Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Het streven naar een volmaakte samenleving

Het streven naar een volmaakte samenleving

Het streven naar een volmaakte samenleving

HET zou geweldig zijn een betere wereld te hebben, een wereld met mensen zonder pijn, ziekte en handicaps! Een wereldomvattende samenleving vrij van misdaad en strijd. Een menselijke familie zonder dood.

Natuurlijk zijn voor het bereiken van deze doeleinden ingrijpende veranderingen in de mensheid zelf nodig. Ideeën over hoe men het menselijk ras kan verbeteren, zijn niet nieuw. Zo’n 2300 jaar geleden schreef de Griekse filosoof Plato: „De beste van beiderlei kunne dienen zich zo vaak mogelijk met de beste te verenigen, en de inferieure zo min mogelijk met de inferieure.” Maar pas in recenter jaren is men begonnen met serieuzer pogingen om de kwaliteit van de menselijke familie te verhogen. Dit gebied van de wetenschap werd eugenetica genoemd.

De term „eugenetica” werd in 1883 bedacht door Sir Francis Galton, een Britse wetenschapper en een neef van Charles Darwin. De uitdrukking is afkomstig van Griekse woorden die „van goede geboorte” of „van edele afkomst” betekenen. Galton wist dat allerlei bloemen en dieren door middel van selectief telen bepaalde wenselijke eigenschappen konden verkrijgen. Zou de mensheid niet met soortgelijke methoden verbeterd kunnen worden? Galton geloofde van wel. Hij redeneerde dat als een fractie van de kosten en inspanningen die aan het fokken van paarden en rundvee werden besteed, aan „het verbeteren van het menselijk ras” werd gewijd, „een ware sterrenhemel van briljante geesten” het resultaat zou zijn.

Onder invloed van de geschriften van Darwin redeneerde Galton dat het tijd was dat de mens de leiding over zijn eigen evolutie in handen nam. In de eerste decennia van de twintigste eeuw werden Galtons ideeën buitengewoon populair onder politici, wetenschappers en academici in zowel Europa als de Verenigde Staten. De algemene opvattingen van zijn tijd weergevend, schreef de leider van een machtige natie: „De samenleving heeft niet het recht toe te laten dat gedegenereerde mensen hun soort voortplanten. . . . Elke groep boeren die zou toelaten dat hun beste vee zich niet voortplant en die alle aanwas zou laten komen van het slechtste vee, zou behandeld worden als geschikte bewoners voor een krankzinnigengesticht. . . . Op een dag zullen we ons realiseren dat de voornaamste plicht van een goede burger van de juiste soort is, zijn bloed in de wereld achter te laten, en dat we niet het recht hebben burgers van de verkeerde soort te bestendigen.” Die woorden werden geschreven door de 26ste president van de Verenigde Staten, Theodore Roosevelt.

Op jaarmarkten en tentoonstellingen in Groot-Brittannië en Amerika werden de erfelijkheidswetten aanschouwelijk voorgesteld, vaak op een verticaal bord waarop een serie opgezette cavia’s te zien was. Ze waren zo opgesteld dat duidelijk werd hoe de kleur van de vacht van de ene generatie op de andere was overgeërfd. Het doel van de exposities werd door begeleidende tekst duidelijk gemaakt. Op één bord stond: „Ongeschikte menselijke eigenschappen zoals zwakzinnigheid, epilepsie, misdadigheid, krankzinnigheid, alcoholisme, armlastigheid en vele andere zijn aan families gebonden en worden op precies dezelfde manier overgeërfd als de kleur bij cavia’s.” Op een ander affiche werd de vraag gesteld: „Hoe lang zullen wij Amerikanen zoveel zorg besteden aan de raszuiverheid van onze varkens en kippen en runderen — en vervolgens de afkomst van onze kinderen aan het toeval overlaten?”

Toegepaste eugenetica

Deze ideeën waren niet louter theoretisch. Zowel in Noord-Amerika als in Europa werden tienduizenden „onwenselijken” gesteriliseerd. Natuurlijk was de definitie van wie of wat onwenselijk was, grotendeels afhankelijk van de opvattingen van degenen die de beslissingen namen om mensen te laten steriliseren. In de Amerikaanse staat Missouri bijvoorbeeld werd er een voorstel gedaan tot wetgeving die eiste dat mensen die „veroordeeld waren wegens moord, verkrachting, straatroverij, het stelen van kippen, het gooien van bommen of autodiefstal” gesteriliseerd werden. In zijn verdwaasde poging om binnen één generatie een superras te bereiken, ging nazi-Duitsland nog een stap verder. Na de gedwongen sterilisatie van wel 225.000 mensen werden miljoenen anderen — joden, zigeuners, gehandicapten en andere „onwenselijken” — onder het mom van eugenetica uitgeroeid.

