Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Het onheil dat over degenen komt die tegen Gods nieuwe ordening strijden

Het onheil dat over degenen komt die tegen Gods nieuwe ordening strijden

Hoofdstuk 15

Het onheil dat over degenen komt die tegen Gods nieuwe ordening strijden

1. Waaraan zal te Har–mágedon een eind komen?

IN DE „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” te Har–mágedon zal de zichtbare, aardse organisatie van de Duivel vernietigd worden. Dit zal het gewelddadige einde betekenen van de door wereldsgezinde mensen in het leven geroepen regeringsstelsels, die — wat in het algemeen niet wordt vermoed — onder toezicht van Satan de Duivel staan (Openbaring 13:1, 2; 16:14, 16; Johannes 14:30). Zoals te verwachten is, zullen de heersers en de ondersteuners van die menselijke regeringen te Har–mágedon tegen Gods Messiaanse koninkrijk strijden.

2. Wat zal er met degenen gebeuren die deze regeringsstelsels in stand gehouden en ondersteund hebben?

2 Hoe zal het de politieke heersers en hun ondersteuners en onderdanen, die ervoor gezorgd hebben dat die regeringsstelsels functioneerden, vergaan? Zij zullen met hun politieke organisaties die zij in strijd met Gods Messiaanse koninkrijk — dat over de gehele wereld door Jehovah’s christelijke getuigen wordt verkondigd — in stand hebben gehouden, vernietigd worden. Op hun vernietiging wordt geduid door datgene wat in de Openbaring aan Johannes over de afloop van de strijd wordt gezegd: „De overigen echter [dat wil zeggen, de koningen der aarde en hun legers] werden gedood met het lange zwaard van degene die op het paard zat, welk zwaard uit zijn mond te voorschijn kwam. En alle vogels werden verzadigd van de vleesdelen van hen.” — Openbaring 19:21.

3. Wie behoren volgens Openbaring 19:17, 18 tot de doden op het slagveld te Har–mágedon, en wat voor een vernietiging is het in hun geval?

3 De „vogels die vliegen in het midden van de hemel”, verzadigen zich aan het rottende vlees van de verslagen koningen en militaire bevelhebbers, de sterke mannen, de paarden en hun berijders, de vrijen en de slaven, de groten en de kleinen (Openbaring 19:17, 18). Hun actieve ondersteuning van de oorlog tegen de Koning der koningen is een veel ergere tekortkoming dan het verzuim Jezus Christus en zijn getrouwe discipelen goed te doen. Zij zijn zonder twijfel allen symbolische „bokken”, die door Jezus in zijn gelijkenis van de schapen en de bokken beschreven worden. Door het symbolische „lange zwaard” dat uit de mond van de oorlogvoerende Koning der koningen te voorschijn komt, wordt hun bevolen heen te gaan in het „eeuwige vuur dat voor de Duivel en zijn engelen is bereid”. Op grond van de met een zwaard te vergelijken bevelen die uit de mond van de Koning komen, zullen deze „vervloekten”, die tegen God en zijn Christus gestreden hebben, „heengaan in de eeuwige afsnijding”, wat betekent dat er bij wijze van eeuwige straf een eind komt aan hun bestaan. — Matthéüs 25:31-46.

4. Waarom zou er met het oog op datgene wat over de vurige Gehenna buiten het oude Jeruzalem bekend is, een vraag kunnen rijzen met betrekking tot datgene wat over de opruiming van de lijken te Har–mágedon wordt gezegd?

