Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

HOOFDSTUK 7

De volken ‘zullen moeten weten dat ik Jehovah ben’

De volken ‘zullen moeten weten dat ik Jehovah ben’

EZECHIËL 25:17

FOCUS: Wat we leren van Israëls relatie tot volken die Jehovah’s naam onteerden

1, 2. (a) In welk opzicht was Israël als een schaap omringd door wolven? (Zie beginplaatje.) (b) Wat lieten de Israëlieten en hun koningen toe?

HONDERDEN jaren lang was Israël te vergelijken met een schaapje dat werd omringd door een roedel wolven. Aan de oostgrens werd Israël bedreigd door de Ammonieten, Moabieten en Edomieten. In het westen woonden de Filistijnen, al heel lang vijanden van de Israëlieten. In het noorden lag de stad Tyrus, het machtige, rijke centrum van een grote handelsnatie. In het zuiden strekte het oude Egypte zich uit, dat werd geregeerd door een god-koning, de farao.

2 Als de Israëlieten op Jehovah vertrouwden, beschermde hij ze tegen hun vijanden. Maar steeds opnieuw lieten het volk en hun koningen zich negatief beïnvloeden door de omringende volken. Koning Achab is maar één voorbeeld van zo’n zwakke, ontrouwe koning. Deze tijdgenoot van koning Josafat van Juda regeerde over het tienstammenrijk Israël. Hij trouwde met de dochter van de koning van Sidon, die over de welvarende stad Tyrus heerste. Die vrouw, Izebel, bevorderde in Israël fanatiek de Baälaanbidding en haalde haar man ertoe over de zuivere aanbidding op ongekende schaal te verontreinigen (1 Kon. 16:30-33; 18:4, 19).

3, 4. (a) Op wie richtte Ezechiël zijn aandacht nu? (b) Welke vragen gaan we bespreken?

3 Jehovah had zijn volk gewaarschuwd voor de gevolgen van ontrouw aan hem. Na al die tijd was zijn geduld nu op (Jer. 21:7, 10; Ezech. 5:7-9). In 609 v.Chr. kwam het Babylonische leger voor de derde keer naar het beloofde land. De laatste invasie was bijna tien jaar geleden. Deze keer zouden de Babyloniërs de muren van Jeruzalem neerhalen en een eind maken aan de opstand tegen Nebukadnezar. Toen de belegering begon en de sombere details van Ezechiëls geïnspireerde profetieën in vervulling gingen, richtte de profeet zijn aandacht op de volken rondom het beloofde land.

De volken die Jehovah’s naam door het slijk haalden, zouden niet aan de gevolgen van hun daden ontkomen

4 Jehovah onthulde aan Ezechiël dat de vijanden van Juda zich zouden verkneukelen over de verwoesting van Jeruzalem en de overlevenden zouden aanvallen. Maar de volken die Jehovah’s naam door het slijk haalden en zijn volk vervolgden of verontreinigden zouden niet aan de gevolgen van hun daden ontkomen. Welke praktische lessen kunnen we leren van Israëls relatie tot die volken? En welke hoop bevatten Ezechiëls profetieën over die volken voor ons?

Verwanten die Israël ‘vol minachting’ behandelden

5, 6. Hoe was de relatie tussen de Ammonieten en de Israëlieten?

5 Ammon, Moab en Edom waren in zekere zin verwanten van Israël. Ondanks de verwantschap en de gedeelde achtergrond hebben deze volken een lange geschiedenis van vijandigheid tegenover Gods volk opgebouwd en hen ‘vol minachting’ behandeld (Ezech. 25:6).

6 Neem bijvoorbeeld de Ammonieten. Ze stamden af van Abrahams neef Lot via zijn jongste dochter (Gen. 19:38). Hun taal was zo nauw aan het Hebreeuws verwant dat Gods volk hen waarschijnlijk kon verstaan. Vanwege hun verwantschap zei Jehovah tegen de Israëlieten dat ze geen oorlog tegen Ammon mochten beginnen (Deut. 2:19). Maar in de tijd van de rechters gingen de Ammonieten samen met de Moabitische koning Eglon Israël onderdrukken (Recht. 3:12-15, 27-30). Later, toen Saul koning werd, vielen de Ammonieten Israël aan (1 Sam. 11:1-4). En in de tijd van koning Josafat bundelden ze hun krachten opnieuw met Moab om het beloofde land binnen te vallen (2 Kron. 20:1, 2).

