„Het kan niet waar zijn!”
EEN man in New York (VS) vertelt: „Mijn zoon Jonathan was bij vrienden een paar mijl van ons vandaan. Mijn vrouw, Valentina, vond het nooit fijn als hij daarheen ging. Zij maakte zich altijd zorgen vanwege het verkeer. Maar hij hield van elektronica, en zijn vrienden hadden een werkplaats waar hij praktijkervaring kon opdoen. Ik was thuis, in West-Manhattan, in New York. Mijn vrouw was op familiebezoek in Porto Rico. ’Jonathan zal wel gauw thuiskomen’, dacht ik. Toen ging de deurbel. ’Daar zul je hem hebben.’ Maar dat was niet zo. Het was de politie met enkele paramedics. ’Herkent u dit rijbewijs?’, vroeg de agent. ’Ja, dat is van mijn zoon Jonathan.’ ’Wij hebben slecht nieuws voor u. Er is een ongeluk gebeurd, en . . . uw zoon, . . . uw zoon is omgekomen.’ Mijn eerste reactie was: ’Het kan niet waar zijn!’ Dat nieuws dat als een donderslag kwam, sloeg een wond in ons hart die nu, jaren later, nog steeds niet volledig geheeld is.”
Een vader in het Spaanse Barcelona schrijft: „Destijds, in het Spanje van de jaren ’60, waren wij een gelukkig gezin. Ons gezin bestond uit María, mijn vrouw, en onze drie kinderen, David, Paquito en Isabel, respectievelijk dertien, elf en negen jaar.
Op een dag in maart 1963 kwam Paquito thuis van school en klaagde dat hij zo’n verschrikkelijke hoofdpijn had. Het was ons een raadsel wat de oorzaak ervan was — maar niet lang. Drie uur later was hij dood. Een hersenbloeding had een eind aan zijn leven gemaakt.
Paquito is meer dan dertig jaar geleden gestorven. Maar toch zijn wij de diepe pijn van dat verlies tot op deze dag niet kwijtgeraakt. Ouders kunnen onmogelijk een kind verliezen zonder het gevoel te hebben dat zij iets van zichzelf zijn kwijtgeraakt — ongeacht hoeveel tijd eroverheen gaat en hoeveel andere kinderen zij ook hebben.”
Deze twee ervaringen, waarbij het ging om ouders die een kind verloren, illustreren hoe diep en langdurig de wond is wanneer een kind sterft. Hoe waar zijn de woorden van een arts die schreef: „De dood van een kind is gewoonlijk tragischer en traumatischer dan de dood van iemand die ouder is, omdat een kind nu juist de laatste in het gezin is van wie verwacht wordt dat hij sterft. . . . De dood van welk kind dan ook vertegenwoordigt het verlies van toekomstige dromen, relaties [zoon, schoondochter, kleinkinderen], ervaringen . . . waar men nog niet van heeft kunnen genieten.” En dit gevoel van een heel ingrijpend verlies kan ook gelden voor een vrouw die een baby heeft verloren door een miskraam.
Een weduwe legt uit: „Mijn man, Russell, was in de Tweede Wereldoorlog hospitaalsoldaat geweest in het strijdgebied van de Grote Oceaan. Hij had daar enkele gruwelijke gevechten meegemaakt en overleefd. Hij kwam terug naar de Verenigde Staten en kreeg een rustiger leven. Later diende hij als een bedienaar van Gods Woord. Toen hij begin zestig was, kreeg hij last van zijn hart. Hij probeerde een actief leven te leiden. Toen kreeg hij op een dag in juli 1988 een zware hartaanval en stierf hij. Het verlies was verschrikkelijk. Ik heb niet eens afscheid van hem kunnen nemen. Hij was niet alleen mijn man, hij was mijn beste vriend. Wij hadden veertig jaar elkaars leven gedeeld. Nu leek het erop dat ik een bijzondere eenzaamheid onder de ogen moest zien.”
Dit zijn slechts een paar van de tragedies waardoor iedere dag weer duizenden gezinnen over de hele wereld worden getroffen. Zoals de meeste diepbedroefde personen u zullen bevestigen, is de dood — wanneer hij uw kind, uw man, uw vrouw, een ouder, uw vriend of vriendin opeist — werkelijk zoals de christelijke schrijver Paulus hem noemde, „de laatste vijand”. Vaak is de eerste natuurlijke reactie op het afschuwelijke nieuws een ontkenning: „Het kan niet waar zijn! Ik geloof het niet.” Vaak volgen er nog andere reacties, zoals wij zullen zien. — 1 Korinthiërs 15:25, 26.
Voordat wij echter op de gevoelens van verdriet ingaan, willen wij eerst enige belangrijke vragen beantwoorden. Betekent de dood het einde van de betreffende persoon? Bestaat er enige hoop onze beminden weer te zien?