Door de barbaarsheid van het nazi-tijdperk kreeg eugenetica een nare bijklank, en velen hoopten dat dit studieterrein te ruste gelegd zou zijn, begraven met de miljoenen die in haar naam zijn gestorven. In de jaren ’70 deden echter berichten de ronde dat er op het nog jonge gebied van de moleculaire biologie wetenschappelijke vorderingen werden gemaakt. Sommigen vreesden dat deze vorderingen zouden leiden tot een terugkeer naar de ideeën die Europa en Noord-Amerika eerder die eeuw op de verkeerde weg hadden gebracht. In 1977 bijvoorbeeld waarschuwde een vooraanstaand bioloog zijn collega’s tijdens een door de National Academy of Science gehouden forum over recombinant DNA: „Dit onderzoek brengt ons weer een stap dichter bij genetische manipulatie van mensen. Daarmee bepalen ze hoe ze ons kinderen met ideale kenmerken kunnen laten voortbrengen. . . . De laatste keer dat dat werd geprobeerd, hadden de ideale kinderen blond haar, blauwe ogen en Arische genen.”

Velen in deze tijd vinden het belachelijk de vorderingen op het gebied van genetische manipulatie met Hitlers eugeneticaprogramma te vergelijken. Zestig jaar geleden eiste men op een keiharde manier raciale zuiverheid. Nu praat men over het verbeteren van de gezondheid en de kwaliteit van leven. De oude eugenetica was geworteld in de politiek en gevoed door fanatisme en haat. De nieuwe vorderingen in genetisch onderzoek worden gevoed door commerciële belangen en het verlangen van de consument naar een betere gezondheid. Maar hoewel er belangrijke verschillen zijn, kan de doelstelling — mensen naar onze eigen genetische vooroordelen vormen — veel trekken van de oude eugenetica vertonen.

De samenleving omvormen door middel van de wetenschap

Terwijl u deze woorden leest, zijn krachtige computers bezig het menselijk genoom — de complete set instructies in onze genen die onze groei sturen en grotendeels bepalen wat we zijn — systematisch te „mappen” of in kaart te brengen. Deze computers catalogiseren zorgvuldig de tienduizenden genen in het menselijk DNA. (Zie het kader „DNA-detectives”.) Wetenschappers voorspellen dat wanneer de informatie eenmaal is verzameld en opgeslagen, ze tot ver in de toekomst gebruikt zal worden als voornaamste bron van kennis van de menselijke biologie en geneeskunde. En ze hopen dat wanneer de mysteries van het menselijk genoom zijn ontcijferd, de weg geopend zal worden voor een therapie die defecte genen kan repareren of vervangen.

Artsen hopen dat genetisch onderzoek zal resulteren in een nieuwe generatie veilige en toch krachtige geneesmiddelen ter voorkoming en bestrijding van ziekten. Een dergelijke technologie kan het voor uw arts tevens mogelijk maken uw genetische profiel te bekijken om vooraf te bepalen welk geneesmiddel bij u het beste zal werken.

Naast deze medische voordelen bezien sommigen genetische manipulatie als een manier om sociale problemen op te lossen. Tussen de Tweede Wereldoorlog en het begin van de jaren ’90 waren academici van mening dat sociale problemen gereduceerd konden worden door economieën en instellingen te hervormen en het leefmilieu van mensen te verbeteren. De laatste jaren zijn de sociale problemen echter verergerd. Veel mensen zijn gaan geloven dat de oorzaak van deze problemen op genetisch niveau ligt. En sommigen denken nu dat genen een belangrijker rol spelen dan het milieu wanneer het gaat om het beïnvloeden van individueel en groepsgedrag.

En hoe staat het met de dood? Volgens onderzoekers ligt zelfs de oplossing voor dat probleem in het manipuleren van ons DNA. Wetenschappers hebben de levensduur van fruitvliegjes en wormen al verdubbeld met technieken waarvan ze beweren dat ze wellicht ooit op mensen toegepast zullen worden. Het hoofd van Human Genome Sciences Inc. zei: „Dit is de eerste keer dat we aan menselijke onsterfelijkheid kunnen gaan denken.”

