Wat is Gods voornemen met de mensheid?
1-4. (a) Wat was Gods oorspronkelijke voornemen met de mensheid? (b) Waarom werd de mens ongehoorzaam? (Zie kader op blz. 13.)
DE belofte van een wereld zonder oorlog zoals die in Jesaja 2:2-4 en Micha 4:1-4 wordt onthuld, verschaft ons niet alleen een goed gefundeerde hoop voor de nabije toekomst maar vertelt ons ook iets heel belangrijks over onze Schepper. Hij is een God die een voornemen heeft. De profetie in Jesaja hoofdstuk 2 maakt in werkelijkheid deel uit van een lange reeks profetieën die van de eerste tot de laatste bladzijde door de hele bijbel heen loopt en waardoor ons duidelijk wordt gemaakt hoe God zijn oorspronkelijke voornemen zal verwezenlijken.
2 Toen God het eerste mensenpaar schiep, vertelde hij hun duidelijk wat zijn voornemen met hen was. In Genesis hoofdstuk 1 vers 28 lezen wij: „God zegende hen en God zei tot hen: ’Weest vruchtbaar en vermenigvuldigt u, vult de aarde en bedwingt haar; en heerst over de vissen van de zee, de vogels van de hemel en al het levende dat op de aarde kruipt.’” Wanneer wij dat gebod in verband brengen met wat in het volgende hoofdstuk van Genesis wordt gezegd — „De HEER God nam de mens en plaatste hem in de tuin van Eden, om die te bebouwen en te verzorgen” — wordt het duidelijk dat het Gods bedoeling was dat het oorspronkelijke paar, samen met hun nakomelingen, het paradijs tot buiten de grenzen van de tuin van Eden zou uitbreiden, zodat het ten slotte de gehele aardbol zou omvatten. a — Genesis 2:15.
3 Hoe lang zouden zij van hun paradijselijke tehuis genieten? De Schrift geeft te kennen dat de mens werd geschapen om voor eeuwig op aarde te leven. De dood zou alleen zijn intrede onder de mensheid doen als zij hun Schepper ongehoorzaam zouden zijn, zoals in Genesis hoofdstuk 2 vers 16 en 17 staat: „De HEER God gaf de mens een gebod en zei: ’Het staat u vrij van elke boom van de tuin te eten; maar wat de boom der kennis van goed en kwaad betreft, gij moogt daarvan niet eten; want zodra gij daarvan eet, zult gij sterven.’” Redelijkerwijs zou voortdurende gehoorzaamheid derhalve voortdurend leven, eeuwig leven, onder deze paradijselijke omstandigheden tot gevolg hebben gehad. — Psalm 37:29; Spreuken 2:21, 22.
4 Maar een engel, die later Satan (wat „Tegenstander” betekent) genoemd werd, beïnvloedde dat eerste paar om hun vrije wil te misbruiken door te verkiezen God ongehoorzaam te zijn (Job 1:6-12; vergelijk Deuteronomium 30:19, 20). De illusie wekkend dat een slang sprak, zei deze opstandige engel tot Eva en, via haar, tot Adam dat zij wijzer zouden worden en hun leven vollediger door zich niet aan God als de Laatste Autoriteit te onderwerpen b (Genesis 3:1-19). Vanwege hun openlijke opstand werden zij ter dood veroordeeld. Betekende dit dat Gods voornemen met de mensheid tenietgedaan of in de kiem gesmoord werd? Nee, het betekende veeleer dat er een ander middel nodig zou zijn om Gods oorspronkelijke voornemen — een paradijsaarde gevuld met gehoorzame mensen die zich in eeuwig leven verheugen — te verwezenlijken. Hoe zou dit tot stand komen?
Een beloofd Zaad
5, 6. (a) Wat beloofde God als een oplossing voor de door Satans opstand veroorzaakte problemen op aarde? (b) Wat beloofde God aan Abraham?
