Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Zal Europa echt één worden?

Zal Europa echt één worden?

Zal Europa echt één worden?

ALS u het moeilijk te geloven vindt dat het Europa ernst is met de eenwording, hoeft u alleen maar een paar van zijn binnengrenzen te passeren. Mensen kunnen zich nu onbelemmerd binnen de Europese Unie (EU) bewegen. Er is praktisch geen wachttijd meer bij de grensovergangen. Reizigers zijn daar natuurlijk heel blij mee — maar zij zijn niet de enigen die er profijt van hebben. Burgers van EU-landen kunnen nu overal binnen de EU gemakkelijk studeren, werken en een bedrijf beginnen. Dit heeft op zijn beurt weer geleid tot economische vooruitgang in de armere gebieden van de Unie.

Het gemak waarmee men de grenzen kan passeren, is beslist een belangrijke verandering. Moeten wij echter concluderen dat Europa al verenigd is en dat niets de eenwording nog in de weg staat? Integendeel, er doemen obstakels op, en sommige daarvan zijn nogal beangstigend. Maar laten wij, voordat wij die bespreken, ons eerst eens bezighouden met een van de grootste stappen die tot nu toe in de richting van eenheid gedaan zijn. Dan kunnen wij misschien beter begrijpen waarom mensen zoveel hoop op eenheid koesteren.

Stappen naar monetaire eenwording

Het handhaven van grenzen kan een kostbare zaak zijn. De douaneformaliteiten tussen de vijftien lidstaten van de EU hebben die landen ooit zo’n twaalf miljard euro per jaar gekost. Het wekt dus geen verbazing dat de nieuwe situatie aan Europa’s grenzen de economische groei heeft bevorderd. Wanneer u denkt aan de 370 miljoen inwoners van de EU die zich ongehinderd van het ene land naar het andere kunnen begeven binnen één gemeenschappelijke markt, dan is duidelijk dat het economische potentieel buitengewoon is. Hoe is die vooruitgang mogelijk geworden?

In februari 1992 zetten regeringsleiders een grote stap op de weg naar eenheid door het Verdrag over de Europese Eenwording, of het Verdrag van Maastricht, te ondertekenen. Dat verdrag legde de basis voor het in het leven roepen van een verenigde markt binnen Europa, een centrale bank en een gemeenschappelijke munt. Toch moest er nog een belangrijke stap volgen: het opheffen van wisselkoersschommelingen. Per slot van rekening kan de wisselkoers van morgen een heel ander licht werpen op een vandaag afgesloten transactie.

Dit obstakel op de weg naar eenheid werd weggenomen door het oprichten van de Economische en Monetaire Unie (EMU) en het introduceren van de euro als gemeenschappelijke munt. De omwisselingskosten zijn nu verdwenen, en bedrijven hoeven zich niet meer in te dekken tegen wisselkoersrisico’s. Het gevolg is lagere bedrijfskosten en meer internationale handel. Dit kan op zijn beurt weer leiden tot meer banen en meer koopkracht — en daar is iedereen bij gebaat.

De oprichting van de Europese Centrale Bank in 1998 kenmerkte nog een belangrijke stap in de richting van het aannemen van een gemeenschappelijke munt. Deze onafhankelijke bank, gevestigd in Frankfurt, heeft monetaire soevereiniteit over de deelnemende regeringen. De bank streeft ernaar om binnen de zogenoemde eurozone, bestaande uit elf deelnemende landen, * de inflatie laag te houden en de koersschommelingen tussen de euro, de dollar en de yen te stabiliseren.

Wanneer het om geld gaat, zijn er dus al grote stappen in de richting van eenheid gedaan. Maar geldkwesties illustreren ook de enorme verdeeldheid die er nog tussen Europese naties bestaat.

Meer geldkwesties

De armere landen in de EU hebben hun bezwaren. Zij vinden dat de rijkere lidstaten niet genoeg van hun rijkdom met hen delen. Geen van de lidstaten ontkent de noodzaak om de armere Europese partners extra financiële steun te geven. Toch menen de rijkere landen dat ze gegronde redenen hebben om terughoudend te zijn.

Neem bijvoorbeeld Duitsland. Het enthousiasme van dat land om als betaalmeester van de Europese eenwording op te treden, is duidelijk afgenomen nu zijn eigen financiële last hoger geworden is. De kosten van alleen al de eenwording van Oost- en West-Duitsland zijn enorm — bijna 100 miljard dollar per jaar. Dat is een kwart van de staatsbegroting! Deze ontwikkelingen hebben ertoe geleid dat de staatsschuld van Duitsland zo omhooggeschoten is dat het land de grootste moeite had om aan de door de EMU gestelde toelatingseisen te voldoen.

