van hen die verzegeld werden, honderd vierenveertig duizend, verzegeld uit elke stam van de zonen Israëls:

Uit de stam Juda twaalfduizend verzegeld;

uit de stam Ruben twaalfduizend;

uit de stam Gad twaalfduizend;

uit de stam Aser twaalfduizend;

uit de stam Naftali twaalfduizend;

uit de stam Manasse twaalfduizend;

uit de stam Simeon twaalfduizend;

uit de stam Levi twaalfduizend;

uit de stam Issaschar twaalfduizend;

uit de stam Zebulon twaalfduizend;

uit de stam Jozef twaalfduizend;

uit de stam Benjamin twaalfduizend verzegeld.

Openbaring 7:4-8.

9, 10. Waarom zijn deze verzegelde Israëlieten een „ideaal Israël”?

9 Het aantal van die verzegelde Israëlieten is beslist een ideaal aantal, namelijk twaalf maal twaalfduizend, ofte wel honderd vierenveertig duizend, een volmaakt evenwichtig aantal. Zij zijn echter niet uitsluitend wegens hun aantal een „ideaal Israël”, maar veeleer wegens hun morele, religieuze hoedanigheden. In een geïnspireerd commentaar over die hoedanigheden schrijft Johannes:

10 „En ik zag, en zie! het Lam stond op de berg Sion, en met hem honderd vierenveertig duizend, die zijn naam en de naam van zijn Vader op hun voorhoofd geschreven droegen. En ik hoorde een geluid uit de hemel als het geluid van vele wateren en als het geluid van luide donder; en het geluid dat ik hoorde, was als van zangers die zichzelf op de harp begeleiden, spelende op hun harpen. En zij zingen als het ware een nieuw lied vóór de troon en vóór de vier levende schepselen en de oudere personen; en niemand kon zich dat lied eigen maken dan de honderd vierenveertig duizend, die van de aarde zijn gekocht. Dezen zijn het die zich niet met vrouwen hebben bevlekt; ja, zij zijn maagden. Dezen zijn het die het Lam blijven volgen waarheen hij ook gaat. Dezen werden uit het midden van de mensen gekocht als eerstelingen voor God en voor het Lam, en in hun mond werd geen onwaarheid gevonden; zij zijn zonder smet.” — Openbaring 14:1-5.

11. (a) Wat voor Israëlieten zijn zij, en wat voor besnijdenis hebben zij ondergaan? (b) Wanneer werd Jezus Christus zelf een geestelijke Israëliet?

11 Zij zijn geestelijke Israëlieten, die gedaan hebben wat de profeet Mozes de natie Israël uit de oudheid gebood te doen: „Gij moet de voorhuid van uw hart besnijden en uw nek niet langer verharden.” Ook lezen wij: „Jehovah, uw God, zal uw hart en het hart van uw nageslacht moeten besnijden, opdat gij Jehovah, uw God, met geheel uw hart en geheel uw ziel moogt liefhebben ter wille van uw leven” (Deuteronomium 10:16; 30:6). Ook al zijn sommigen van deze geestelijke Israëlieten natuurlijke joden, dan moeten zij de besnijdenis van het hart ondergaan en evenals alle overigen van het geestelijke Israël innerlijk joden zijn (Romeinen 2:28, 29). Zelfs degene die zij volgen, „het Lam”, Jezus Christus, werd een geestelijke Israëliet, toen hij vlak nadat hij door Johannes de Doper in de Jordaan was gedoopt, met Gods geest werd gezalfd. — Matthéüs 3:13-17.

12, 13. (a) Hoe blijkt uit Openbaring 21:2, 9-14 dat het „ideale Israël” de „vrouw van het Lam” is? (b) In welk opzicht zijn de „fundamentstenen” van deze hemelse stad van betekenis om het „ideale Israël” te identificeren?