5 Toen Jehovah God het vonnis uitsprak over degenen die bij de opstand tegen zijn autoriteit betrokken waren, verklaarde hij dat hij een „zaad”, of een „nakomeling”, zou verwekken dat de schade die door de aanstichter van de opstand teweeggebracht was, ongedaan zou maken. In symbolische taal zei God dat de slang, een afbeelding van Satan, door dit Zaad in de kop getroffen, of vermorzeld, zou worden, waardoor er een eind aan Satans bestaan en opstand gemaakt zou worden. Door de jaren heen is dit vers in Genesis op verscheidene en tegenstrijdige manieren geïnterpreteerd. Maar aangezien het woord „zaad” in veel profetieën wordt gebruikt, blijkt uit andere verwante beloften wat ermee wordt bedoeld. — Genesis 3:15.
6 De uitdrukking „zaad” wordt vaak in verband gebracht met de verwezenlijking van Gods voornemen met de mensheid als geheel. Zoals in Genesis 22:18 staat opgetekend, deed God aan de getrouwe Hebreeër Abraham de volgende belofte: „Alle natiën der aarde zullen zich door bemiddeling van uw nakomelingen [zaad, JP] zegenen, omdat gij Mijn gebod hebt gehoorzaamd.” (Wij cursiveren.) God toonde speciale belangstelling voor Abraham als een man die Hem in waarheid zocht. Maar hoewel God Abraham rechtstreeks beloonde, laat deze tekst duidelijk uitkomen dat Gods belangstelling niet alleen naar Abraham en ook niet exclusief naar zijn vleselijke nakomelingen uitging. God hield zijn oorspronkelijke voornemen van een paradijsaarde voor de gehele mensheid, „alle natiën”, goed in gedachte. Hij onthulde nu aan Abraham dat deze als gevolg van zijn getrouwheid het voorrecht zou hebben het „zaad” door middel waarvan alle natiën zich zouden zegenen, voort te brengen.
7, 8. Hoe werd dit beloofde Zaad in verband gebracht met koningschap en de Messias?
7 Abraham was de vader van veel grote natiën (Genesis 17:4, 5). Maar Jehovah God onthulde duidelijk via welke van deze afstammingslijnen het beloofde Zaad zou komen dat de gehele mensheid zegeningen zou brengen (Genesis 17:17, 21). Omtrent zowel Abrahams zoon Isaäk als kleinzoon Jakob werd vermeld dat zij behoorden tot de geslachtslijn waarin het „zaad” zou worden voortgebracht. Een van de natiën die uit Abraham voortsproot, was de natie Israël, bestaande uit de twaalf stammen die nakomelingen waren van de zonen van Jakob, Abrahams kleinzoon. In deze natie zou het beloofde „zaad” ten slotte verschijnen. — Genesis 26:1, 4; 28:10, 13-15, JP.
8 Later werd in een profetie onthuld dat een speciale nakomeling, of regeerder, specifiek via de stam Juda zou komen. In Genesis 49:10 staat: „De scepter zal van Juda niet wijken, noch een wetgever van tussen zijn voeten, totdat Silo komt; en aan hem zij de gehoorzaamheid der volken.”3 De bijbelcommentator Rasji verklaart dat de zinsnede „totdat Silo komt” betekent „totdat de koning Messias zal komen, aan wie het koninkrijk zal toebehoren”.4 Net als Rasji hebben veel bijbelcommentators begrepen dat deze profetie een Messiaanse betekenis heeft.
9. (a) Welke belofte met betrekking tot het Zaad deed God aan koning David? (b) Hoe staat de belofte in Genesis 49:10 in verband met die in Psalm 72:7, 8?
9 Aan de eerste regeerder uit de geslachtslijn van Juda, koning David, werd door God beloofd: „Uw huis en . . . uw troon zullen voor eeuwig bevestigd worden” (2 Samuël 7:16). God beloofde verder: „Ik zal uw zaad na u oprichten, . . . en ik zal zijn koninkrijk bevestigen. Hij zal Mij een huis bouwen, en ik zal zijn troon voor eeuwig bevestigen” (1 Kronieken 17:11, 12, JP). Davids zoon en opvolger, koning Salomo, bouwde inderdaad Jehovah’s huis, of tempel, maar uiteraard regeerde hij niet voor eeuwig. Iemand uit Davids nageslacht of zaad zou echter de „Silo”, of Messias, zijn over wie in Genesis 49:10 (JP) was geprofeteerd. Profetisch over die persoon sprekend, schreef koning David: „In zijn dagen bloeie de rechtvaardige, en overvloed van vrede, totdat de maan niet meer is. Moge hij ook heerschappij hebben van zee tot zee, en van de Rivier tot de einden der aarde.” — Psalm 72:7, 8, JP.