4 Daarom zag de apostel Johannes niet dat de lijken van deze met bokken te vergelijken verslagenen in graven werden gelegd, alsof er voor hen hoop op een opstanding uit de doden bestond. Maar waarom worden al deze dode lichamen niet in het in Openbaring 19:20 genoemde „vurige meer geslingerd, dat met zwavel brandt”? Wij herinneren ons dat in het Jeruzalem uit de dagen van Jezus en zijn apostelen de dode lichamen van terechtgestelde misdadigers die men als zo slecht beschouwde dat zij geen opstanding waardig waren, over de zuidelijke stadsmuren in het dal van Hinnom („Gehenna”) werden geworpen, opdat ze door het daar voortdurend brandende vuur, waaraan men nog zwavel toevoegde, werden verteerd. Vielen de lijken naast het vuur, dan werden ze door de maden verteerd, waarvan de lijken spoedig wemelden. Jezus zei: „En indien uw oog u doet struikelen, werp het weg; het is beter dat gij met één oog het koninkrijk Gods binnengaat dan dat gij met twee ogen in Gehenna wordt geworpen, waar hun made niet sterft en het vuur niet wordt uitgedoofd.” — Markus 9:43-48.

5. Wat is ongewoon aan het feit dat het „wilde beest” en de „valse profeet” „levend” in het vurige meer geslingerd worden, en wat wordt hier klaarblijkelijk door te kennen gegeven?

5 Daar de veroordeelde misdadigers dood waren wanneer zij in het vuur van het Dal van Hinnom (of, in Gehenna) werden geworpen, is het opmerkelijk dat het symbolische „wilde beest” en de „valse profeet” nog „levend” zijn wanneer „zij beiden in het vurige meer geslingerd [worden], dat met zwavel brandt” (Openbaring 19:20). Dit betekent klaarblijkelijk dat zij abrupt aan hun eind komen. Deze politieke organisaties wordt plotseling, terwijl ze nog volop functioneren, een halt toegeroepen, ze worden opgelost en zullen voorgoed verdwijnen; niets zal op het slagveld overblijven, ook geen lijken, waaraan de aasvogels zich zouden kunnen verzadigen door hun beenderen schoon te pikken.

6, 7. (a) Hoe wordt de eeuwige vernietiging van de mensen die te Har–mágedon tegen het Koninkrijk strijden, afgebeeld? (b) Op welke wijze zal volgens de beschrijving van de bijbel het vlees van alle dode lichamen worden opgeruimd?

6 De eeuwige vernietiging van de mensen die te Har–mágedon tegen het Koninkrijk zullen strijden, wordt echter anders afgebeeld. Hoe? Er wordt getoond dat Jehovah voornemens is met de dode lichamen van degenen die zich tegen zijn universele soevereiniteit verzetten en ertegen streden, „alle vogels die vliegen in het midden van de hemel” een bloederig feestmaal te bereiden (Openbaring 19:17, 18). De lichamen van de verslagenen zullen niet in eervolle graven tot stof vergaan. Zij zullen niet begraven worden, maar aasvogels zullen zich verzadigen aan hun vlees en zullen hun gebeente zo grondig schoonpikken, dat zelfs de skeletten niet meer geïdentificeerd kunnen worden. Wegens de menigte van de verslagenen zal het voor de aasvogels een groot feestmaal zijn. De woorden die koning David in Psalm 110:5, 6 sprak, werden gericht tot de Koning der koningen, de Heer Jezus Christus, die door koning Melchizédek uit de oudheid werd afgeschaduwd. Deze woorden luiden: „Jehovah zelf aan uw rechterhand zal stellig koningen verpletteren op de dag van zijn toorn. Hij zal gericht houden onder de natiën; hij zal een volheid van dode lichamen veroorzaken.” Of: „Hij zal . . . veel lijken maken, de hoofden inslaan, in het wijde land” (Vertaling van J. van der Ploeg). Ongetwijfeld zullen er na de oorlog van Har–mágedon zoveel lijken op de aarde liggen, dat er niet genoeg aasvogels zullen zijn die ze snel genoeg kunnen opruimen om ziekten te voorkomen. Het is derhalve redelijk aan te nemen dat God voor het opruimen van de overige lijken andere middelen zal aanwenden.