12 Dat het „ideale Israël” in feite het geestelijke Israël is, wordt verder geïllustreerd in Openbaring 21:2, 9-14. Daar worden de twaalf stammen van Israël, bestaande uit de 144.000 verzegelde „slaven van onze God”, vergeleken met het Nieuwe Jeruzalem, „de bruid, de vrouw van het Lam”. Over dit hemelse, geestelijke Nieuwe Jeruzalem staat geschreven: „Hij toonde mij de heilige stad Jeruzalem, terwijl ze van God uit de hemel neerdaalde, en ze had de heerlijkheid van God. Haar glans was gelijk een zeer kostbare steen, als een kristalhelder schijnende jaspissteen. Ze had een grote en hoge muur en had twaalf poorten, en bij de poorten twaalf engelen, en er waren namen op gegrift, welke die van de twaalf stammen der zonen Israëls zijn. Naar het oosten waren drie poorten en naar het noorden drie poorten en naar het zuiden drie poorten en naar het westen drie poorten. De muur van de stad had ook twaalf fundamentstenen en daarop de twaalf namen van de twaalf apostelen van het Lam.”

13 Het natuurlijke, vleselijke Israël werd gegrondvest op de twaalf zonen van de patriarch Jakob, maar het geestelijke Israël, het christelijke Israël, is gegrondvest op de twaalf apostelen van het Lam Jezus Christus (Efeziërs 2:20). Wij kunnen dus zonder twijfel zeggen dat dit geestelijke Israël „het ideale Israël” is. Maar dat bewijst nog volstrekt niet dat het de in hoofdstuk drieënvijftig van Jesaja’s profetie genoemde „knecht” is.

DE GEÏNSPIREERDE IDENTIFICATIE VAN „MIJN KNECHT”

14. Tot welke bron wenden wij ons om met zekerheid vast te stellen wie degene is die door God „mijn knecht” wordt genoemd?

14 Wie is dan precies degene die, niet alleen in Jesaja 52:13 maar ook in Jesaja 53:11, door God als „mijn knecht” wordt aangeduid? In plaats van af te gaan op de opinie van mannen als Dr. I. W. Slotki (1949 G.T.) en de Duitse oriëntalist Ernst F. K. Rosenmüller (1820 G.T.), zullen wij niet in het ongewisse worden gelaten wanneer wij afgaan op de identificatie van „mijn knecht” zoals die in de geïnspireerde Heilige Schrift wordt gegeven. Deze verklaring van de door God gebruikte uitdrukking „mijn knecht” werd gegeven aan een joodse proseliet, een Ethiopiër, die naar het Jeruzalem van de eerste eeuw G.T. was gegaan om daar in de tempel te aanbidden. Het geïnspireerde verslag over het voorval luidt:

15, 16. Welk gesprek over de profetie van Jesaja vond er tussen Filippus en een Ethiopische eunuch plaats?

15 „Jehovah’s engel sprak tot Filippus en zei: ’Sta op en ga naar het zuiden, naar de weg die van Jeruzalem naar Gaza loopt.’ (Dit is een woestijnweg.) Toen stond hij op en ging, en ziedaar! een Ethiopische eunuch, een machthebber onder Candáce, de koningin van de Ethiopiërs, en hij ging over al haar schatten. Hij was naar Jeruzalem gegaan om te aanbidden, maar keerde nu terug en zat in zijn wagen, terwijl hij hardop de profeet Jesaja las. En de geest zei tot Filippus: ’Ga erheen en voeg u bij deze wagen.’ Filippus liep hard naast de wagen en hoorde hem hardop de profeet Jesaja lezen, en hij zei: ’Weet gij eigenlijk wel wat gij leest?’ Hij zei: ’Hoe zou ik dat toch ooit kunnen, tenzij iemand mij leidt?’ En hij verzocht Filippus dringend in te stappen en bij hem te komen zitten. Het gedeelte van de Schrift nu dat hij hardop las, was het volgende: ’Als een schaap werd hij ter slachting geleid, en als een lam dat stom is voor zijn scheerder, zo doet hij zijn mond niet open. Gedurende zijn vernedering werd het oordeel van hem weggenomen. Wie zal de bijzonderheden van zijn geslacht vertellen? Want zijn leven wordt van de aarde weggenomen.’