7. Hoe behandelden de Moabieten hun verwanten, de Israëlieten?

7 De Moabieten waren ook afstammelingen van Lot, maar dan via zijn oudste dochter (Gen. 19:36, 37). Jehovah zei tegen de Israëlieten dat ze geen oorlog met Moab mochten beginnen (Deut. 2:9). Maar de Moabieten waren minder vriendelijk. In plaats van hun verwanten te helpen, die net aan slavernij in Egypte waren ontsnapt, probeerden ze te voorkomen dat ze het beloofde land binnengingen. De Moabitische koning Balak huurde Bileam in om de Israëlieten te vervloeken, en Bileam hielp Balak de Israëlitische mannen zover te krijgen dat ze zich schuldig maakten aan immoraliteit en afgoderij (Num. 22:1-8; 25:1-9; Openb. 2:14). Eeuwenlang onderdrukten de Moabieten hun verwanten, helemaal tot aan de tijd van Ezechiël (2 Kon. 24:1, 2).

8. Waarom zei Jehovah dat Edom de broeder van Israël was, maar wat deden de Edomieten?

8 De Edomieten waren afstammelingen van Jakobs tweelingbroer, Esau. De band met Israël was zo hecht dat Jehovah de Edomieten en de Israëlieten broeders noemde (Deut. 2:1-5; 23:7, 8). Toch boden de Edomieten Israël tegenstand vanaf de tijd van de uittocht uit Egypte tot de verwoesting van Jeruzalem in 607 v.Chr. (Num. 20:14, 18; Ezech. 25:12). Niet alleen verkneukelden ze zich over het lijden van Israël en spoorden ze de Babyloniërs aan om Jeruzalem te verwoesten, maar ze hielden ook vluchtende Israëlieten tegen en leverden die uit aan de vijand (Ps. 137:7; Obad. 11, 14).

9, 10. (a) Wat gebeurde er met Ammon, Moab en Edom? (b) Welke voorbeelden laten zien dat niet alle leden van die volken vijandig tegenover Israël stonden?

9 Jehovah riep Israëls verwanten ter verantwoording voor de manier waarop ze zijn volk behandelden. Hij zei: ‘Ik zal (...) de Ammonieten in bezit geven aan de mensen van het Oosten, zodat de volken zich de Ammonieten niet zullen herinneren.’ Hij zei ook: ‘Ik zal het oordeel voltrekken in Moab, en ze zullen moeten weten dat ik Jehovah ben’ (Ezech. 25:10, 11). Zo’n vijf jaar na de val van Jeruzalem begonnen die profetieën in vervulling te gaan toen de Babyloniërs Ammon en Moab innamen. Over Edom zei Jehovah: ‘Ik zal er mens en dier uit verwijderen en ik zal het verwoesten’ (Ezech. 25:13). Zoals was voorzegd, hielden Ammon, Moab en Edom uiteindelijk op te bestaan (Jer. 9:25, 26; 48:42; 49:17, 18).

10 Maar niet alle leden van die volken stonden vijandig tegenover Gods volk. De Ammoniet Zelek en de Moabiet Jithma werden bijvoorbeeld genoemd onder de dappere strijders van koning David (1 Kron. 11:26, 39, 46; 12:1). En de Moabitische Ruth werd een trouwe aanbidder van Jehovah (Ruth 1:4, 16, 17).