7 Wij herinneren ons dat volgens de overeenkomstige profetie over de aanval van de vorst Gog van het land Magog en zijn horden op het herstelde overblijfsel van Jehovah’s volk, de „vogels van allerlei vleugel” bij de opruiming van de dode lichamen van de overwonnen strijders tegen God door „alle wilde dieren van het veld” ondersteund zullen worden. Tot deze aasetende dieren wordt profetisch gezegd: „’En gij moet aan mijn tafel verzadigd worden van paarden en wagenmenners, sterke mannen en allerlei krijgslieden’, is de uitspraak van de [Soevereine] Heer Jehovah” (Ezechiël 39:17-20). Het vlees van de lijken der te Har–mágedon verslagen vijanden wordt dus niet zoals het rottende vlees van de lijken in het Dal van Hinnom (of, in Gehenna) door de maden gegeten, maar als het ware door de aasvogels en de wilde dieren van het veld, de opruimingsdienst van de natuur, verteerd.

8-12. (a) Hoe worden volgens de beschrijving in Ezechiël 39:11-20 de beenderen van de voormalige tegenstanders van het Messiaanse koninkrijk opgeruimd? (b) Waarop duidt het feit dat er gezegd wordt dat men „zeven maanden” met dit begraven bezig zal zijn?

8 Wat een welverdiend, verachtelijk einde voor al die tegenstanders van Jehovah en zijn Messiaanse koninkrijk te Har–mágedon! Maar wat zal er met hun beenderen gebeuren, die nog overal verspreid liggen en door de zon gebleekt worden of als vergankelijke, onreine, afschuwelijke overblijfselen van de eens levende tegenstanders van de Soevereine Heer Jehovah uit elkaar vallen? In Ezechiël 39:11-20 wordt met betrekking tot de verslagen horden van Gog van Magog te kennen gegeven dat er voor de beenderen van degenen die te Har–mágedon door God, de Almachtige Heer, worden terechtgesteld, een afschuwelijke plaats, die kwade herinneringen opwekt, is weggelegd. Dit blijkt uit de volgende, door God geuite woorden:

9 „’En het moet op die dag geschieden dat ik Gog daar een plaats [een befaamde (beroemde) plaats, Septuaginta; Vulgaat] zal geven, een grafstede in Israël, het dal van de doortrekkers ten oosten van de zee [de Dode Zee], en het zal de doortrekkers de weg versperren. En daar zullen zij Gog en heel zijn menigte moeten begraven, en zij zullen het stellig het Dal van Gogs menigte noemen. En degenen van het huis van Israël zullen hen moeten begraven met het doel het land te reinigen, zeven maanden lang. [Dit duidt op een geweldige hoeveelheid beenderen.] En heel het volk van het land zal moeten begraven, en het zal hun stellig tot een roemrijke zaak worden op de dag dat ik mijzelf verheerlijk’, is de uitspraak van de [Soevereine] Heer Jehovah.

10 ’En er zullen mannen voor voortdurende dienst zijn die zij zullen afzonderen, die het land doortrekken, begravend, met de doortrekkers, degenen die overgebleven zijn op de oppervlakte der aarde, ten einde die te reinigen. Totdat er zeven maanden voorbij zijn, zullen zij een onderzoek blijven instellen. En die doortrekkers moeten het land doortrekken, en zou iemand werkelijk een mensenbeen zien, dan moet hij er een merkteken naast bouwen, totdat degenen die begraven, het in het Dal van Gogs menigte [of, Dal van Hamon-Gog] begraven zullen hebben. En de naam van de stad zal ook Hamona [wat „Menigte” betekent, want Hamoná is de vrouwelijke vorm van het Hebreeuwse woord Hamón, dat in vers 11 en 15 voorkomt] zijn. En zij zullen het land moeten reinigen.’