Nieuwe leden kloppen op de EU-deur

Op korte termijn hopen de voorstanders van een gemeenschappelijke munteenheid dat de EU-landen hun obstakels vóór 2002, het jaar waarin de huidige Europese munteenheden vervangen zullen worden door euromunten en -biljetten, uit de weg zullen ruimen. Als Denemarken, Groot-Brittannië en Zweden hun tegenzin overwinnen, zullen zelfs de mensen in die landen wellicht hun ponden en kronen vervangen zien door de euro.

Intussen staan er nog zes Europese landen op de EU-deur te kloppen. Dat zijn Cyprus, Estland, Hongarije, Polen, Slovenië en Tsjechië. Vijf andere landen wachten op hun beurt, namelijk Bulgarije, Letland, Litouwen, Roemenië en Slowakije. Hun toetreding zal niet goedkoop zijn. Men schat dat de EU tussen 2000 en 2006 tachtig miljard euro zal moeten uitgeven om de tien nieuwkomers uit Oost-Europa te helpen.

De hoeveelheid geld die de nieuwkomers zullen moeten opbrengen om aan de toelatingseisen van de EU te voldoen, is echter vele malen groter dan het bedrag dat zij aan EU-hulp zullen ontvangen. Hongarije bijvoorbeeld zal twaalf miljard euro moeten besteden aan de ontwikkeling van zijn wegen- en spoorwegnet. Tsjechië zal alleen al meer dan 3,4 miljard euro moeten spenderen aan waterzuivering, en Polen moet drie miljard euro uittrekken voor het terugdringen van de zwaveluitstoot. Niettemin zijn de aanvragers van mening dat de voordelen tegen de kosten opwegen. Een van de voordelen is een toenemend handelsverkeer met EU-landen. Toch zullen de aanvragers wellicht een tijdlang in de rij moeten staan. De huidige algemene opinie is dat nieuwe lidstaten alleen toegelaten dienen te worden als de EU zijn eigen financiële zaken op orde heeft gebracht.

Wrevel, nationalisme en werkloosheid

Ondanks alle inspanningen om meer eenheid tot stand te brengen, bestaat er zowel binnen als buiten Europa bezorgdheid over de ontwikkelingen op dit continent. Er is ook veel onbehagen over de aanpak van etnische conflicten, zoals die op de uiteenvallende Balkan — eerst de oorlog in Bosnië en toen het conflict in Kosovo. De EU-lidstaten zijn het vaak oneens over de aanpak van zulke conflicten in Europa en daarbuiten. Aangezien de EU geen federatie van staten is en geen gemeenschappelijk buitenlands beleid heeft, overheersen nationale belangen maar al te vaak. Het is duidelijk dat nationale belangen een enorm obstakel vormen voor een ’Verenigde Staten van Europa’.

Europa heeft nog een knellend probleem — hoge werkloosheid. Gemiddeld tien procent van de beroepsbevolking is werkloos. Dit betekent dat ruim zestien miljoen mensen zonder werk zitten. In veel landen hebben jonge mensen, die bijna een kwart van de EU-bevolking uitmaken, alles gedaan om een baan te vinden, maar zonder succes. Geen wonder dat veel mensen van mening zijn dat het bestrijden van de massale werkloosheid de belangrijkste uitdaging van Europa is! Tot dusver hebben de pogingen om de arbeidsmarkt te hervormen, niets opgeleverd.

Er is echter een nog grotere hinderpaal die eenheid in de weg staat.

Wie is de baas?

Soevereiniteit blijft de grootste hindernis voor het tot stand brengen van een verenigd Europa. De lidstaten moeten het eens worden over de mate waarin ze afstand willen doen van hun nationale soevereiniteit. Het doel van de EU is een supranationale vorm van bestuur in het leven te roepen. Als dit niet wordt gerealiseerd, zo zegt Le Monde, dan is de introductie van de euro slechts „een etappeoverwinning”. Sommige lidstaten vinden echter de gedachte aan het afstaan van autoriteit moeilijk te accepteren. De leider van een van de EU-lidstaten zei bijvoorbeeld dat zijn land was „voorbestemd om naties voor te gaan, niet achterna te lopen”.