Speciaal ontworpen baby’s?

Door de enthousiaste berichten over wat er wordt gedaan en wat er wellicht in de komende jaren nog gedaan zal worden, zou men gemakkelijk de huidige beperkingen en potentiële problemen van de nieuwe technologieën over het hoofd kunnen zien. Laten we om dit te illustreren eens naar het onderwerp baby’s teruggaan. Genetisch screenen is al heel gebruikelijk. De meest toegepaste methode dateert van de jaren ’60. Een arts brengt een injectienaald in de baarmoeder van een zwangere vrouw en neemt een monster van het vruchtwater, dat de foetus omgeeft. Deze vloeistof kan dan onderzocht worden om te zien of de foetus een van de tientallen erfelijke afwijkingen heeft, zoals het syndroom van Down en spina bifida. Deze procedure wordt meestal na de zestiende week van de zwangerschap gevolgd. Een nieuwere procedure onthult details van de genetische opbouw van het embryo tussen de zesde en de tiende week van de zwangerschap.

Aan de hand van deze procedures kunnen artsen veel afwijkingen vaststellen, maar slechts zo’n vijftien procent daarvan kan gecorrigeerd worden. Wanneer de onderzoeken een genetisch probleem aan het licht brengen of een twijfelachtige uitkomst opleveren, worden veel ouders voor een hartverscheurende beslissing gesteld — moet de foetus geaborteerd worden of moet men het kind ter wereld laten komen? The UNESCO Courier geeft als commentaar: „Ondanks de toename van het aantal DNA-tests — elk gepatenteerd en resultaat opleverend — is de genetica er tot dusver niet in geslaagd haar pocherige beloften van gentherapie waar te maken. Artsen screenen op aandoeningen en afwijkingen die ze niet kunnen behandelen. En dus wordt vaak abortus als behandeling voorgesteld.”

Natuurlijk verwachten artsen dat ze de genetische defecten die hetzij de oorzaak zijn van verschillende ziekten of mensen er vatbaar voor maken, veel beter kunnen opsporen en corrigeren naarmate de biotechnologie effectiever wordt. Bovendien hopen wetenschappers dat ze uiteindelijk in staat zullen zijn kunstmatige chromosomen in een menselijk embryo te plaatsen om bescherming te bieden tegen aandoeningen als de ziekte van Parkinson, aids, diabetes en prostaat- en borstkanker. Een kind zou dan met een versterkt immuunsysteem geboren worden. Ook verwacht men dat er in de toekomst geneesmiddelen zullen zijn die het zich ontwikkelende embryo zullen „verbeteren”, misschien door manipulatie van de genen om de intelligentie te verhogen of het geheugen te vergroten.

Hoewel zelfs de meest optimistische wetenschappers beseffen dat het nog lang zal duren voordat ouders het soort kind dat ze willen in een catalogus kunnen uitkiezen, is het vooruitzicht om het kind van zijn dromen te krijgen, voor velen bijzonder aantrekkelijk. Sommigen voeren aan dat het onverantwoordelijk zou zijn geen gebruik te maken van de technologie om erfelijke afwijkingen uit te bannen. Per slot van rekening, zo redeneren ze, als er niets mis mee is je kind naar de beste school en de beste arts te laten gaan, waarom dan niet proberen de best mogelijke baby te krijgen?

Bezorgdheid over de toekomst

Anderen spreken echter hun bezorgdheid uit. Het boek The Biotech Century zegt bijvoorbeeld: „Als diabetes, sikkelcelanemie en kanker voorkomen moeten worden door de genetische opbouw van individuen te veranderen, waarom dan niet verdergaan met andere, minder ernstige ’afwijkingen’: bijziendheid, kleurenblindheid, dyslexie, corpulentie en linkshandigheid? Ja, wat belet een samenleving te besluiten dat een bepaalde huidkleur een afwijking is?”

Verzekeringsmaatschappijen zullen intense belangstelling hebben voor genetische informatie. Als een prenatale test nu eens een potentieel probleem aan het licht brengt? Zullen verzekeringsmaatschappijen de moeder dan dwingen een abortus te laten verrichten? Als zij dat niet wil, kunnen ze dan weigeren de risico’s te dekken?

