Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

„U gaat dood!”

„U gaat dood!”

„U gaat dood!”

VERTELD DOOR LEANNE KARLINSKY

Hoe ik in Spanje de best mogelijke behandeling zonder bloed trachtte te krijgen

ALS u een reis kon maken naar elke willekeurige plaats ter wereld, waar zou u dan heen willen? Voor mij was het antwoord eenvoudig. Ik geef Spaanse les op school, en samen met mijn man, Jay, en mijn zoon, Joel, bezoek ik een Spaanse gemeente van Jehovah’s Getuigen in Galax (Virginia, VS). Daarom wilde ik heel graag naar Spanje. U kunt u dus voorstellen hoe opgetogen ik was toen mijn ouders aanboden daar met mij heen te gaan! Hoewel mijn man en mijn zoon niet mee konden, stond mijn droom op het punt werkelijkheid te worden toen mijn ouders en ik in het vliegtuig stapten voor een rechtstreekse vlucht naar Madrid. Na aankomst, op 21 april, besloten wij naar Estella te rijden, een stadje in Navarra in het noorden van Spanje. Ik installeerde me op de achterbank van de auto en dommelde meteen in.

Het volgende dat ik me herinner, is dat ik in een veld lag terwijl de zon in mijn ogen scheen. ’Waar ben ik? Hoe kom ik hier? Droom ik?’ Terwijl deze vragen door mijn geest flitsten, begon een afschuwelijke werkelijkheid tot me door te dringen. Er was iets mis, en dit was geen droom. Mijn linkermouw was aan flarden, en ik kon mijn armen of benen niet bewegen. Later vernam ik dat onze auto dwars door een vangrail was gereden en dat ik uit de auto was geslingerd terwijl deze langs een twintig meter hoog talud naar beneden tuimelde. Gelukkig kunnen noch ik noch mijn ouders zich ook maar iets van het ongeluk herinneren.

Ik riep om hulp, en een vrachtwagenchauffeur haastte zich naar me toe. Toen daalde hij verder af langs het talud, naar de auto waarin mijn ouders beklemd zaten. „Zeg de ambulance dat ze opschieten!”, schreeuwde hij naar zijn maat. „De mensen in de auto zijn er vreselijk aan toe!” Toen kwam hij terug naar waar ik machteloos lag, en met de beste bedoelingen probeerde hij mijn been recht te leggen. Ik schreeuwde het uit van de pijn, en voor het eerst besefte ik hoe ernstig ik gewond was.

Al gauw lag ik op de eerste hulp in het plaatselijke ziekenhuis van Logroño. De politie was zo vriendelijk Jehovah’s Getuigen in die omgeving erover in te lichten waar ik was en wat er was gebeurd. Het duurde niet lang of velen uit de gemeenten in Estella en Logroño stonden aan mijn bed, samen met het plaatselijke Ziekenhuiscontactcomité. Ja, tijdens heel mijn beproeving in dit ziekenhuis waren lieve medechristenen die ik nooit eerder had ontmoet, graag bereid om voor mijn behoeften te zorgen, vierentwintig uur per dag. Zij zorgden ook liefdevol voor mijn ouders, die ongeveer een week na het ongeval voldoende hersteld waren om het ziekenhuis te verlaten.

Op woensdag, rond één uur ’s nachts, kwamen de artsen om mijn gebroken heup te opereren. Ik zei tegen de arts dat ik geen bloed toegediend wilde krijgen. * Met tegenzin stemde hij ermee in aan mijn verzoek te voldoen, hoewel hij zei dat ik waarschijnlijk zou sterven. Ik overleefde de operatie, maar ik vond het vreemd dat mijn wonden niet werden schoongemaakt en later het verband niet werd verwisseld.

Op vrijdag waren mijn bloedwaarden gedaald tot 4,7, en ik werd steeds zwakker. De arts stemde erin toe mij een alternatieve behandeling te geven — injecties met erytropoëtine (EPO), dat, samen met ijzer en bloedopbouwende supplementen, de aanmaak van rode bloedcellen stimuleert. * Inmiddels waren Jay en Joel gearriveerd. Wat was het goed mijn man en mijn zoon te zien!

Om ongeveer half twee ’s nachts zei een arts tegen Jay dat het ziekenhuis al een gerechtelijk bevel had verkregen om bloed toe te dienen als mijn toestand verslechterde. Jay zei hem dat het mijn wens was dat ik onder geen beding bloed toegediend zou krijgen. „Dan gaat ze dood!”, antwoordde de arts.

Jay sprak met het Ziekenhuiscontactcomité over de mogelijkheid mij naar een ander ziekenhuis te brengen — een waar mijn wens gerespecteerd zou worden. Niet dat iedereen in dit ziekenhuis weigerde mee te werken. Eén arts verzekerde mij bijvoorbeeld dat zij haar uiterste best zou doen om ervoor te zorgen dat ik met al het respect dat ik verdiende, behandeld zou worden. Maar al gauw werd ik door andere artsen onder druk gezet. „Wilt u sterven en uw gezin achterlaten?”, vroegen zij. Ik verzekerde hun dat ik de best mogelijke behandeling zonder bloed wilde krijgen. De artsen voelden zich niet geroepen om te helpen. „U gaat dood!”, zei er een botweg.

Het Ziekenhuiscontactcomité vond een ziekenhuis in Barcelona dat mij zonder bloed wilde behandelen. Wat een verschil tussen de twee ziekenhuizen! In Barcelona werd ik door twee verpleegsters voorzichtig gewassen, en zij zorgden ervoor dat ik me wat prettiger voelde. Toen een van de verpleegsters het verband verwisselde, zag zij dat het groen was en bedekt met een dikke laag geronnen bloed. Ze zei dat zij zich schaamde voor de manier waarop haar landgenoten mij hadden behandeld.

Al gauw kreeg ik de medische behandeling waarmee men in het ziekenhuis in Logroño had moeten beginnen. De resultaten waren spectaculair. Binnen enkele dagen waren mijn vitale organen buiten gevaar en was mijn hemoglobinegehalte gestegen naar 7,3. Tegen de tijd dat ik het ziekenhuis verliet, was het gestegen naar 10,7. Toen ik een tweede operatie moest ondergaan in een ziekenhuis in de Verenigde Staten, bedroeg het 11,9.

Ik ben dankbaar voor de inspanningen van artsen en verpleegkundigen die bereid zijn aan de wensen van hun patiënten te voldoen, of zij het nu met hen eens zijn of niet. Wanneer het ziekenhuispersoneel de geloofsovertuiging van een patiënt respecteert, behandelen zij de hele mens — en zo geven zij de best mogelijke behandeling.

[Voetnoten]

^ ¶8 Op bijbelse gronden weigeren Jehovah’s Getuigen bloedtransfusies. — Zie Genesis 9:4; Leviticus 7:26, 27; 17:10-14; Deuteronomium 12:23-25; 15:23; Handelingen 15:20, 28, 29; 21:25.

^ ¶9 Of een christen al dan niet EPO aanvaardt, is een persoonlijke beslissing. — Zie De Wachttoren van 1 oktober 1994, blz. 31.

[Illustratie op blz. 12]

Met mijn man en zoon

[Illustratie op blz. 13]

Twee leden van het Ziekenhuiscontactcomité