16 De eunuch antwoordde en zei tot Filippus: ’Ik smeek u: Over wie zegt de profeet dit? Over zichzelf of over iemand anders?’ Filippus opende zijn mond, en te beginnen bij deze Schriftplaats maakte hij hem het goede nieuws omtrent Jezus bekend. Terwijl zij nu voortgingen op de weg, kwamen zij aan een zeker water, en de eunuch zei: ’Zie! Hier is water, wat belet mij gedoopt te worden?’ Toen gebood hij de wagen te doen stilhouden, en beiden, zowel Filippus als de eunuch, daalden af in het water, en hij doopte hem. Toen zij uit het water omhooggekomen waren, voerde Jehovah’s geest Filippus vlug weg, en de eunuch zag hem niet meer, want hij vervolgde zijn weg met blijdschap. Filippus echter werd aangetroffen in Asdod, en hij trok het gebied door en bleef aan alle steden het goede nieuws bekendmaken totdat hij te Cesaréa kwam.” — Handelingen 8:26-40.

17. (a) Welk gedeelte van Jesaja’s profetie las de Ethiopische eunuch? (b) Hoe vernam hij wie de in deze profetie genoemde „knecht” was?

17 Het schriftgedeelte dat de Ethiopische eunuch hardop las, is dat wat wij thans als het drieënvijftigste hoofdstuk van Jesaja, de verzen zeven en acht, kennen. Het heeft betrekking op degene die door God in Jesaja 52:13 en 53:11 „mijn knecht” wordt genoemd. De joden in de tempel te Jeruzalem hadden deze Ethiopiër, die tot het judaïsme was bekeerd, er niet op gewezen wie die „knecht” was. Wie was dan destijds, omstreeks 34 G.T., schriftuurlijk bevoegd om de Ethiopische eunuch — en daarmee ook ons in deze tijd — te zeggen wie deze „knecht” was? Zeer zeker Filippus, „de evangelieprediker”, die door Jehovah’s engel naar de wagen van deze Ethiopische onderzoeker van de bijbel was gestuurd. En wie was volgens deze Filippus de „knecht”? Jezus Christus, want in Handelingen 8:35 staat: „Te beginnen bij deze Schriftplaats maakte hij [Filippus] hem het goede nieuws omtrent Jezus bekend.” Het is waar dat deze Jezus het hemelse Hoofd van het geestelijke Israël is, maar Filippus paste de profetie van Jesaja omtrent Jehovah’s „knecht” niet op de gemeente van geestelijke Israëlieten, doch slechts op het Hoofd, Jezus Christus, toe. — Handelingen 21:8; Kolossenzen 1:18.

18. Hoe worden wij door de juiste identificatie van de in deze profetie genoemde „knecht” geholpen?

18 Filippus was niet de enige die de profetie aldus toepaste. Zoals wij zullen zien, pasten ook andere geïnspireerde schrijvers de profetie zo toe. Met deze juiste identificatie van deze speciale „knecht” van Jehovah, kunnen wij de profetie nu in bijzonderheden gaan beschouwen. Dit zal ons helpen een beter begrip te krijgen van de Messías met wie de wereldse politici in de nabije toekomst te maken zullen krijgen.

19, 20. (a) Hoe geven de woorden van Jesaja 52:13-15 te kennen dat de vervulling ervan op de twintigste-eeuwse politici van invloed zou zijn? (b) Hoe handelde Jezus in de eerste eeuw „met inzicht”, en sinds wanneer bekleedt hij „een hoge positie”?

19 Indien wij het laatste gedeelte van vers veertien weglaten, dat tussen gedachtenstrepen staat omdat het een terloopse gedachte en opmerking is, begint de profetie met de woorden: „Ziet! Mijn knecht zal met inzicht handelen. Hij zal een hoge positie bekleden en zal stellig verheven en zeer verhoogd worden. In de mate dat velen star zijn geweest van ontzetting over hem . . . zal hij insgelijks vele natiën ontstellen. Om hem zullen koningen hun mond sluiten, want wat hun niet was verhaald, zullen zij werkelijk zien, en op wat zij niet hadden gehoord, moeten zij hun beschouwing richten.” — Jesaja 52:13-15.