10. Wat zou door het in Genesis 3:15 beloofde Zaad tot stand gebracht worden, en hoe stemt dit overeen met de aan Abraham gedane belofte?
10 Indien wij aan de hand van de profetieën de geleidelijke onthulling volgen, gaan wij begrijpen dat de aan Abraham beloofde zegeningen — „in uw zaad zullen alle natiën der aarde worden gezegend” — in feite door bemiddeling van deze zelfde Regeerder uit de geslachtslijn van David vervuld zullen worden (Genesis 22:18, JP). Aldus worden de profetieën omtrent het Zaad samengesmolten met de door de joodse natie gekoesterde verwachting inzake de Messias, gedurende wiens heerschappij er totale vrede op aarde zal heersen. Ja, hij is het in Genesis 3:15 genoemde „zaad” dat een eind aan de oorspronkelijke opstand tegen Gods soevereiniteit zou maken en de eruit voortgevloeide schade ongedaan zou maken (Psalm 2:5, 8, 9). Andere vragen en inlichtingen over de beloofde Messias worden op bladzijde 24-31 behandeld. Maar laten wij nu Gods verdere bemoeienissen met Abrahams nakomelingen beschouwen.
Het doel van het Wetsverbond
11-13. Hoe strekte het Wetsverbond de natie tot voordeel, en was het bedoeld om eeuwig te blijven bestaan?
11 De Israëlieten werden enkele honderden jaren na Abrahams tijd een natie. God bevrijdde deze nakomelingen uit gevangenschap in Egypte, en onder leiding van Mozes, nog een man des geloofs die Hij had uitverkoren, ging God een speciaal verbond, of speciale overeenkomst, met hen aan (Exodus 19:5, 6; Deuteronomium 5:2, 3). Dit Wetsverbond verschafte de natie duidelijke richtlijnen omtrent de wijze waarop God aanbeden wilde worden. Zij werden als natie voor een dergelijke aanbidding georganiseerd.
12 Wij zouden er nota van kunnen nemen dat dit verbond vanaf het begin voorwaardelijk was. Voordat God de Tien Geboden en het hele verbond waarvan ze deel uitmaakten, aan de natie Israël bekendmaakte, lichtte hij hen over het volgende in: „Nu dan, indien gij Mij getrouw zult gehoorzamen en Mijn verbond zult onderhouden, zult gij Mijn kostbare bezit worden onder alle volken. Ja, de gehele aarde behoort Mij toe, maar gij zult voor Mij een koninkrijk van priesters en een heilige natie zijn” (Exodus 19:5, 6). Opdat God hen als een kostbaar bezit zou kunnen blijven gebruiken, zouden zij hem getrouw moeten gehoorzamen. Dit waren de voorwaarden van het verbond.
13 De beloofde beloning voor hun getrouwheid — dat zij als een koninkrijk van priesters zouden dienen — onthult dat het Wetsverbond niet een doel op zich was maar veeleer een tussenstap ter kwalificatie van een priesterschap die andere natiën zou helpen de ware God te leren kennen. Vanaf het begin was het Gods voornemen dat de gehele mensheid — niet slechts de mensen uit één natie — zich zou zegenen. — Genesis 22:18.
14. Welke andere voordelen vloeiden uit het Wetsverbond voort?
14 Als het Wetsverbond geen doel op zich was, wat was dàn het doel ervan? Het stelde ondubbelzinnig alle vals-religieuze opvattingen die de mens sinds de tijd van de opstand in de tuin van Eden onafhankelijk was gaan ontwikkelen, aan de kaak en veroordeelde ze openlijk (Deuteronomium 18:9-13). Het Wetsverbond beschermde de natie Israël ook tegen de walgelijke praktijken en aanbidding van de omringende natiën door elk contact met die natiën tot een minimum te beperken (Deuteronomium 7:1-6). Zolang de Israëlieten zich aan die Wet hielden, zouden zij in een religieus zuivere toestand blijven, zodat zij in staat zouden zijn het beloofde Zaad, of de Messias, wanneer die uiteindelijk kwam, zowel te identificeren als te verwelkomen.