Zelfs een beetje toegeven kan tot veel ellende leiden

11. Wat kunnen we leren van Israëls relatie tot Ammon, Moab en Edom?

11 Wat kunnen we leren van Israëls relatie tot die volken? Wanneer de Israëlieten niet opletten, namen ze geleidelijk de verdorven valsreligieuze gebruiken van hun verwanten over, zoals de verering van de Moabitische Baäl van Peor en de Ammonitische god Molech (Num. 25:1-3; 1 Kon. 11:7). Ons zou net zoiets kunnen overkomen. Familieleden die geen Getuigen zijn, zouden ons onder druk kunnen zetten om het niet zo nauw te nemen met onze principes. Misschien begrijpen ze bijvoorbeeld niet waarom we geen Pasen vieren, geen cadeautjes geven met Kerstmis en niet meedoen aan andere populaire gebruiken die met valse religie verband houden. Met de beste bedoelingen proberen ze ons misschien over te halen om — hoe kort ook — niet aan onze normen vast te houden. Het is heel belangrijk dat we nooit aan die druk toegeven! Zoals de geschiedenis van Israël laat zien, kan zelfs maar een beetje toegeven tot veel ellende leiden.

12, 13. Met wat voor tegenstand kunnen we te maken krijgen, maar wat kan er gebeuren als we Jehovah trouw blijven?

12 We kunnen nog iets leren van Israëls ervaringen met Ammon, Moab en Edom. Familieleden die geen Getuigen zijn kunnen tegenstand bieden. Jezus waarschuwde dat de boodschap die we prediken soms ‘verdeeldheid zou veroorzaken tussen een zoon en zijn vader, tussen een dochter en haar moeder’ (Matth. 10:35, 36). Jehovah zei tegen de Israëlieten dat ze geen ruzie moesten zoeken met hun verwanten. Zo zoeken ook wij niet de confrontatie op met familieleden die ons geloof niet delen. Maar we moeten niet verbaasd zijn als er tegenstand komt (2 Tim. 3:12).

13 Zelfs als familieleden niet echt tegenstand bieden aan onze aanbidding van Jehovah, mogen we niet toelaten dat ze meer invloed op ons hebben dan Jehovah. Waarom? Omdat Jehovah de eerste plaats in ons hart verdient. (Lees Mattheüs 10:37.) En als wij Jehovah trouw blijven, zullen sommige familieleden misschien net als Zelek, Jithma en Ruth zijn en samen met ons Jehovah gaan aanbidden (1 Tim. 4:16). Dan zullen ook zij ervaren hoe gelukkig het maakt de enige ware God te aanbidden en zijn liefde en bescherming te ervaren.

Jehovah’s vijanden kregen ‘meedogenloze straffen’

14, 15. Hoe behandelden de Filistijnen de Israëlieten?

14 De Filistijnen waren van het eiland Kreta gemigreerd naar Kanaän, het land dat Jehovah later aan Abraham en zijn nakomelingen beloofde. Abraham en Isaäk hadden allebei af en toe met dit volk te maken (Gen. 21:29-32; 26:1). Tegen de tijd dat de Israëlieten het beloofde land binnengingen, waren de Filistijnen een machtig volk geworden met een groot leger. Ze aanbaden valse goden, zoals Baäl-Zebub en Dagon (1 Sam. 5:1-4; 2 Kon. 1:2, 3). Verschillende keren ging Israël die goden ook aanbidden (Recht. 10:6).

15 Vanwege Israëls ontrouw liet Jehovah toe dat zijn volk jarenlang door de Filistijnen werd overheerst (Recht. 10:7, 8; Ezech. 25:15). Ze legden de Israëlieten onderdrukkende beperkingen * op en doodden velen van hen op het slagveld (1 Sam. 4:10). Maar wanneer Israël berouw had en bij Jehovah terugkwam, bevrijdde hij hen. Hij voorzag in mannen zoals Simson, Saul en David om zijn volk te redden (Recht. 13:5, 24; 1 Sam. 9:15-17; 18:6, 7). En zoals Ezechiël had voorspeld, ondergingen de Filistijnen ‘meedogenloze straffen’ toen de Babyloniërs en later de Grieken hun land binnenvielen (Ezech. 25:15-17).

16, 17. Wat kunnen we leren van Israëls ervaringen met de Filistijnen?

