Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Mijn voornaamste zorg — Loyaal blijven

Mijn voornaamste zorg — Loyaal blijven

Mijn voornaamste zorg — Loyaal blijven

VERTELD DOOR ALEXEI DAVIDJOEK

Het was in het jaar 1947, op een paar kilometer van Laskiv, ons dorp in de Oekraïne, vlak bij de Poolse grens. Mijn oudere vriend Stepan diende als koerier om bijbelse lectuur uit Polen binnen te smokkelen in Oekraïne. Op een avond werd hij gezien door een grenswacht die hem achtervolgde en doodschoot. Twaalf jaar later had de dood van Stepan een dramatische uitwerking op mijn leven, zoals ik later zal uitleggen.

TEGEN de tijd dat ik in Laskiv werd geboren, in 1932, waren er in ons dorp tien gezinnen van Bijbelonderzoekers, zoals Jehovah’s Getuigen toen bekendstonden. Onder hen waren mijn ouders, die tot aan hun dood halverwege de jaren ’70 een voortreffelijk voorbeeld van loyaliteit aan Jehovah hebben gegeven. Mijn hele leven is het ook mijn voornaamste zorg geweest loyaal te zijn aan God. — Psalm 18:25.

Toen in 1939 de Tweede Wereldoorlog uitbrak, werd het gebied in het oosten van Polen waar we woonden, ingelijfd bij de Sovjet-Unie. Tot juni 1941, toen de Duitsers ons gebied binnenvielen en bezetten, stonden we onder het sovjetbewind.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog had ik het op school vaak moeilijk. De kinderen leerden nationalistische liederen te zingen en mee te doen met militaire oefeningen. Tijdens één onderdeel van onze opleiding moesten we zelfs leren hoe we een granaat moesten gooien. Maar ik weigerde zowel patriottische liederen te zingen als aan militaire training mee te doen. Dat ik op jonge leeftijd leerde voor mijn op de bijbel gebaseerde overtuiging op te komen, heeft me geholpen in de jaren die daarop volgden loyaal aan God te blijven.

In het gebied van onze gemeente waren zo veel mensen die geïnteresseerd waren in de bijbelse waarheid dat er twee pioniers, zoals volletijdpredikers van Jehovah’s Getuigen worden genoemd, aan ons gebied werden toegewezen om hen te helpen. Een van de pioniers, Ilja Fedorovitsj, bestudeerde ook met mij de bijbel en leidde me op in de bediening. Tijdens de Duitse bezetting werd Ilja gedeporteerd en in een nazi-concentratiekamp gevangengezet, waar hij is overleden.

Vaders strijd om neutraal te blijven

In 1941 probeerden de sovjetautoriteiten mijn vader een document te laten tekenen waarin hij beloofde geld te zullen betalen om de oorlog te helpen financieren. Hij vertelde hun dat hij geen enkele partij in de oorlog kon ondersteunen en dat hij als dienaar van de ware God neutraal zou blijven. Vader werd als vijand gebrandmerkt en tot vier jaar gevangenisstraf veroordeeld. Maar hij zat slechts vier dagen gevangen. Hoe kwam dat? Omdat het Duitse leger op de zondag nadat hij gevangen was gezet het gebied waar we woonden, bezette.

Toen de gevangenisbewakers hoorden dat de Duitsers vlakbij waren, openden ze de gevangenispoorten en vluchtten. Buiten werden de meeste gevangenen door sovjetsoldaten doodgeschoten. Vader vertrok niet onmiddellijk maar ontkwam later naar het huis van vrienden. Van daar uit stuurde hij een berichtje naar Moeder om zijn papieren te brengen die aantoonden dat hij gevangen had gezeten wegens zijn weigering de Sovjets in de oorlog te ondersteunen. Toen Vader die documenten aan de Duitse autoriteiten liet zien, lieten ze hem in leven.