15, 16. Welke belangrijke geestelijke lessen die in het Wetsverbond opgesloten liggen, duiden ook op de tijdelijke aard ervan?
15 Het Wetsverbond liet ook sterk de noodzaak voor verzoening uitkomen, aangezien het een duidelijk omlijnd stelsel van slachtoffers omvatte die een integrerend deel van de joodse aanbidding vormden (Leviticus 1:1-17; 3:1-17; 16:1-34; Numeri 15:22-29). Vanaf de tijd van de opstand van Adam en Eva had de mensheid de volmaaktheid verloren die hen in staat zou hebben gesteld voor eeuwig in volmaakte gezondheid te leven (Genesis 2:17). Als gevolg van de eerste zonde erfden de nakomelingen van Adam en Eva (die allen na de opstand werden geboren) onvolmaaktheid en de aangeboren neiging tot zonde (Genesis 8:21; Psalm 51:7 [51:5, NW]; Prediker 7:20). Onvolmaaktheid leidde tot ziekte, het verouderingsproces en de dood, en ook werd er een barrière door opgeworpen tussen de mens en God (1 Koningen 8:46; vergelijk Klaagliederen 3:44). Er was de een of andere basis nodig om deze schade ongedaan te maken alsook de onvolmaakte staat van de mens te overwinnen en daar verzoening voor tot stand te brengen. Mannen des geloofs waren zich altijd scherp van die noodzaak bewust. — Job 1:4, 5; Psalm 32:1-5.
16 Het Wetsverbond legde er de nadruk op dat God wettelijke maatstaven heeft waaraan voldaan moet worden. Het verschafte ook de basis om te begrijpen op welke wijze er volledig aan Gods maatstaven van gerechtigheid voldaan zou worden. c De slachtoffers waarin het Wetsverbond voorzag, zouden nimmer Gods oorspronkelijke voornemen met de mensheid kunnen herstellen, aangezien het effect ervan tijdelijk was en slechts de zondige toestand van de mens duidelijk deed uitkomen maar de zonde niet verwijderde noch verhinderde. Daarom was de Wet een tussenstap om deze georganiseerde natie van aanbidders te helpen begrijpen hoe zij, als de juiste tijd ervoor aangebroken was, het Zaad konden identificeren en hoe dat Zaad de door Adams zonde veroorzaakte schade ongedaan zou maken. Waar gaf de thora dit te kennen?
De belofte van een profeet gelijk Mozes
17, 18. Wat werd met de in Deuteronomium 18:15, 18, 19 opgetekende belofte van God om een profeet te verwekken, bedoeld?
17 In Deuteronomium hoofdstuk 18 vers 15 zei Mozes tot de natie Israël: „De HEER uw God zal voor u een profeet verwekken uit het midden van uw eigen volk, gelijk mij; op hem zult gij acht slaan.” In hetzelfde hoofdstuk, in vers 18 en 19, sprak Jehovah tot Mozes, degene die Hij had aangesteld als middelaar tussen hem en Zijn volk, en zei: „Ik zal een profeet voor hen verwekken uit het midden van hun eigen volk, gelijk gij: Ik zal Mijn woorden in zijn mond leggen en hij zal tot hen spreken alles wat Ik hem gebied; en indien iemand geen acht slaat op de woorden die hij in Mijn naam spreekt, zal Ikzelf rekenschap van hem vragen.” Hoe moet deze profetie begrepen worden?
18 De hier genoemde profeet is duidelijk een specifieke en speciale persoon. Uit de context blijkt duidelijk dat het hier niet gaat om louter een algemeen beginsel betreffende Gods bedoeling om profeten voor de natie te blijven verwekken, zoals sommigen hebben verondersteld. Het Hebreeuwse woord voor profeet (na·viʼʹ) staat in het enkelvoud, waardoor hij vergeleken wordt met Mozes, die uniek was in de geschiedenis van de natie. Bovendien wordt in de slotwoorden van hetzelfde boek Deuteronomium gezegd: „Nooit is er in Israël meer een profeet opgestaan gelijk Mozes — die door de HEER was uitgekozen, van aangezicht tot aangezicht” (Deuteronomium 34:10-12). Degene die deze woorden optekende, was heel waarschijnlijk Jozua, de zoon van Nun, die zelf een door God aangestelde grote leider en profeet was. Maar de manier waarop hij zich uitdrukt, laat er geen twijfel over bestaan dat hij zichzelf niet zag als een vervulling van Mozes’ woorden over een profeet gelijk Mozes. Wat bedoelde God dus toen hij beloofde een profeet gelijk Mozes te verwekken? Wat was Mozes voor iemand?