Chemische, farmaceutische en biotechbedrijven wedijveren om patent te krijgen op genen en organismen alsook op manieren om ze te manipuleren. De drijfveer is natuurlijk financieel — geld verdienen aan de technologie van de toekomst. Veel bio-ethici vrezen dat dit tot „consumenteneugenetica” zou kunnen leiden, waarbij ouders onder druk gezet kunnen worden „genetisch goedgekeurde” kinderen te kiezen. Het is gemakkelijk voor te stellen hoe reclame een belangrijke rol zou kunnen spelen in zo’n tendens.

Natuurlijk zullen de nieuwe technologieën in de armere delen van de wereld waarschijnlijk niet vrijelijk beschikbaar zijn. In veel delen van de aarde ontbreekt al de meest fundamentele gezondheidszorg. Zelfs in hoogontwikkelde landen zal gentherapie wellicht een mogelijkheid zijn die alleen voor de rijken openstaat.

Een volmaakte samenleving

In de stortvloed van lectuur over wat er op het gebied van de biotechnologie wordt gedaan, komt de uitdrukking „voor God spelen” veelvuldig voor. Aangezien God de Ontwerper en Schepper van het leven is, zou het goed zijn te beschouwen wat hij in verband met het streven naar volmaaktheid in gedachten heeft. Het bijbelboek Genesis zegt dat God nadat hij het leven op aarde geschapen had, „alles [zag] wat hij gemaakt had en zie! het was zeer goed” (Genesis 1:31). Het eerste mensenpaar was genetisch volmaakt. Doordat ze in opstand kwamen tegen God, brachten ze onvolmaaktheid en de dood over zichzelf en hun nageslacht. — Genesis 3:6, 16-19; Romeinen 5:12.

Jehovah God wil dat er een eind komt aan ziekte, lijden en de dood. Lang geleden trof hij voorzieningen om de mensheid van deze problemen te verlossen. Het bijbelboek Openbaring voorzegt een tijd waarin God zal ingrijpen in de menselijke aangelegenheden. Over die tijd lezen wij: „[God] zal elke traan uit hun ogen wegwissen, en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch geschreeuw, noch pijn zal er meer zijn. De vroegere dingen zijn voorbijgegaan.” Deze ingrijpende veranderingen zullen niet het gevolg zijn van een wetenschappelijke doorbraak veroorzaakt door mensen, van wie velen niet eens erkennen dat God bestaat, laat staan dat zij hem loven. Nee, de passage vervolgt: „Degene [Jehovah God] die op de troon was gezeten, zei: ’Zie! Ik maak alle dingen nieuw.’” — Openbaring 21:4, 5.

[Inzet op blz. 5]

Na de gedwongen sterilisatie van wel 225.000 mensen in nazi-Duitsland werden miljoenen andere „onwenselijken” onder het mom van eugenetica uitgeroeid

[Inzet op blz. 6]

Artsen hopen dat genetisch onderzoek zal resulteren in een nieuwe generatie veilige en toch krachtige geneesmiddelen ter voorkoming en bestrijding van ziekten

[Inzet op blz. 11]

Na het schaap met de naam Dolly hebben wetenschappers tientallen dieren gekloond — alle uit volwassen cellen. Kan dezelfde technologie worden gebruikt om volwassen mensen te klonen?

[Kader/Illustraties op blz. 7]

Kunnen mensen gekloond worden?

In 1997 haalde een schaap met de naam Dolly over de hele wereld de krantenkoppen. Wat was er zo speciaal aan Dolly? Ze was het eerste zoogdier dat met succes was gekloond uit een volwassen cel, afkomstig van de borstklier van een ooi. Zo werd Dolly een jongere „tweelingzus” van het schaap waarvan de cel afkomstig was. Vóór Dolly hadden wetenschappers tientallen jaren dieren gekloond uit embryonale cellen. Weinigen dachten dat het mogelijk was een cel van een volwassen zoogdier te herprogrammeren met het doel een ander dier voort te brengen dat het genetische evenbeeld ervan is. Klonen uit een volwassen cel maakt het mogelijk vooraf te zien hoe het nageslacht zal worden.