20 Klinkt dat niet alsof de vervulling van deze profetie op alle politici van deze twintigste eeuw van invloed zou zijn? Daarover kan geen twijfel bestaan! De natiën en hun politieke heersers zullen in de nabije toekomst met een veranderde Messías te maken krijgen, een Messías die in een andere positie optreedt en een andere opdracht heeft dan de Messías met wie het joodse Sanhedrin en de heidense natiën en koning Herodes Antipas en de Romeinse stadhouder Pontius Pilatus in het jaar 33 G.T. te maken hadden. Destijds handelde Jezus, de Messías, „met inzicht” in de bijbelse profetieën die op hem van toepassing waren en liet hij zich daardoor leiden om de wil van Jehovah God te doen. Sinds zijn opstanding uit de doden en later zijn hemelvaart bekleedt hij „een hoge positie”. Is hij „verheven en zeer verhoogd” geworden? Voor het antwoord hierop kunnen wij beschouwen wat de christelijke apostel Petrus tot duizenden joden zei die tien dagen nadat Petrus Jezus Christus ten hemel had zien varen, het pinksterfeest vierden:

21, 22. Hoe toont de Schrift dat Jezus, de Messías, „verheven en zeer verhoogd” is?

21 „David immers is niet naar de hemelen opgestegen, maar hij zegt zelf: ’Jehovah heeft tot mijn Heer gezegd: „Zit aan mijn rechterhand totdat ik uw vijanden tot een voetbank voor uw voeten stel.”’ Dat daarom het gehele huis Israëls met volle zekerheid wete, dat God deze Jezus, die gij aan een paal hebt gehangen, zowel tot Heer als tot Christus heeft gemaakt.” — Handelingen 2:34-36.

22 Jaren later schreef Petrus in een geïnspireerde brief: „Hij is aan Gods rechterhand, want hij is heengegaan naar de hemel, en engelen en autoriteiten en krachten werden aan hem onderworpen” (1 Petrus 3:22). Hoezeer Jezus, de Messías, wel verheven en verhoogd werd, daarover schreef de apostel Paulus: „Hij [heeft] zich vernederd en is gehoorzaam geworden tot de dood, ja, de dood aan een martelpaal. Juist daarom heeft God hem ook tot een superieure positie verhoogd en hem goedgunstig de naam gegeven die boven elke andere naam is, zodat in de naam van Jezus iedere knie zich zou buigen van hen die in de hemel en die op aarde en die onder de grond zijn, en elke tong openlijk zou erkennen dat Jezus Christus Heer is, tot de heerlijkheid van God, de Vader.” — Filippenzen 2:8-11.

23. Welke houding van de zijde der politieke heersers ten aanzien van het feit dat Jezus tot de hemel verhoogd is, zou radicaal fout zijn?

23 Hoe zou dit alles op de houding van de politici van deze wereld van invloed zijn? Laat niemand ook maar een ogenblik denken dat het feit dat Jehovah’s „Knecht”, Jezus Christus, als een vervulling van Jesaja 52:13, zeer hoog verheven en verhoogd is, niet op de aardse natiën en hun politieke heersers van invloed zou zijn! De politici dienen zich niet met een schouderophalen van de kwestie af te maken door te zeggen: ’Jezus Christus is toch tot de hemel verhoogd? Wat hebben wij dus met hem te maken?’ Zij dienen niet de houding aan te nemen van: ’Daar hij nu in de hemel is, zijn wij hem kwijt. Laat hij maar voor de dingen daar in de hemel zorgen, dan zullen wij wel voor de dingen hier op aarde zorgen; daarvoor zijn wij verantwoordelijk. Hij zal ons niet meer zeggen hoe wij de aarde moeten regeren!’

24. Hoe wordt door het feit dat Jezus bij zijn terugkeer naar de hemel recht op regeringsmacht had, te kennen gegeven dat zijn verhoging ernstige gevolgen voor de politieke heersers zal hebben?

24 Een dergelijke houding van de zijde der politici is radicaal verkeerd. Dat Jehovah’s „Knecht” zeer hoog verheven en verhoogd is, zal voor hen en hun verdere ambtsuitoefening op aarde ernstige gevolgen hebben. Zij moeten bedenken dat Jezus Christus, toen hij tot Jehovah God in de hemel terugkeerde, nog steeds de rechtmatige aanspraak had op de koninklijke regering van koning David over het gehele land Palestina, dat aan zijn voorvaders Abraham, Isaäk en Jakob was beloofd. — Lukas 1:31-33; 2 Samuël 7:11-16; 1 Kronieken 17:10-14; Lukas 22:29, 30; Psalm 89:27-37.