Een nieuw verbond voorzegd
19. (a) Hoe was Mozes uniek? (b) In welke andere rol zou een profeet gelijk Mozes moeten optreden?
19 Mozes was een groot leider; hij was een wetgever, een profeet, een wonderdoener, een leraar en een rechter. Hij was ook een middelaar, de enige profeet die als middelaar was opgetreden in een verbond tussen God en de mens (in dit geval de natie Israël). Een profeet die werkelijk gelijk hij zou zijn, zou iets soortgelijks moeten doen. Betekent dit dat het Gods bedoeling was dat het Wetsverbond door een ander verbond vervangen zou worden? Ja, inderdaad. Bij monde van de profeet Jeremia maakte God duidelijk bekend dat het zijn bedoeling was een nieuw verbond te sluiten. Voor een nieuw verbond zou een nieuwe middelaar nodig zijn. Alleen iemand gelijk Mozes zou aan de vereisten voor zo’n toewijzing kunnen voldoen. Als wij onderzoeken wat het nieuwe verbond inhoudt, kunnen wij de rol van de middelaar beter begrijpen.
20, 21. (a) Wat wordt in Jeremia 31:31-34 beloofd? (b) Wat was het in het nieuwe verbond bekendgemaakte doel ervan? (c) Wat zou als gevolg daarvan met het Wetsverbond gebeuren?
20 Het was ongeveer 900 jaar na Mozes dat Jeremia de natie Israël Gods woorden meedeelde: „Zie, er komt een tijd — kondigt de HEER aan — dat ik met het Huis van Israël en het Huis van Juda een nieuw verbond zal sluiten. Het zal niet gelijk het verbond zijn dat ik met hun vaders heb gesloten, toen ik hen bij de hand vatte teneinde hen uit het land Egypte te leiden, welk verbond zij verbroken hebben, . . . — kondigt de HEER aan. Maar dit is het verbond dat ik na deze dagen met het Huis van Israël zal sluiten . . . Ik zal hun ongerechtigheden vergeven, en hun zonden niet meer gedenken.” d — Jeremia 31:31-34.
21 Indien de profeet gelijk Mozes als een nieuwe middelaar van een nieuw verbond moet fungeren, dan wordt het ook duidelijk dat alle specifieke details van de onder de Mozaïsche wet vereiste aanbidding niet permanent doch veeleer alleen tot aan de oprichting van het nieuwe verbond van kracht zouden zijn. Stellig zou, wanneer God een basis zou verschaffen op grond waarvan ’hun ongerechtigheden vergeven en hun zonden niet meer gedacht zouden worden’, het hele stelsel van slachtoffers waarin de tempelregeling voorzag en waardoor alleen een tijdelijke vergeving tot stand werd gebracht, niet meer nodig zijn. Met de oprichting van het nieuwe verbond zouden ceremoniële aspecten van het Wetsverbond, zoals het vieren van de sabbat en feestdagen, ook niet meer dezelfde betekenis hebben. Op zijn bestemde tijd zou God stellig onthullen wat vereist zou worden van degenen die in die beloofde regeling van het nieuwe verbond zijn opgenomen. — Amos 3:7.
Zegeningen voor alle natiën
22, 23. (a) Wat was met betrekking tot de natiën het doel van het nieuwe verbond? (b) Hoe blijkt uit andere profetieën wat Gods voornemen met alle natiën was?