16 Wat kunnen we leren van Israëls ervaringen met de Filistijnen? In deze tijd heeft Jehovah’s volk te maken gehad met tegenstand van enkele van de machtigste landen die er ooit zijn geweest. In tegenstelling tot Israël hebben wij het bericht opgebouwd dat we Jehovah altijd trouw blijven. Toch kan het er soms op lijken dat vijanden van de zuivere aanbidding de overhand krijgen. Zo probeerde de Amerikaanse regering aan het begin van de 20ste eeuw het werk van Jehovah’s volk te stoppen door degenen die de leiding hadden te veroordelen tot tientallen jaren gevangenisstraf. Tijdens de Tweede Wereldoorlog deden de nazi’s in Duitsland pogingen om Gods volk uit te roeien, waarbij duizenden Getuigen gevangengezet werden en zo’n 1500 van hen omkwamen. Na die oorlog voerde de Sovjet-Unie een langdurige campagne tegen Jehovah’s Getuigen. Onze broeders en zusters werden naar werkkampen gestuurd of verbannen naar afgelegen delen van het land.

17 Misschien zullen regeringen ermee doorgaan de prediking te verbieden, broeders en zusters gevangen te zetten en zelfs sommigen van ons terecht te stellen. Moeten we daardoor bang worden of ons geloof verliezen? Nee! Jehovah zal ervoor zorgen dat zijn trouwe volk blijft bestaan. (Lees Mattheüs 10:28-31.) We hebben machtige, onderdrukkende regeringen zien verdwijnen terwijl Gods volk blijft floreren. Binnenkort zal het met alle menselijke regeringen net zo aflopen als met de Filistijnen: ze zullen gedwongen worden Jehovah te leren kennen. En net als de Filistijnen zullen ze ophouden te bestaan!

‘Overvloedige rijkdom’ bood geen blijvende bescherming

18. Waarvan vormde Tyrus het centrum?

18 In de oudheid vormde de stad Tyrus * het centrum van een van de grootste handelsnaties ter wereld. In het westen voeren haar schepen over een netwerk van handelsroutes dat zich uitstrekte over de Middellandse Zee. In het oosten beheerste Tyrus een netwerk van routes over land, waardoor ze verbonden was met verre rijken. Eeuwenlang verzamelde ze zo enorme rijkdommen uit verre plaatsen. Haar handelaars werden zo rijk dat ze zichzelf als vorsten zagen (Jes. 23:8).

19, 20. Welk contrast was er tussen de inwoners van Tyrus en die van Gibeon?

19 Onder David en Salomo onderhield Israël nauwe banden met de inwoners van Tyrus, die materiaal en vakmensen leverden voor de bouw van Davids paleis en later voor die van Salomo’s tempel (2 Kron. 2:1, 3, 7-16). Tyrus zag het volk Israël op zijn best (1 Kon. 3:10-12; 10:4-9). Denk eens aan de kans die duizenden Tyriërs kregen om meer over de zuivere aanbidding te weten te komen, Jehovah te leren kennen en met eigen ogen te zien welke voordelen het heeft de ware God te dienen!

20 Toch hielden de inwoners van Tyrus vast aan een materialistische kijk. Ze volgden niet het voorbeeld van de machtige Kanaänitische stad Gibeon. De inwoners van die stad hadden alleen maar over Jehovah’s wonderen gehoord, en dat motiveerde hen om Jehovah te gaan aanbidden (Joz. 9:2, 3, 22–10:2). De inwoners van Tyrus gingen zelfs tegenstand bieden aan Gods volk en verkochten sommigen van hen als slaven (Ps. 83:2, 7; Joël 3:4, 6; Amos 1:9).

We willen materiële zaken nooit als een beschermende muur gaan zien

21, 22. Wat gebeurde er met Tyrus, en waarom?

21 Via Ezechiël zei Jehovah tegen die tegenstanders: ‘Ik ben tegen je, Tyrus. Ik zal veel volken tegen je laten opkomen, zoals de zee haar golven laat opkomen. Ze zullen de muren van Tyrus verwoesten en haar torens neerhalen. Ik zal de grond wegschrapen en een glanzende, kale rots van haar maken’ (Ezech. 26:1-5). De inwoners van Tyrus vertrouwden voor bescherming op hun rijkdom. Ze dachten dat die hun net zo veel bescherming bood als de 46 meter hoge muur rond de eilandstad. Ze hadden beter kunnen luisteren naar Salomo’s waarschuwing: ‘De rijkdom van een rijke is zijn vesting. In zijn verbeelding is het een beschermende muur’ (Spr. 18:11).