11 En wat u [Ezechiël] aangaat, o mensenzoon, dit heeft de [Soevereine] Heer Jehovah gezegd: ’Zeg tot de vogels van allerlei vleugel en tot alle wilde dieren van het veld: „Schaart u bijeen en komt. Vergadert u rondom tot mijn slachtoffer, dat ik voor u slacht, een groot slachtoffer op de bergen van Israël. En gij zult stellig vlees eten en bloed drinken. Het vlees van sterke mannen zult gij eten en het bloed van de oversten der aarde zult gij drinken, rammen, jonge mannetjesschapen en bokken, jonge stieren, allemaal gemeste dieren van Basan. En gij zult stellig vet eten tot verzadiging toe en bloed drinken tot dronkenschap toe, van mijn slachtoffer, dat ik voor u wil slachten.”’

12 ’En gij moet aan mijn tafel verzadigd worden van paarden en wagenmenners, sterke mannen en allerlei krijgslieden’, is de uitspraak van de [Soevereine] Heer Jehovah.”

HEERLIJKHEID CONTRA EEUWIGE SCHANDE

13, 14. (a) Welke namen, die als een oneervolle gedachtenis aan de menselijke horden van Gog zullen dienen, worden met hun grafstede in verband gebracht? (b) Hoe wordt in Jesaja 66:23, 24 de verachting beschreven waaraan deze tegenstanders van Jehovah’s aanbidding tot in alle eeuwigheid prijsgegeven zullen zijn?

13 Aldus zal Jehovah God, als Opperbevelhebber, door bemiddeling van zijn dienstdoende Veldmaarschalk, Jezus Christus, onvergankelijke heerlijkheid voor zich verwerven, terwijl de symbolische Gog en zijn aardse horden zich eeuwige schande zullen bereiden. De grote menigte verspreid liggende beenderen van Gogs menselijke horden zal als het ware in een massagraf, niet in gekenmerkte afzonderlijke graven, gelegd worden. De aanduiding „Dal van Hamon-Gog” is een smadelijke naam, die als een oneervolle gedachtenis aan hen zal dienen. Hetzelfde geldt met betrekking tot de naam Hamona, wat misschien de naam van een met een gedenkteken te vergelijken stad is, die is opgericht om aan de met deze plaats verbonden historische gebeurtenissen te herinneren. Aan welke verachting deze overtreders die Jehovah’s aanbidding hebben tegengestaan, tot in alle eeuwigheid prijsgegeven zullen zijn, blijkt uit Jesaja’s profetie, waar over de overlevenden die Jehovah aanbidden, wordt gezegd:

14 „’En het zal stellig geschieden dat van nieuwe maan tot nieuwe maan [of, van maand tot maand] en van sabbat tot sabbat [of, van week tot week] alle vlees zal komen om zich voor mijn aangezicht neer te buigen’, heeft Jehovah gezegd. ’En zij zullen stellig uitgaan en zien op de lijken der mannen die tegenover mij overtredingen begingen; want de wormen zelf die op hen zijn zullen niet sterven en hun vuur zelf zal niet uitgeblust worden, en zij moeten iets weerzinwekkends voor alle vlees worden.’” — Jesaja 66:23, 24.

15, 16. (a) Wat betekent de vernietiging voor allen aan wie te Har–mágedon Gods oordeel wordt voltrokken? (b) Hoe wordt dit in de profetie van Maleachi eveneens beklemtoond?

15 Dit alles laat duidelijk zien dat de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” te Har–mágedon voor Jehovah niet slechts een militaire oefening is, een schijngevecht voor exercitiedoeleinden, een militair vertoon, zonder blijvende gevolgen voor degenen die tegen Hem strijden. Integendeel, Jehovah’s militaire actie beduidt voor degenen op aarde aan wie hij op deze wijze ter rechtvaardiging van zijn universele soevereiniteit zijn oordeel voltrekt, een „eeuwige afsnijding”. Hoe hij degenen beziet die hij te Har–mágedon verdelgt, beklemtoont hij ook in Maleachi’s profetie:

16 „’Want ziet! de dag komt die brandt als de oven, en alle overmoedigen en al degenen die goddeloosheid bedrijven, moeten als stoppels worden. En de dag die komt, zal hen stellig verslinden’, heeft Jehovah der legerscharen gezegd, ’zodat die hun wortel noch tak zal overlaten [het zal een volledige vernietiging zijn]. En voor u die mijn naam vreest, zal de zon der rechtvaardigheid stellig gaan schijnen, met genezing in haar vleugelen; en gij [de overlevenden] zult werkelijk uitgaan en de grond omwoelen als gemeste kalveren. En gijlieden zult stellig de goddelozen vertreden, want zij zullen als poeder onder uw voetzolen worden op de dag waarop ik handelend optreed’, heeft Jehovah der legerscharen gezegd.” — Maleachi 4:1-3.

17. Wat zal er na het gewelddadige einde van Satans gehele zichtbare organisatie met hem zelf en zijn demonenengelen gebeuren?

17 De overlevende aanbidders van de Allerhoogste God zullen zich erover verheugen dat dan de weg gebaand is voor de volledige oprichting van Gods rechtvaardige nieuwe ordening. ’s Mensen oude ordening zal niet vredig en zonder weerstand te bieden, voor Gods rechtvaardige nieuwe ordening wijken. Door de komende „grote verdrukking” zal ze gedwongen worden voor Gods beloofde nieuwe ordening te wijken. Dit komt doordat de „heerser van deze wereld”, „de god van dit samenstel van dingen”, namelijk Satan de Duivel, die de hedendaagse vorst Gog van het land Magog is, tegen Gods nieuwe ordening gekant is. Maar zijn onverbiddelijke tegenstand zal op niets uitlopen. Evenals de profetische Gog van Magog overwonnen werd en niet kon verhinderen dat Jehovah God zijn bekendgemaakte voornemen, ’vuur over Magog te zenden’, ten uitvoer bracht, zal ook Satan de Duivel niet kunnen verhinderen dat zijn gehele zichtbare organisatie in de „grote verdrukking” wordt vernietigd. Onmiddellijk daarna zal ook zijn onzichtbare verblijfplaats in de nabijheid van de aarde verwoest worden. Hij en zijn legioenen van demonenengelen zullen als met ketenen gebonden en in een afgrond — ver weg van de omgeving van de aarde — geslingerd worden. — Johannes 16:11; 2 Korinthiërs 4:4; Ezechiël 39:1-6; Openbaring 20:1-3.

18. Waarom zullen de overlevenden na de vernietiging van ’s mensen door Satan beheerste oude ordening beslist gelegenheid hebben zich te verheugen en zich geestelijk te verlustigen?

18 De vernietiging van ’s mensen door Satan beheerste oude ordening zal de overlevenden — het overblijfsel van geestelijke Israëlieten en de „grote schare”, die zich met het overblijfsel aan de zijde van Jehovah’s universele soevereiniteit heeft geschaard — gelegenheid geven zich geestelijk te verlustigen. Waarom zouden zij zich dan niet verheugen? Na de komende vurige vernietiging van Babylon de Grote zullen de heilige engelen in de hemel uitroepen: „Halleluja!”, en een stem zal van de hemelse troon uitgaan en gebieden: „Looft onze God, al gij slaven van hem, die hem vrezen, de kleinen en de groten” (Openbaring 19:1 tot 5). Nog veel meer reden om zich te verheugen en „Halleluja” uit te roepen, zullen de aardse overlevende aanbidders van Jehovah God hebben wanneer hij de vernietiging van ’s mensen oude ordening in de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” te Har–mágedon tot een glorierijk einde brengt. Dan zullen de rechtvaardiging van Jehovah’s universele soevereiniteit en de heiliging van zijn heilige naam — de grootste gebeurtenis in de universele geschiedenis — een voldongen feit zijn. — Ezechiël 38:23; 39:6, 7.

19, 20. Waaraan zullen volgens Psalm 46 de menselijke overlevenden zich beslist geestelijk verzadigen, terwijl de vogels gehoor geven aan de uitnodiging zich te goed te doen aan de lijken die te Har–mágedon zijn gevallen?