De Duitsers wilden de namen weten van alle mensen die met de Sovjets hadden samengewerkt. Ze zetten Vader onder druk om hen te verraden, maar hij weigerde dit. Hij legde zijn standpunt van neutraliteit uit. Als hij iemand had opgenoemd, zou hij of zij zijn doodgeschoten. Vaders neutraliteit heeft daarom ook het leven van andere mensen gered, die hem hiervoor zeer dankbaar waren.

Het werk ondergronds

In augustus 1944 keerden de Sovjets naar Oekraïne terug en in mei 1945 kwam er een einde aan de Europese fase van de Tweede Wereldoorlog. Daarna sloot het zogenoemde IJzeren Gordijn degenen onder ons die zich in de Sovjet-Unie bevonden, af van de rest van de wereld. Het was zelfs moeilijk contacten te onderhouden met Jehovah’s Getuigen over de grens in Polen. Moedige Getuigen glipten over de grens en kwamen dan terug met een paar kostbare exemplaren van het tijdschrift De Wachttoren. Omdat onze woning in Laskiv maar acht kilometer van de grens af lag, hoorde ik over de gevaren waarmee deze koeriers te maken kregen.

Een Getuige die Silvester heette, stak bijvoorbeeld tweemaal de grens over en kwam beide keren zonder problemen terug. Maar op zijn derde tocht werd hij opgemerkt door de grenspatrouilles en hun waakhonden. De soldaten riepen dat hij moest blijven staan, maar Silvester rende voor zijn leven. Zijn enige kans om de honden te ontwijken was zich in het water van een nabijgelegen meer te begeven. De hele nacht zat hij tot aan zijn nek toe in het water en hield hij zich verborgen tussen het hoge riet. Toen de patrouilles ten slotte hun zoektocht staakten, strompelde Silvester uitgeput naar huis.

Zoals gezegd, werd Silvesters neef Stepan gedood bij een poging de grens over te steken. Toch was het belangrijk dat we contact bleven houden met Jehovah’s volk. Door de inspanningen van moedige koeriers waren we in staat geestelijk voedsel en nuttige leiding te ontvangen.

Het jaar daarop, in 1948, werd ik op een avond gedoopt in een klein meer vlak bij ons huis. Degenen die gedoopt zouden worden, kwamen in ons huis bijeen maar ik wist niet wie ze waren omdat het donker was en alles in het diepste geheim plaatsvond. Wij doopkandidaten zeiden niets tegen elkaar. Ik weet niet wie de dooplezing hield, me de doopvragen stelde toen we bij het meer stonden, of wie me heeft ondergedompeld. Toen ik jaren later wat gegevens uitwisselde met een goede vriend, kwamen we erachter dat we ons allebei onder de dopelingen van die avond hadden bevonden!

In 1949 kregen de Getuigen in Oekraïne een bericht uit Brooklyn waarin ze werden aangespoord om in Moskou een verzoekschrift in te dienen voor wettelijke erkenning van het predikingswerk in de Sovjet-Unie. Na deze instructie werd er via de minister van Binnenlandse Zaken een verzoekschrift gestuurd naar het presidium van de Opperste Sovjet van de USSR. Daarna kregen Mykola Pjatocha en Ilja Babijtsjoek het verzoek naar Moskou te gaan om het antwoord van de regering op ons verzoekschrift te vernemen. Daar stemden ze mee in en die zomer reisden ze naar Moskou.

De functionaris die deze delegatie ontving, luisterde terwijl ze hem de op de bijbel gebaseerde reden gaven voor ons werk. Ze legden uit dat ons werk werd gedaan als vervulling van Jezus’ profetie dat „dit goede nieuws van het koninkrijk . . . op de gehele bewoonde aarde [zal] worden gepredikt tot een getuigenis voor alle natiën” (Mattheüs 24:14). De functionaris zei echter dat de staat ons nooit wettelijk zou erkennen.