22 Toen de Babyloniërs en daarna de Grieken Ezechiëls profetie vervulden, ontdekten de inwoners van Tyrus dat de veiligheid die de rijkdom en de letterlijke muur van de stad boden, alleen maar schijn was. Nadat de Babyloniërs Jeruzalem hadden verwoest, voerden ze 13 jaar lang oorlog tegen Tyrus en verwoestten ze die stad (Ezech. 29:17, 18). Later, in 332 v.Chr., vervulde Alexander de Grote een opvallend aspect van Ezechiëls profetie. * Zijn leger schraapte het puin van de stad op het vasteland bij elkaar en gooide de stenen, het hout en de grond in het water om een pad naar de eilandstad te maken (Ezech. 26:4, 12). Alexander brak door de muren, plunderde de stad, doodde duizenden soldaten en burgers en verkocht er nog eens tienduizenden als slaaf. De inwoners van Tyrus werden gedwongen Jehovah te leren kennen toen ze de harde les leerden dat ‘overvloedige rijkdom’ geen blijvende bescherming biedt (Ezech. 27:33, 34).

De schijnbaar onoverwinnelijke stad Tyrus werd verwoest, precies zoals Ezechiël had voorspeld (Zie alinea 22)

23. Wat kunnen we leren van de inwoners van Tyrus?

23 Wat kunnen we leren van de inwoners van Tyrus? We zouden nooit willen toelaten dat we door ‘de verleiding van rijkdom’ gaan vertrouwen op materiële dingen en die als een beschermende muur gaan zien (Matth. 13:22). We kunnen niet ‘God én de Rijkdom dienen’. (Lees Mattheüs 6:24.) Alleen personen die Jehovah met hun hele ziel dienen hebben echte zekerheid (Matth. 6:31-33; Joh. 10:27-29). Profetieën over het einde van deze wereld zullen tot in detail in vervulling gaan, net zoals de profetieën tegen Tyrus volledig zijn uitgekomen. Degenen die op rijkdom vertrouwen zullen gedwongen worden Jehovah te leren kennen wanneer hij het hebzuchtige, egoïstische commerciële stelsel van deze wereld vernietigt.

Politieke macht die als ‘een strohalm’ was

24-26. (a) Waarom noemde Jehovah Egypte ‘een strohalm’? (b) Hoe reageerde koning Zedekia op Jehovah’s instructie, en met welke afloop?

24 Al vóór de tijd van Jozef had Egypte grote politieke invloed in de omgeving van het beloofde land, en dat was nog steeds zo in de tijd dat de Babyloniërs naar Jeruzalem oprukten. Omdat het rijk zo’n lange geschiedenis had, leek het misschien stabiel, als een sterke, oude boom. Maar vergeleken met Jehovah was Egypte zwak en stelde het niet meer voor dan ‘een strohalm’ (Ezech. 29:6).

25 De afvallige koning Zedekia erkende dat feit niet. Via de profeet Jeremia had Jehovah er bij Zedekia op aangedrongen zich aan de koning van Babylon te onderwerpen (Jer. 27:12). Zedekia legde zelfs in Jehovah’s naam een eed af dat hij niet tegen Nebukadnezar in opstand zou komen. Toch negeerde hij Jehovah’s instructie, verbrak zijn eed aan Nebukadnezar en vroeg Egypte hem te helpen tegen de Babyloniërs te vechten (2 Kron. 36:13; Ezech. 17:12-20). Maar de Israëlieten die op de politieke macht van Egypte vertrouwden, brachten zichzelf grote schade toe (Ezech. 29:7). Misschien leek Egypte zo sterk als een ‘groot zeemonster’ (Ezech. 29:3, 4). Maar Jehovah zei dat hij Egypte net zo zou behandelen als jagers die nijlkrokodillen vingen — hij zou haken in de kaken van Egypte slaan en het land naar de vernietiging trekken. Dat deed hij toen hij de Babyloniërs stuurde om Egypte in te nemen (Ezech. 29:9-12, 19).