22 Wanneer wij begrijpen dat met de profeet gelijk Mozes en het Zaad van Abraham gedoeld wordt op een en dezelfde persoon, worden wij geholpen een ander heel belangrijk aspect van het nieuwe verbond te begrijpen; het zou het wettelijke instrument zijn door middel waarvan mensen uit alle natiën de ware God zouden kunnen aanbidden. Aangezien Genesis 22:18 zegt dat door bemiddeling van dit „zaad” (JP) ’alle natiën der aarde zich zullen zegenen’, is het duidelijk dat op een bepaald ogenblik in de menselijke geschiedenis God niet langer exclusief bemoeienissen met slechts één natie, de nakomelingen van Abraham, zou hebben. Nadat de natie Israël de belangrijke rol had vervuld om dit beloofde Zaad te verschaffen en nadat er een nieuw verbond was opgericht, zou de aanbidding van de ware God voor mensen uit alle natiën en rassen opengesteld worden.
23 Stellig zou niemand redelijkerwijs in twijfel kunnen trekken dat God rechtvaardig is wanneer hij oprechte mensen uit elke natie en van elk ras in de gelegenheid stelt hem te aanbidden. Dit was van meet af aan Gods bedoeling, en er staan vele profetieën in de bijbel die bevestigen dat mensen uit alle natiën zich door het zaad van Abraham zouden zegenen (Zacharia 8:20-23). Eén voorbeeld kan worden aangetroffen in Zefanja hoofdstuk 3 vers 9, waar God verklaart: „Want dan zal ik de volken zuiver van spraak maken, opdat zij allen de HEER bij naam aanroepen en Hem eensgezind dienen.” De profetie uit Jesaja hoofdstuk 2, die aan het begin van deze brochure is vermeld, beklemtoont dit verenigende aspect van Gods aanbidding — mensen uit vele natiën die zich tot hem keren om hem in waarheid te dienen en die de wegen van vrede leren; er wordt ook duidelijk getoond wanneer dit zou plaatsvinden: „Het zal geschieden op het einde der dagen” (Jesaja 2:2, JP). Wat wordt bedoeld met deze uitdrukking „het einde der dagen”?
24. (a) Wat wordt met de uitdrukking „het einde der dagen” bedoeld? (b) Wat wordt in Ezechiël hoofdstuk 38 en 39 beschreven?
24 De Schrift spreekt herhaaldelijk over de dag waarop God alle natiën in het gericht zal brengen (Jesaja 34:2, 8; Jeremia 25:31-35; Joël 4:2 [3:2, NW], Habakuk 3:12; Zefanja 1:18; 3:8). Sinds de verwerping van Gods soevereiniteit in de tuin van Eden is steeds duidelijker aan het licht getreden dat de mensheid er niet in geslaagd is zichzelf succesvol te besturen. Menselijke regeringen hebben totaal gefaald, waarbij ze onnoemelijk lijden hebben teweeggebracht. Als het de mensen toegestaan werd nog veel langer door te gaan in dit tijdperk van nucleaire wapens en wereldomvattende milieuverontreiniging, zouden zij zichzelf en hun aardse tehuis kunnen vernietigen. Daarom zal God, door bemiddeling van zijn aangestelde Messias, het Zaad, ingrijpen (Psalm 2:1-11; 110:1-6). De profeet Ezechiël voorzag de laatste strijd van God tegen menselijke regeringen. In hoofdstuk 38 en 39 van zijn boek beschrijft hij Gods oorlog tegen „Gog van het land Magog” (Ezechiël 38:2). Dit wordt alom erkend als een profetie over de laatste dagen. Een zorgvuldige studie van de Schrift onthult dat „Gog” hier een symbolische naam is voor diezelfde opstandeling in het geestenrijk, Satan, die Adam en Eva de weg van ongehoorzaamheid aan God deed opgaan. De nederlaag van dat geestelijke schepsel samen met zijn strijdkrachten, die van oudsher vijanden van God zijn, is in werkelijkheid het begin van de vervulling van de oorspronkelijke belofte dat het „zaad”, symbolisch gesproken, de kop van de „slang”, Satan, dodelijk zou verwonden. — Genesis 3:15, JP.