De Getuigen keerden terug naar huis en gingen naar de Oekraïense hoofdstad Kiëv om wettelijke erkenning te krijgen voor ons werk hier in Oekraïne. Ook hier werd het verzoek door de autoriteiten afgewezen. Ze zeiden dat Jehovah’s Getuigen alleen met rust zouden worden gelaten als ze de staat zouden ondersteunen. Getuigen moesten, zo zeiden ze, in het leger dienen en deelnemen aan verkiezingen. Opnieuw legden we ons standpunt van neutraliteit uit, namelijk dat we in navolging van Jezus Christus, onze Meester, geen deel van de wereld moeten zijn. — Johannes 17:14-16.

Kort daarna werden de broeders Pjatocha en Babijtsjoek gearresteerd, in staat van beschuldiging gesteld en veroordeeld tot 25 jaar gevangenisstraf. Rond die tijd, in 1950, werden veel Getuigen, onder wie mijn vader, door de autoriteiten weggehaald. Hij werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 25 jaar en naar Chabarovsk gestuurd, in de oostelijke uithoek van de Sovjet-Unie, een afstand van bijna 7000 kilometer!

Verbannen naar Siberië

In april 1951 voerde de sovjetstaat een georganiseerde aanval uit op de Getuigen in zijn westerse republieken die nu bekendstaan als Letland, Estland, Litouwen, Moldavië, Wit-Rusland en Oekraïne. In die maand werden zo’n 7000 van ons, onder wie Moeder en ik, naar Siberië verbannen. Er kwamen ’s nachts gewoon soldaten naar ons huis die ons meenamen naar het station. Daar werden we opgesloten in veewagens — ongeveer vijftig per wagon — en twee weken later werden we afgezet in een plaatsje dat Zalari heette, vlak bij het Baikalmeer in het district Irkoetsk.

Terwijl we daar in de sneeuw stonden, in de ijzige wind en omringd door gewapende soldaten, vroeg ik me af wat ons te wachten stond. Hoe zou ik hier loyaal aan Jehovah kunnen blijven? Om de kou te vergeten, begonnen we Koninkrijksliederen te zingen. Toen arriveerden er opzichters van plaatselijke ondernemingen die eigendom waren van de staat. Sommigen hadden mannen nodig voor zwaar lichamelijk werk, terwijl anderen vrouwen zochten om bijvoorbeeld voor het vee te zorgen. Moeder en ik werden naar het bouwterrein van de waterkrachtcentrale van Tagninskaja gebracht.

Toen we er aankwamen, zagen we rijen houten barakken waar de ballingen waren ondergebracht. Ik werd tewerkgesteld als tractorbestuurder en als elektromonteur. Moeder moest op een boerderij werken. We werden officieel geclassificeerd als gedeporteerden en niet als gevangenen. We waren dus vrij om ons binnen een kleine straal van de krachtcentrale te begeven, hoewel het ons was verboden de volgende nederzetting te bezoeken die zo’n vijftig kilometer verderop lag. De autoriteiten oefenden druk op ons uit om een verklaring te tekenen waarin stond dat we altijd zouden blijven. Voor mij, een negentienjarige jongen, klonk dat als een eeuwigheid, dus weigerde ik. Toch bleven we vijftien jaar in die streek wonen.

Daar in Siberië was de Poolse grens niet slechts 8 kilometer bij ons vandaan, maar meer dan 6000 kilometer! Als Getuigen deden we alles wat we konden om ons weer in gemeenten te organiseren, waarbij we mannen aanwezen om de leiding te nemen. Eerst hadden we geen bijbelse lectuur behalve de paar exemplaren die enkele Getuigen hadden kunnen meenemen uit Oekraïne. Die werden met de hand gekopieerd en aan elkaar doorgegeven.