25. Waarom zullen de politici ten gevolge van de uitwerking van Jezus’ loskoopoffer tegenover hem rekenschap moeten afleggen van de wijze waarop zij regeren?

25 Bovendien beschikte hij bij zijn terugkeer naar de hemel over de waarde van zijn menselijke slachtoffer, waarmee hij de gehele van Adam en Eva afstammende menselijke familie kon kopen (1 Timótheüs 2:5, 6). Door de waarde van zijn loskoopoffer in de hemel aan God aan te bieden, kocht hij de menselijke familie, die verkocht was onder zonde, veroordeling en de straf daarop, de dood, los (Hebreeën 9:24-28; Matthéüs 20:28). Dientengevolge behoort het gewone volk, waarover al de politici regeren, krachtens koop aan Jehovah’s „Knecht”, Jezus Christus, toe, en de politici zullen tegenover hem rekenschap moeten afleggen van de wijze waarop zij regeren.

26. Gedurende welke door God vastgestelde tijdsperiode zouden de politieke heersers van de heidense natiën over de aarde mogen heersen, maar sinds wanneer bevinden door mensen opgerichte regeringen zich in hun „tijd van het einde”?

26 Laten wij vooral thans, in deze kritieke periode van de menselijke geschiedenis, niet vergeten of buiten beschouwing laten dat Jezus Christus, de koninklijke Nakomeling van David, bepaalde gewaarborgde wettelijke rechten met betrekking tot deze aarde heeft. Deze zouden niet voor altijd terzijde worden gesteld zonder dat er dienovereenkomstig werd gehandeld. De nationale regeringen en hun politieke heersers zou slechts een vastgestelde, begrensde tijdsperiode worden toegestaan waarin zij politieke heerschappij over de aarde mochten uitoefenen. Jehovah God bepaalde een „tijd van het einde” voor door mensen opgerichte regeringen en hun koningen, keizers, presidenten, sjahs, sjeiks en andere bestuurders. De 2520 jaar die begonnen te tellen vanaf de eerste verwoesting van Jeruzalem in 607 v.G.T. en als „de tijden der heidenen” worden aangeduid, liepen af in de herfst van 1914 G.T. Sinds die datum bevinden de door mensen opgerichte regeringen op aarde zich in hun „tijd van het einde”. Hun einde is nu in zicht. — Lukas 21:24; Daniël 12:4.

27. (a) Wat brak in de herfst van 1914 G.T. voor Gods „Knecht”, Jezus Christus, aan? (b) Voor welk in Psalm 2:8, 9 voorzegde optreden was nu de tijd gekomen?

27 In tegenstelling daarmee eindigde voor de „Knecht”, Jezus Christus, in die herfst van 1914 G.T. de tijd dat hij aan Gods rechterhand in de hemel moest wachten (Psalm 110:1, 2; Hebreeën 10:12, 13). Voor hem brak in het jaar 1914 een ’tijd van begin’ met betrekking tot de actieve uitoefening van zijn koninklijke rechten aan. Toen, precies op tijd, werd het Messiaanse koninkrijk van God in de hemel geboren, waar het zich te hoog boven de voeten van de heidenen bevond om door hen in uitdaging van God vertreden te worden (Openbaring 12:1-5; Lukas 21:24; Ezechiël 21:25-27). Voor de pas op de troon geplaatste Koning, Jezus, de Messías, brak toen de tijd aan om gehoor te geven aan de profetische uitnodiging die in Psalm 2:8, 9 is vervat: „Vraag van mij, opdat ik natiën tot uw erfdeel moge geven en de einden der aarde tot uw eigen bezitting. Gij zult ze breken met een ijzeren scepter, alsof ze een pottenbakkersvat waren, zult gij ze stukslaan.” — Openbaring 2:27; 12:5; Daniël 2:44.

ONTZETTING VAN POLITICI

28. Waarom zullen de politici der aarde ’star zijn van ontzetting over Jezus Christus’ wanneer het tot een laatste confrontatie tussen hem en hen komt?