Er bestaat een reële hoop
De bijbelschrijver Paulus verschafte hoop op verlossing van die „laatste vijand”, de dood. Hij schreef: ’De dood wordt tenietgedaan.’ „De laatste vijand die uit de weg wordt geruimd, is de dood” (1 Korinthiërs 15:26, The New English Bible). Waarom kon Paulus daar zo zeker van zijn? Omdat hij was onderwezen door iemand die uit de dood was opgewekt, Jezus Christus (Handelingen 9:3-19). Dat is ook de reden waarom Paulus kon schrijven: „Aangezien de dood door een mens is [Adam], is ook de opstanding der doden door een mens [Jezus Christus]. Want evenals in Adam allen sterven, zo zullen ook in de Christus allen levend gemaakt worden.” — 1 Korinthiërs 15:21, 22.
Jezus was diep geroerd toen hij een weduwe uit Naïn tegenkwam en haar dode zoon zag. Het bijbelverslag vertelt ons: „Toen [Jezus] nu in de nabijheid van de stadspoort [van Naïn] kwam, zie! daar werd een dode uitgedragen, de eniggeboren zoon van zijn moeder. Bovendien was zij weduwe. Er was ook een aanzienlijke schare uit de stad bij haar. En toen de Heer haar in het oog kreeg, werd hij met medelijden jegens haar bewogen, en hij zei tot haar: ’Houd op met wenen.’ Vervolgens trad hij naderbij en raakte de baar aan, en de dragers bleven staan, en hij zei: ’Jonge man, ik zeg u: Sta op!’ En de dode ging overeind zitten en begon te spreken, en hij gaf hem aan Lukas 7:12-16.
zijn moeder. Toen werden allen door vrees aangegrepen, en zij gingen God verheerlijken en zeiden: ’Een groot profeet is onder ons verwekt’, en: ’God heeft zijn aandacht op zijn volk gericht.’” Merk op hoe Jezus door medelijden werd bewogen, zodat hij de zoon van de weduwe opwekte! Stel u voor wat dat belooft voor de toekomst! —Daar bracht Jezus in het bijzijn van getuigen een onvergetelijke opstanding tot stand. Het was een garantie voor de opstanding die hij reeds enige tijd vóór dit voorval had voorzegd, een opstanding tot leven op aarde onder „een nieuwe hemel”. Bij die gelegenheid had Jezus gezegd: „Verwondert u hierover niet, want het uur komt waarin allen die in de herinneringsgraven zijn, zijn stem zullen horen en te voorschijn zullen komen.” — Openbaring 21:1, 3, 4; Johannes 5:28, 29; 2 Petrus 3:13.
Andere ooggetuigen van een opstanding waren Petrus en nog enkele anderen van de twaalf die Jezus op zijn reizen hadden vergezeld. Zij hoorden de opgestane Jezus werkelijk tot hen spreken aan de oever van de Zee van Galilea. Het verslag luidt: „Jezus zei tot hen: ’Komt ontbijten.’ Geen der discipelen had de moed hem te vragen: ’Wie zijt gij?’, want zij wisten dat het de Heer was. Jezus kwam dichterbij en nam het brood en gaf het hun, en zo ook de vis. Dit nu was de derde keer dat Jezus aan de discipelen verscheen nadat hij uit de doden was opgewekt.” — Johannes 21:12-14.
Petrus kon dan ook met stellige overtuiging schrijven: „Gezegend zij de God en Vader van onze Heer Jezus Christus, want overeenkomstig zijn grote barmhartigheid heeft hij ons door middel van de opstanding van Jezus Christus uit de doden een nieuwe geboorte gegeven tot een levende hoop.” — 1 Petrus 1:3.
De apostel Paulus verwoordde zijn stellige hoop toen hij zei: ’Ik geloof alles wat in de Wet is uiteengezet en in de Profeten staat geschreven; en op God heb ik mijn hoop gesteld, welke hoop ook deze mannen zelf koesteren, dat er een opstanding zal zijn van zowel de rechtvaardigen als de onrechtvaardigen.’ — Handelingen 24:14, 15.
Miljoenen kunnen daarom de vaste hoop koesteren dat zij hun beminden op aarde zullen terugzien, maar onder heel andere omstandigheden. Hoe zullen die omstandigheden zijn? Verdere bijzonderheden aangaande de op de bijbel gebaseerde hoop voor de beminden die wij verloren hebben, zullen besproken worden in het laatste deel van deze brochure, getiteld „Een zekere hoop voor de doden”.
Maar laten wij eerst vragen beschouwen die u wellicht hebt als u rouwt over het verlies van iemand die u dierbaar was: Is het normaal zoveel verdriet te hebben? Hoe kan ik met mijn verdriet omgaan? Wat kunnen anderen doen om mij te helpen? Hoe kan ik anderen helpen die treuren? En als belangrijkste punt: Wat zegt de bijbel over een zekere hoop voor de doden? Zal ik mijn beminden ooit terugzien? En waar?