25. Wat zal er volgens de profetieën na de vernietiging van Satans strijdkrachten gebeuren?
25 Na de vernietiging van Satans strijdkrachten zullen de oorspronkelijke Edense paradijselijke toestanden hersteld worden. Maar deze keer zal de mensheid, onder de regeling van het nieuwe verbond, gehoorzaam zijn aan God (Jesaja 11:1-9; 35:1-10). Niet alleen zullen zonden worden vergeven, maar de mensheid zal volledig tot volmaaktheid worden hersteld (Jesaja 26:9). Als gevolg hiervan zal de mensheid eeuwig leven worden geschonken (Psalm 37:29; Jesaja 25:8). In die tijd zullen zelfs de doden, zowel degenen die in getrouwheid aan God zijn gestorven als miljarden die nooit een volledige gelegenheid hebben gehad om hem in waarheid te leren kennen, tot leven worden teruggebracht — uit de dood worden opgewekt! (Daniël 12:2, 12 [12:2, 13, NW, JP]; Jesaja 26:19) Trekt die wonderbaarlijke hoop ons niet dichter tot de God die zulke dingen in zijn geest heeft laten ontspruiten?
26. Wat vereist de komst van de profeet gelijk Mozes van ons?
26 Dit zijn slechts enkele van de zegeningen voor mensen uit alle natiën die zover komen dat zij de profeet gelijk Mozes identificeren en naar zijn stem luisteren. Ja, hij is het Zaad dat op de troon van David zal heersen „totdat de maan niet meer is”, dat wil zeggen, voor eeuwig (Psalm 72:7). Met betrekking tot deze profeet gelijk Mozes zegt Deuteronomium 18:19 ook: „Indien iemand geen acht slaat op de woorden die hij in Mijn naam spreekt, zal ikzelf rekenschap van hem vragen.” Zult u er de tijd voor nemen, zult u de nodige krachtsinspanningen in het werk stellen, om deze Profeet gelijk Mozes, deze Messias, te identificeren en daardoor alles te leren wat God vereist? Zult u persoonlijk de ware God leren kennen?
a Het verslag in het boek Genesis waarin de tuin van Eden wordt beschreven, is geen parabel. Eden was een werkelijk bestaand, tamelijk uitgestrekt gebied en moet, zoals uit de tekst blijkt, ten noorden van de vlakten van Mesopotamië gelegen hebben, waar de Eufraat en de Tigris ontspringen (Genesis 2:7-14). Deze plek moest de mens als model dienen, waarnaar hij zich kon richten wanneer hij de rest van de aarde cultiveerde.
b Zie voor een grondiger begrip van alles wat bij deze opstand betrokken is, het kader op blz. 16, 17.
c Het door Mozes gecodificeerde wettelijke precedent waardoor wordt aangegeven op welke wijze er genoegdoening voor overtredingen van de Wet moest worden verschaft — namelijk „leven voor leven, oog voor oog, tand voor tand” — weerspiegelt het leidende beginsel dat door God zelf wordt toegepast bij het oplossen van de kwestie inzake de redding van de mens (Deuteronomium 19:21). Een volmaakte man, Adam, was verantwoordelijk geweest voor de veroordeling van het mensengeslacht, dus was er een andere volmaakte man nodig om verzoening te doen voor dit verlies door zijn leven op te geven. Aldus zou zijn dood volledig verzoening doen voor Adams zonde en de gevolgen ervan voor de mensheid. Alleen de komst van het beloofde „zaad”, wiens leven als een wettelijke losprijs aangeboden zou worden, kon die verlossing volledig bewerken (Genesis 3:15, JP). Zie voor een vollediger bespreking van dit aspect van het Zaad in Gods voornemen bladzijde 28, 29, paragraaf 17 tot 20.
d Een door het hedendaagse judaïsme gegeven standaarduitlegging is dat Jeremia eenvoudig een hernieuwing of herbevestiging van het Wetsverbond met Israël voorzei, zoals dit plaatsvond in 537 v.G.T. na hun terugkeer uit ballingschap in Babylon (Ezra 10:1-14). Maar wederom, de profetie zelf sluit zo’n uitleg uit. God vermeldde duidelijk dat dit een „nieuw verbond” zou zijn, niet slechts een hernieuwd verbond. Bovendien legt hij er de nadruk op dat het niet gelijk zou zijn aan het verbond dat hij sloot toen hij hen uit Egyptische knechtschap leidde. Sommigen hebben gezegd dat het „nieuw” was in die zin dat zij zich nu trouw aan hetzelfde verbond zouden houden, maar de geschiedenis laat iets anders zien. In feite leidde hun ontrouw tot de verwoesting van de tweede tempel. — Deuteronomium 18:19; 28:45-48.