28 In het licht van die profetische uitspraken van Jehovah betreffende zijn „Knecht”, zal het inderdaad een veranderde Messías zijn met wie alle politici der aarde in de nabije toekomst te maken zullen krijgen. De verandering zal zo groot zijn dat ze hen met ontzetting zal vervullen. Wanneer het binnenkort tot een laatste confrontatie tussen hen en hem komt, zullen zij ’star zijn van ontzetting over hem’. Niet dat zij hem letterlijk met het blote oog zullen zien, maar zij zullen de zichtbare bewijzen van de macht zien die hij als Strijder voor Jehovah God bezit, en zij zullen weten dat deze bewijzen van de verheven en verhoogde Messías afkomstig zijn. Dit zal heel iets anders zijn dan wat zij tot dusver van de geestelijken der christenheid over Jezus Christus hebben gehoord.

29, 30. (a) Hoe hebben de geestelijken van de christenheid Jezus Christus in de ogen van de politieke wereld afgeschilderd? (b) Hoe was er door datgene wat reeds in de eerste eeuw gebeurde, sprake van de in Jesaja 52:14 voorzegde „misvorming” van de Messías?

29 De geestelijken van de christenheid hebben Jezus Christus door hun crucifixen en hun kerkmissen in de ogen van de politieke wereld als een beklagenswaardige figuur afgeschilderd. Zij beweren dat hij met zijn menselijke lichaam, dat aan de paal werd genageld, naar de hemel is opgestegen, het lichaam met de littekens van de doornenkroon op het voorhoofd, de bloederige sporen van de spijkers aan handen en voeten en de gapende speerwond in zijn zijde. Jezus Christus onderging weliswaar om bepaalde redenen een uiterst pijnlijke en schandelijke dood. Maar voordien werd hij in diskrediet gebracht, op grove wijze verkeerd voorgesteld, ervan beschuldigd dat hij een wetsovertreder en sabbatschender was, ja, dat hij waanzinnig en door een demon bezeten was, een lasteraar, een valse Christus, een bedrieger, een bedreiging voor de joodse natie en een opruier tegen het heidense Rome. Stellig werd zijn reputatie geschaad, en het beeld dat zijn valse beschuldigers van hem schilderden, was volkomen misvormd; en het is vooral in deze betekenis dat Jesaja 52:14 begrepen moet worden:

30 „Zozeer was de misvorming met betrekking tot zijn uiterlijk, meer dan die van enige andere man, en met betrekking tot zijn statige gestalte, meer dan die van de mensenzonen.”

31, 32. (a) Waardoor onderscheidt de huidige Jezus Christus zich van degene die hij als mens op aarde was? (b) Hoe zal Jesaja 52:15 spoedig ten aanzien van de politici worden vervuld?

31 Jezus Christus is sindsdien in absentia (in afwezigheid) verder in diskrediet gebracht, belasterd en verkeerd voorgesteld. Maar thans, negentienhonderd jaar later, is hij niet langer het „kindeke Jezus” (bambino Gesù); hij is niet langer een ’lijdende Knecht’ op aarde, die zich niet tegen zijn boosaardige vijanden verzet. Hij is nu de verheven en verhoogde „Knecht”, de door God erkende Messías. Wat de politici, die door hun religieuze geestelijken zijn misleid, ook ten nadele van Jehovah’s „Knecht” en ter uitdaging van hem hebben gezegd, wanneer zij in de komende krachtmeting — waarbij het om de vraag gaat: Wie zal de aarde regeren? — met de eens vernederde „knecht” geconfronteerd worden, zullen zij hem niet meer zo luidkeels bespotten. Want dan zullen de politici werkelijk de tentoonspreiding zien van wat hun religieuze geestelijken hun niet hebben verhaald; zij zullen gedwongen worden hun beschouwing te richten op datgene wat zij niet als waarschuwing van hun hoog in aanzien zijnde religieuze leiders hebben gehoord. Jesaja 52:15 zegt daarover:

32 „Hij [zal] insgelijks vele natiën ontstellen. Om hem zullen koningen hun mond sluiten, want wat hun niet was verhaald, zullen zij werkelijk zien, en op wat zij niet hadden gehoord, moeten zij hun beschouwing richten.”