26 Hoe is het met de ontrouwe Zedekia afgelopen? Omdat hij tegen Jehovah in opstand kwam, voorspelde Ezechiël dat deze ‘verdorven leider’ zijn kroon zou verliezen en dat zijn bestuur een puinhoop zou worden. Maar Ezechiël gaf ook hoop (Ezech. 21:25-27). Jehovah liet hem voorspellen dat een koning uit de koninklijke geslachtslijn van David, iemand die er ‘het wettelijke recht’ op had, aanspraak zou maken op de troon. In het volgende hoofdstuk van dit boek gaan we zien wie dat zou zijn.

27. Wat kunnen we leren van Israëls relatie tot Egypte?

27 Wat kunnen we leren van Israëls relatie tot Egypte? Jehovah’s aanbidders in deze tijd moeten niet vertrouwen op politieke machten, want die zullen geen blijvende zekerheid brengen. Zelfs in onze gedachten mogen we ‘geen deel van de wereld zijn’ (Joh. 15:19; Jak. 4:4). Het politieke systeem lijkt misschien sterk, maar net als het oude Egypte is het zo fragiel als een strohalm. Wat zou het kortzichtig zijn om onze hoop op sterfelijke mensen te stellen in plaats van op de almachtige Soeverein van het universum! (Lees Psalm 146:3-6.)

Ook thuis moeten we politiek neutraal blijven (Zie alinea 27)

De volken ‘zullen moeten weten’

28-30. Wat is het verschil tussen de manier waarop de volken ‘zullen moeten weten’ wie Jehovah is en de manier waarop wij Jehovah kennen?

28 In het boek Ezechiël zegt Jehovah vaak dat de volken zullen ‘moeten weten dat ik Jehovah ben’ (Ezech. 25:17). Die woorden kwamen uit toen Jehovah het oordeel voltrok aan de vijanden van zijn volk Israël. Maar in deze tijd zal er een grotere vervulling van die woorden zijn.

29 Net als Gods volk in die tijd zijn we omringd door volken die denken dat we zo kwetsbaar zijn als een eenzaam schaapje (Ezech. 38:10-13). Zoals we in hoofdstuk 17 en 18 van dit boek gaan bespreken, zullen de volken binnenkort een kwaadaardige, totale aanval op Gods volk inzetten. Maar op dat moment zullen ze erachter komen wat echte macht inhoudt. Ze zullen gedwongen worden Jehovah te leren kennen — zijn soevereiniteit te erkennen — wanneer hij ze in de oorlog van Armageddon vernietigt (Openb. 16:16; 19:17-21).

30 In contrast daarmee zal Jehovah ons beschermen en zegenen. Waarom? Omdat wij nu de kans aangrijpen om te laten zien dat we Jehovah kennen door op hem te vertrouwen, hem te gehoorzamen en hem de zuivere aanbidding te geven die hij verdient. (Lees Ezechiël 28:26.)

^ ¶15 De Filistijnen verboden de smeden in Israël om hun beroep uit te oefenen. De Israëlieten moesten landbouwwerktuigen bij de Filistijnen laten slijpen en betaalden daarvoor het equivalent van meerdere daglonen (1 Sam. 13:19-22).

^ ¶18 De oorspronkelijke stad Tyrus was kennelijk gebouwd op een rotsformatie vlak voor de kust, zo’n 50 km ten noorden van de berg Karmel. Later werd de stad uitgebreid naar het vasteland. De Semitische naam van de stad, Sur, betekent ‘rots’.

^ ¶22 Jesaja, Jeremia, Joël, Amos en Zacharia uitten ook profetieën tegen Tyrus, die allemaal tot in detail vervuld werden (Jes. 23:1-8; Jer. 25:15, 22, 27; Joël 3:4; Amos 1:10; Zach. 9:3, 4).