We begonnen al gauw vergaderingen te houden. Omdat velen van ons in barakken woonden, kwamen we de meeste avonden bij elkaar. Onze gemeente bestond uit zo’n vijftig personen en ik werd aangesteld om de theocratische bedieningsschool te leiden. Er waren weinig mannen in onze gemeente, dus hielden ook vrouwen oefenlezingen — een procedure die in 1958 elders in gemeenten van Jehovah’s Getuigen werd ingevoerd. Allen namen hun toewijzingen serieus en bezagen de school als een manier om Jehovah te loven en anderen in de gemeente aan te moedigen.

Onze bediening gezegend

Omdat we de barakken deelden met niet-Getuigen, ging er bijna geen dag voorbij of er werd met anderen over ons geloof gesproken, hoewel dit ten strengste verboden was. Na de dood van Josif Stalin, de sovjetpremier, in 1953, verbeterden de omstandigheden. We mochten openlijker met anderen over onze op de bijbel gebaseerde geloofsovertuiging spreken. Via correspondentie met vrienden in Oekraïne kwamen we erachter waar zich in ons gebied nog meer Getuigen bevonden en we namen contact met hen op. Hierdoor waren we in staat onze gemeenten in kringen te organiseren.

In 1954 trouwde ik met Olga, die ook uit Oekraïne was verbannen. Door de jaren heen was ze voor mij een grote steun in mijn dienst voor Jehovah. Het was Olga’s broer, Stepan, die in 1947 aan de grens tussen Oekraïne en Polen om het leven kwam. Later kregen we een dochter, Valentina.

Olga en ik ondervonden veel zegeningen in onze christelijke bediening in Siberië. We leerden bijvoorbeeld George kennen, die de voorganger was van een baptistengroep. We bezochten hem geregeld en studeerden met hem uit elke Wachttoren die maar beschikbaar was. George zag al gauw in dat wat Jehovah’s dienstknechten uit de bijbel prediken, de waarheid is. We begonnen ook te studeren met verscheidene van zijn vrienden die baptist waren. Wat was het ontroerend voor ons toen George en een aantal van zijn vrienden werden gedoopt en onze geestelijke broeders werden!

In 1956 werd ik aangesteld als reizende opziener, en daarvoor was het nodig dat ik in ons gebied elke week een gemeente bezocht. Ik werkte de hele dag en ging dan ’s avonds met mijn bromfiets op pad om de gemeente te bezoeken. De volgende ochtend vroeg reed ik terug, waarna ik naar mijn werk ging. Mychailo Serdinsky, die was aangesteld om me bij het reizende werk te assisteren, kwam in 1958 om bij een verkeersongeluk. Hij overleed op een woensdag, maar we stelden zijn begrafenis uit tot zondag om zoveel mogelijk Getuigen de gelegenheid te geven aanwezig te zijn.

Toen we met een grote groep op weg gingen naar de begraafplaats werden we gevolgd door de veiligheidsdienst. Een lezing houden die handelde over onze op de bijbel gebaseerde hoop op de opstanding betekende het risico lopen gearresteerd te worden. Maar ik voelde de behoefte over Mychailo en zijn prachtige toekomstvooruitzichten te spreken. Hoewel ik de bijbel gebruikte, werd ik niet door de veiligheidsdienst gearresteerd. Kennelijk vonden ze dat ze er niets mee zouden opschieten, en ik was toch al een bekende omdat ik vaak als „gast” op hun hoofdkwartier was ondervraagd.

Verraden door een informant

In 1959 arresteerde de veiligheidsdienst twaalf Getuigen die de leiding hadden genomen in het predikingswerk. Diverse anderen werden opgeroepen voor verhoor en daar hoorde ik ook bij. Toen het mijn beurt was te worden ondervraagd, was ik verbijsterd de beambten een opsomming te horen geven van vertrouwelijke details over ons werk. Hoe konden ze die dingen weten? Klaarblijkelijk was er een informant, iemand die veel over ons wist en die geruime tijd voor de staat had gewerkt.