33. Hoe zo hebben de politici ’niet gehoord’, waardoor zij ’star van ontzetting over Jezus, de Messías, zullen zijn’, daar de christelijke getuigen van Jehovah immers in het openbaar de waarheid over hem hebben verhaald?

33 Dit wil niet zeggen dat de getrouwe christelijke getuigen van Jehovah de natiën en hun koningen deze dingen niet verhaald hebben en niet getracht hebben hen ertoe te bewegen hun beschouwing daarop te richten. Maar de natiën en hun politieke heersers hebben over het algemeen hun oren en ogen gesloten voor datgene wat deze getrouwe volgelingen van Jehovah’s „Knecht” over de gehele wereld verkondigd en in aanschouwelijke taal uiteengezet hebben. De betaalde geestelijken daarentegen hebben de natiën en hun politieke heersers niet de werkelijke feiten verhaald omtrent de wijze waarop Jehovah’s „Knecht” ter voltrekking van Jehovah’s oordelen werkelijk tegen hen zal strijden. De betaalde religieuze leiders hebben natiën en koningen blind gehouden voor datgene wat hun te wachten staat wanneer Jehovah, door zijn „Knecht”, handelend tegen hen optreedt om de strijdvraag „Wie zal de aarde en de mensen daarop regeren?” te beslechten. Zij zullen daarom stellig ’star zijn van ontzetting over hem’ en „hun mond sluiten” daar zij tegenover heel iets anders komen te staan dan zij verwacht hadden.

34. Welke waarschuwing wordt de politieke heersers in Psalm 2 gegeven, maar waarom hebben zij er geen acht op gegeven?

34 Jehovah God heeft in deze „tijd van het einde” sinds 1914 G.T. niet de geestelijken van de christenheid gebruikt om de volgende waarschuwing te doen weerklinken: „Nu dan, o koningen, handelt volgens inzicht; laat u corrigeren, o rechters der aarde. Dient Jehovah met vreze en weest blij met beving. Kust de zoon, opdat Hij niet vertoornd wordt en gij niet van de weg vergaat, want zijn toorn ontvlamt licht. Gelukkig zijn allen die hun toevlucht tot hem nemen” (Psalm 2:7, 10-12). Omdat de politieke heersers van het jodendom en de politieke heersers van de christenheid zich op hun betaalde geestelijken verlaten, hebben zij ’de Zoon niet gekust’. Dat wil zeggen, zij hebben geen genegenheid getoond voor Jehovah’s „Knecht”, zijn hemelse Zoon Jezus, de Messías, die Hij op de hemelse berg Sion heeft doen zitten en aan wie hij ’natiën tot een erfdeel heeft gegeven en de einden der aarde tot een bezitting’.

35. (a) Door bemiddeling van wie heeft Jehovah deze geïnspireerde waarschuwing aan heersers en rechters doen toekomen? (b) Hoe staat men tegenover deze getuigen omdat zij ’de zoon kussen’, en welke positie nemen zij voor God in?

35 Jehovah heeft deze waarschuwing door bemiddeling van Zijn christelijke getuigen aan de politieke heersers en de rechters van de rechtbanken doen toekomen. Deze getuigen zelf ’kussen de zoon’, en om deze reden zijn zij voor alle natiën een voorwerp van haat geworden en is hun voorkomen in de ogen van verkeerd ingelichte mensen misvormd (Matthéüs 24:9). Jehovah zal niet op zijn getrouwe, gehoorzame getuigen vertoornd worden, en zijn toorn zal niet tegen hen ontvlammen, zodat zij midden op hun weg vergaan. Hij zal zich niet tegen degenen keren die hun toevlucht tot Hem hebben genomen. Daarom zijn Zijn getuigen, ondanks de haat van de wereld en de boosaardige misvorming van hun reputatie, thans het gelukkigste volk op aarde. Zij volgen met verhoogde belangstelling wat er gebeurt om te zien hoe de „koningen” of politieke heersers van de natiën star zullen zijn van ontzetting en hun mond zullen sluiten bij de ontzag inboezemende manifestatie van een veranderde Messías, Jehovah’s verhoogde „Knecht”.

[Studievragen]

[Illustratie op blz. 35]

Filippus verklaart een Ethiopische eunuch Jesaja’s profetie

[Paginagrote illustratie op blz. 40]