Het doel van de wetenschappers die Dolly kloonden, was het verbeteren van landbouwhuisdieren als waardevolle bron voor de productie van geneesmiddelen die in hun melk worden uitgescheiden. Het bericht van het succes van de wetenschappers werd in februari 1997 gepubliceerd in het wetenschappelijke tijdschrift Nature onder de titel „Levensvatbaar nageslacht verkregen uit foetale en volwassen zoogdiercellen”. De media toonden al snel grote belangstelling voor het bericht en de implicaties ervan. Twee weken later prijkte een foto van Dolly op de voorkant van het tijdschrift Time met het opschrift „Zal er ooit een tweede exemplaar van u bestaan?” Diezelfde week bevatte het tijdschrift Newsweek een omslagserie getiteld „Kunnen we mensen klonen?”

Na Dolly hebben wetenschappers tientallen dieren gekloond — alle uit volwassen cellen. Kan dezelfde technologie worden gebruikt om volwassen mensen te klonen? Ja, zeggen sommige biologen. Is dat al gedaan? Nog niet. Ian Wilmut, de Britse wetenschapper die aan het hoofd stond van het team dat Dolly kloonde, wijst erop dat klonen momenteel nog „een zeer inefficiënte procedure” is, waarbij ongeveer tien keer zoveel foetussen sterven als bij de normale voortplanting.

Sommigen vragen zich af: ’Als iemand de techniek nu eens zou verbeteren en, laten we zeggen, een hele serie Hitlers zou klonen?’ In een poging die vrees te sussen, wijst Wilmut erop dat hoewel een gekloond kind genetisch identiek zou zijn aan de persoon uit wie het gekloond is, een gekloond mens toch door zijn omgeving beïnvloed zou worden en een eigen persoonlijkheid zou ontwikkelen, net zoals dat met een natuurlijke tweeling het geval is.

[Kader/Illustraties op blz. 8, 9]

DNA-detectives

Het menselijk lichaam is opgebouwd uit zo’n honderd biljoen cellen. De meeste cellen hebben een kern. In elke kern bevinden zich 46 pakketjes die chromosomen worden genoemd. Elk chromosoom bevat één dicht ineengewonden, op een draad gelijkend molecuul, DNA genaamd. Men schat dat zich in het DNA wel 100.000 genen bevinden, die zo ongeveer als grotere en kleinere steden langs een snelweg liggen. Onze genen bepalen grotendeels elk kenmerk van ons lichaam — onze ontwikkeling in de baarmoeder, ons geslacht, onze fysieke kenmerken en onze groei tot volwassenheid. Wetenschappers geloven tevens dat ons DNA een „klok” bevat die bepaalt hoe lang we zullen leven.

Het DNA van mensen en dieren lijkt opmerkelijk veel op elkaar. De genetische opbouw van chimpansees verschilt bijvoorbeeld slechts één procent van die van mensen. Toch is die kloof tien keer zo groot als de verschillen tussen het DNA van twee willekeurige mensen. Maar juist die oneindig kleine verschillen zijn verantwoordelijk voor de vele kenmerken die elk van ons tot een uniek individu maken.

Iets minder dan tien jaar geleden begonnen wetenschappers aan een gecompliceerde taak — het bepalen van de precieze volgorde van de scheikundige bestanddelen in het menselijk DNA. Deze taak, bekend als het Menselijk-Genoomproject, is een ambitieus en reusachtig project en zal miljarden dollars kosten. De verzamelde gegevens zouden naar schatting 200 boeken kunnen vullen, elk ter grootte van een 1000 bladzijden tellend telefoonboek. Om al die informatie te lezen, zou iemand daar 26 jaar lang 24 uur per dag mee bezig moeten zijn!

Wat in de media vaak over het hoofd wordt gezien, is dat wanneer deze informatie verzameld is, ze nog steeds geïnterpreteerd zal moeten worden. Er zullen nieuwe hulpmiddelen nodig zijn om de gegevens te analyseren. Genen identificeren is één ding; het is iets heel anders te weten wat ze doen en hoe ze samenwerken zodat er een mens ontstaat. Een vooraanstaand bioloog noemde het Menselijk-Genoomproject „de heilige graal van de genetica”. De geneticus Eric Lander suggereerde echter een nuchterder beschrijving: „Het is een onderdelenlijst”, zegt hij. „Als ik u de onderdelenlijst van de Boeing 777 zou geven en dat vliegtuig zou uit 100.000 onderdelen bestaan, dan denk ik niet dat u het in elkaar zou kunnen zetten, en u zou zeker niet begrijpen hoe het kan vliegen.”

[Diagram]

(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)

CEL

KERN

CHROMOSOMEN

DNA

BASENPAAR