De twaalf die waren gearresteerd, bevonden zich in aangrenzende cellen en ze spraken af om geen woord meer tegen de autoriteiten te zeggen. Op die manier zou de informant tijdens het proces in eigen persoon moeten verschijnen om tegen hen te getuigen. Hoewel mij niets ten laste was gelegd, ging ik naar de rechtszaal om te zien wat er zou gebeuren. De rechter stelde vragen en de twaalf zwegen. Toen legde een Getuige die Konstantyn Polisjtsjoek heette en die ik al jaren kende, een verklaring af tegen de twaalf. Het slot van de rechtszaak was dat een paar van de Getuigen gevangenisstraffen kregen. Buiten het gerechtsgebouw, op straat, liep ik Polisjtsjoek tegen het lijf.

„Waarom heb je ons verraden?”, vroeg ik.

„Omdat ik niet meer geloof”, antwoordde hij.

„Wat geloof je niet meer?”, vroeg ik.

„Ik kan niet langer in de bijbel geloven”, antwoordde hij.

Polisjtsjoek had ook mij kunnen verraden maar in zijn getuigenverklaring had hij mijn naam niet genoemd. Dus vroeg ik hem waarom hij dat niet had gedaan.

„Ik wil niet dat jij de gevangenis in gaat”, legde hij uit. „Ik voel me nog steeds schuldig vanwege je zwager, Stepan. Ik was er verantwoordelijk voor dat hij over de grens werd gestuurd die nacht dat hij werd gedood. Daar heb ik echt spijt van.”

Zijn woorden maakten me in de war. Wat was zijn geweten verwrongen geraakt! Hij voelde wroeging over de dood van Stepan en toch had hij nu Jehovah’s dienstknechten verraden. Ik heb Polisjtsjoek nooit meer gezien. Een paar maanden later is hij overleden. Te zien dat iemand die ik jarenlang had vertrouwd onze broeders verraadde, liet bij mij diepe emotionele littekens achter. Maar de ervaring heeft me een waardevolle les geleerd: Polisjtsjoek was deloyaal omdat hij ermee ophield de bijbel te lezen en erin te geloven.

We moeten deze les beslist onthouden: om loyaal aan Jehovah te blijven, moeten we een geregelde studie van de Heilige Schrift maken. De bijbel zegt: „Beveilig uw hart, . . . want daaruit zijn de oorsprongen van het leven.” Bovendien zei de apostel Paulus tegen christenen dat ze op moesten passen. Waarvoor? „Dat er zich in niemand van u ooit een goddeloos, ongelovig hart ontwikkelt, doordat hij zich terugtrekt van de levende God.” — Spreuken 4:23; Hebreeën 3:12.

Terug naar Oekraïne

Toen in 1966 onze ballingschap in Siberië was geëindigd, gingen Olga en ik weer in Oekraïne wonen, in Sokal, een plaats op zo’n tachtig kilometer van Lviv. We hadden het druk, want er waren in Sokal en de vlakbij gelegen plaatsen Cervonograd en Sosnivka maar 34 Getuigen. Tegenwoordig zijn er in dat gebied elf gemeenten!

Olga is getrouw gebleven tot aan haar dood in 1993. Ik trouwde drie jaar later met Lidija en sinds die tijd is ze een grote steun voor me geweest. Daarbij zijn mijn dochter, Valentina, en haar gezin ijverige dienstknechten van Jehovah en ook een bron van aanmoediging. Wat me echter de grootste vreugde blijft geven, is dat ik loyaal ben gebleven aan Jehovah, een God die loyaal handelt. — 2 Samuël 22:26.

Op 18 februari 2000, toen dit artikel in voorbereiding was voor publicatie, is Alexei Davidjoek in getrouwheid aan Jehovah gestorven.

[Illustratie op blz. 20]

Onze gemeente in oostelijk Siberië die in 1952 vergaderingen hield in de barakken

[Illustratie op blz. 23]

Onze theocratische bedieningsschool in 1953

[Illustratie op blz. 23]

De begrafenis van Mychailo Serdinsky in 1958

[Illustratie op blz. 24]

Met Lidija, mijn vrouw