19 In het beeld dat in de Openbaring wordt geschilderd van die oorlog te Har–mágedon, gehoorzaamden „alle vogels die vliegen in het midden van de hemel” het bevel van Gods in het zonlicht staande engel en verzamelden ze zich vol verwachting op het slagveld van Har–mágedon. Er werd hun daar een feestmaal beloofd, en dat kregen ze ook beslist. Ze deden zich te goed aan de lijken van degenen die door Jehovah’s aangestelde Koning der koningen en zijn hemelse legers verslagen waren: „En alle vogels werden verzadigd van de vleesdelen van hen” (Openbaring 19:17-21). Voor de overlevenden van de oorlog, namelijk voor het overblijfsel van het geestelijke Israël en de „grote schare”, zal de tot Gods eer strekkende afloop van de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” eveneens een feestmaal zijn, een geestelijk feestmaal, dat hen volledig zal verzadigen. Er zal tot hen gezegd worden:

20 „Komt, aanschouwt de activiteiten van Jehovah, hoe hij verbazingwekkende gebeurtenissen op de aarde heeft gesteld. Hij doet oorlogen ophouden tot het uiteinde der aarde. De boog verbreekt hij en hij slaat de speer werkelijk aan stukken; de wagens verbrandt hij in het vuur. ’Geeft u gewonnen en weet dat ik God ben. Ik zal stellig verhoogd worden onder de natiën, ik zal stellig verhoogd worden op de aarde.’” — Psalm 46:8-10.

21-23. (a) Welke overwinning zullen de menselijke overlevenden van Har–mágedon hebben behaald? (b) Welk lofgezang zullen deze overlevenden volgens Openbaring 15:2-4 eensgezind aanheffen?

21 In diep ontzag voor de wonderbaarlijke daden die de Almachtige Soeverein van het universum te Har–mágedon tot stand zal brengen, zullen de leden van het dan nog levende overblijfsel van geestelijke Israëlieten Zijn lof bezingen. De leden van dit getrouwe overblijfsel zullen ten tijde van zijn glorierijke zegepraal in de grootste oorlog aller oorlogen het symbolische „wilde beest” met zijn getal 666 en diens afgodische „beeld” volledig overwonnen hebben. Deze beide politieke organisaties, die in ’s mensen oude ordening een belangrijke rol speelden, zullen ten tijde van die zegepraal aan de eeuwige dood ten prooi zijn gevallen, ze zullen in het doodaanbrengende „vurige meer geslingerd [zijn], dat met zwavel brandt” (Openbaring 19:20; 17:8, 14). Het lofgezang dat de leden van het zegevierende overblijfsel, ondersteund door het gezang van de „grote schare” medeaanbidders in Gods geestelijke tempel, na Har–mágedon zouden aanheffen, was zo’n opzienbarend vooruitzicht voor onze naaste toekomst, dat de apostel Johannes een voorproefje van dat grootse muzikale gebeuren werd gegeven. Tot onze vreugde tekende hij daarover de volgende geïnspireerde beschrijving op:

22 „En ik zag wat leek op een glazen zee [een groot glazen wasbekken in Gods geestelijke tempel], met vuur vermengd, en degenen die de overwinning behalen over het wilde beest en over zijn beeld en over het getal van zijn naam [666], stonden aan de glazen zee en hadden harpen van God. En zij zingen het lied van Mozes, de slaaf van God, en het lied van het Lam [Jezus Christus], zeggende:

23 ’Groot en wonderbaarlijk zijn uw werken, Jehovah God, de Almachtige. Rechtvaardig en waarachtig zijn uw wegen, Koning der eeuwigheid. Wie zal u niet werkelijk vrezen, Jehovah, en uw naam verheerlijken, omdat gij alleen loyaal zijt? Want alle natiën zullen komen en voor u aanbidden, omdat uw rechtvaardige besluiten openbaar zijn gemaakt.’” — Openbaring 15:2-4.

[Studievragen]