Het is te begrijpen dat de kleinere lidstaten bang zijn dat de grotere landen uiteindelijk de dienst zullen uitmaken en zullen weigeren beslissingen te aanvaarden die hun eigen belangen zouden kunnen schaden. Kleinere naties vragen zich bijvoorbeeld af hoe beslist zal worden in welke landen de hoofdkantoren van de verschillende EU-organisaties komen. Dit is een belangrijke beslissing, want deze organisaties hebben een goede invloed op de arbeidsmarkt in de gastlanden.

Gezien deze beangstigende hindernissen op de weg naar eenheid — economische ongelijkheid, oorlog, werkloosheid en nationalisme — zou men zich gemakkelijk teleurgesteld kunnen voelen in de eenwording van Europa. Het is echter een feit dat er al uitzonderlijke vooruitgang is geboekt. Hoeveel vorderingen er nog gemaakt zullen worden, is niet met zekerheid te zeggen. De problemen waarvoor degenen die Europa proberen te verenigen zich gesteld zien, zijn grotendeels dezelfde problemen waarmee alle menselijke regeringen te kampen hebben.

Zal het ooit mogelijk zijn een regering in het leven te roepen die problemen zoals etnische conflicten, massale werkloosheid, armoede en oorlog kan oplossen? Is het realistisch te denken aan een wereld waar mensen werkelijk in eenheid leven? In het volgende artikel zal een antwoord besproken worden waarvan u wellicht zult opkijken.

[Voetnoot]

^ ¶8 Deze landen zijn België, Duitsland, Finland, Frankrijk, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Portugal en Spanje. Om verschillende redenen zijn Denemarken, Griekenland, Groot-Brittannië en Zweden er nog niet bij inbegrepen.

[Kader op blz. 6]

Daar komt de euro!

Hoewel de huidige nationale munten en bankbiljetten van de lidstaten van de Europese Unie pas in 2002 zullen verdwijnen, vinden girale transacties al in euro’s plaats. Deze monetaire overgang is voor de banken een enorme onderneming geweest. Maar de wisselkoersen tussen de nationale munteenheden van de lidstaten en de euro zijn nu vastgelegd. Ook de effectenbeurzen noteren nu de koersen in euro’s. Veel winkels en bedrijven prijzen hun producten nu zowel in euro’s als in de lokale munteenheid.

Een dergelijke handel vraagt om ingrijpende aanpassingen — vooral voor veel ouderen, die niet langer hun vertrouwde marken, franken of lires kunnen gebruiken. Zelfs kassa’s en geldautomaten moeten aangepast worden. Om de overgang zo soepel mogelijk te laten verlopen, zijn er officiële voorlichtingscampagnes georganiseerd om de mensen te informeren over de komst en het gebruik van de euro.

Welke obstakels er wellicht nog mogen zijn, de euro komt. Het slaan van de munten en het drukken van de bankbiljetten is zelfs al begonnen. En dat is een enorme opgave. Zelfs in een klein land als Nederland, met zo’n 15 miljoen inwoners, zullen de persen drie jaar achtereen draaien om vóór 1 januari 2002 zo’n 2,8 miljard munten en 380 miljoen bankbiljetten te produceren. Als al die nieuwe bankbiljetten opgestapeld zouden worden, zouden ze ongeveer twintig kilometer hoog reiken!

[Kader op blz. 7]

„Een Euroslachting”?

Begin 1999 overleefde de Europese Commissie, het bestuursorgaan van de Europese Unie (EU), ternauwernood een ernstige slag. De commissie werd beschuldigd van fraude, corruptie en nepotisme. Er werd een comité gevormd om de beschuldigingen te onderzoeken. Na een zes weken durend onderzoek kwam het comité tot de bevinding dat de Europese Commissie zich schuldig had gemaakt aan fraude en wanbestuur. Het onderzoekscomité had echter geen bewijzen gevonden dat commissarissen zich persoonlijk hadden verrijkt.

Na het publiceren van het rapport van het comité trad de voltallige Europese Commissie in maart 1999 af — iets wat nog nooit eerder was gebeurd. Het bracht de EU in een diepe crisis. Het tijdschrift Time noemde het „een Euroslachting”. Alleen de tijd zal uitwijzen welke uitwerking deze crisis op het proces van de Europese eenwording zal hebben.

[Illustratie op blz. 5]

Het is al veel eenvoudiger geworden om grenzen te passeren in Europa

[Illustratie op blz. 7]

De Europese Centrale Bank in Frankfurt werd in 1998 opgericht