Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

In de kracht van God beproevingen het hoofd bieden

In de kracht van God beproevingen het hoofd bieden

In de kracht van God beproevingen het hoofd bieden

VERTELD DOOR STEPAN KOZJEMBA

Op een avond begin april 1951 reden vrachtwagens vol sovjettroepen ons Oekraïense dorp Stenjatyn binnen. Gewapende soldaten omsingelden van tevoren geselecteerde huizen en voerden hele gezinnen van Jehovah’s Getuigen weg en deporteerden hen naar Siberië. Als een gevoelige jongen van twaalf jaar vroeg ik me af waarom ze zo werden behandeld en hoe ze zulk lijden konden verduren.

IK BEN in oktober 1938 geboren in het dorp Stenjatyn. Moeder stierf twee weken na mijn geboorte, en Vader sneuvelde in 1944 toen hij in het sovjetleger tegen Duitsland vocht. De zussen van mijn vader, Olena en Anna, namen me in huis en voedden me op.

Als jongen kende ik verschillende Getuigen van Jehovah in ons dorp. Telkens wanneer ze de gelegenheid kregen, spraken ze met mij en anderen over het Messiaanse koninkrijk. Na verloop van tijd raakte ik bevriend met enkele van de jonge Getuigen. Toen zij door de sovjettroepen werden weggevoerd en naar Siberië werden gedeporteerd, was ik stomverbaasd.

Maar niet alle Getuigen werden verbannen. Stepan, een Getuige die vlak bij ons woonde, mocht blijven, omdat de anderen in het gezin geen Getuigen waren. Hij was zes jaar ouder dan ik, en toen ik van school kwam, werkte ik met hem samen als timmerman. Hij bestudeerde de bijbel met me, en gebruikte daarbij elk exemplaar van De Wachttoren dat maar beschikbaar was. Stepan, die de ware God, Jehovah, nu in Estland dient, vond het geweldig dat ik me in juli 1956 liet dopen.

Tegenstand was een deel van het leven van elke dienstknecht van Jehovah in Oekraïne. De autoriteiten deden huiszoekingen om naar bijbelse lectuur te zoeken, dus had ik een aantal geheime bergplaatsen. Mijn tantes Olena en Anna, die Grieks-katholiek waren, waren het niet eens met mijn contact met de Getuigen. Ze probeerden me er zelfs toe te brengen niet meer met hen om te gaan. Net als de apostel Paulus voelde ik me soms ’onder zeer sterke druk, die mijn krachten te boven ging’. Maar mijn band met Jehovah God gaf me de kracht om elke beproeving te doorstaan. — 2 Korinthiërs 1:8; Filippenzen 4:13.

Mijn strijd om neutraal te blijven

Jonge mannen van achttien jaar waren verplicht in het sovjetleger te dienen. Op grond van mijn kennis van de bijbel was ik vastbesloten neutraal te blijven ten aanzien van de aangelegenheden van de wereld, wat betekende dat ik weigerde in het sovjetleger te gaan (Jesaja 2:4; Johannes 17:14-16). Olena en Anna moedigden mij aan soldaat te worden, ook al was hun eigen broer, mijn vader, in de oorlog gesneuveld.

Nadat ik mijn oproep had gekregen, ging ik naar het militaire hoofdkwartier in ons gebied en zette mijn standpunt uiteen. Ik werd meteen gearresteerd en vervolgens opgesloten terwijl de aanklacht tegen mij werd opgesteld. Het proces vond achter gesloten deuren plaats; zelfs mijn tantes werden niet van de datum op de hoogte gesteld. Ik gaf de rechter, de aanklager en de jury van twee man een grondig getuigenis. Na twintig minuten was het allemaal voorbij. Mijn straf: vijf jaar achter slot en grendel plus nog eens vijf jaar waarin ik bepaalde rechten als burger kwijt zou zijn.

Mijn straf uitzitten

Na het proces werd ik in Lviv in de gevangenis gezet. Gedurende de drie maanden vanaf mijn arrestatie tot mijn overplaatsing naar een werkkamp had ik geen christelijke omgang, geen bijbel en geen bijbelse lectuur. Maar ik bleef geestelijk actief door getuigenis te geven aan medegevangenen, die mijn weigering om in het leger te dienen moeilijk konden begrijpen. Tijdens deze maanden verliet ik me op de persoonlijke studie die ik had verricht voordat ik gevangen werd gezet. Deze ervaring leerde me iets heel waardevols: persoonlijke studie van de bijbel helpt ons een geestelijke reserve op te bouwen die ons staande houdt als zich beproevingen voordoen. — Johannes 14:26.

In april 1958 werd ik overgeplaatst naar werkkamp 21, bij Dnepropetrovsk, ruim 700 kilometer van huis, om de rest van mijn straf uit te zitten. Daar stonden we om zes uur ’s ochtends op en na het ontbijt werden we in vrachtwagens geladen en naar onze werkplek ongeveer 50 kilometer buiten het kamp gebracht. We werkten acht uur op een bouwterrein, en daarna werden we voor de nacht naar het kamp teruggebracht.

Onze slaapruimten waren barakken in elk waarvan ongeveer honderd gevangenen waren ondergebracht. Het voedsel was erbarmelijk en de leefomstandigheden Spartaans; maar ik had tenminste het gezelschap van twee mede-Getuigen in mijn barakken. Elk van ons deed er bewust moeite voor de andere twee aan te moedigen. Dat is nog een manier waarop Jehovah zijn dienstknechten in nood kracht geeft — door de omgang met medegelovigen. — 2 Korinthiërs 7:6.

In totaal waren er twaalf Getuigen in het kamp. Sommigen van hen hadden familieleden buiten het kamp die bladzijden van De Wachttoren verborgen in voedselpakketten naar ons toe smokkelden. De meeste pakketten werden door de bewakers geopend, die de inhoud controleerden voordat ze ze aan ons doorgaven. Maar om ontdekking te voorkomen, werden bladzijden van De Wachttoren in plastic verpakt en in blikken jam gestopt; de bewakers namen niet de moeite die te openen. Als we de artikelen eenmaal hadden, schreven we ze met de hand over en verdeelden we ze onder elkaar.

We deden ook ons best om over Gods koninkrijk te prediken, en Jehovah zegende onze inspanningen. Ik leerde bijvoorbeeld een gevangene kennen die Sergei heette en als boekhouder had gewerkt bij een overheidsonderneming in het oosten van Oekraïne. Toen er op zijn werk fraude werd ontdekt, werd hij verantwoordelijk geacht en tot tien jaar gevangenisstraf veroordeeld. Verschillende Getuigen in de gevangenis hebben met hem gestudeerd, en gebruikten daarbij elk tijdschrift dat maar beschikbaar was. Sergei reageerde gunstig en zei na verloop van tijd tegen me: „Als ik uit het kamp kom, wil ik als een Getuige van Jehovah worden gedoopt!” Sergei hield zijn woord en werd kort na zijn vrijlating gedoopt, en hij heeft Jehovah loyaal tot zijn dood gediend.

Verwarring over Romeinen hoofdstuk 13

Ik werd in januari 1963 vrijgelaten en keerde naar mijn geboortedorp, Stenjatyn, terug. Bijna meteen merkte ik dat er iets mis was in de plaatselijke gemeente in Sokal. De sfeer onder de broeders en zusters was gespannen. Wat was het probleem? Wat had tot deze onzekere situatie geleid?

Jarenlang hadden de sovjetautoriteiten geprobeerd verdeeldheid te zaaien onder Jehovah’s volk door broeders voor ondervraging op te pakken en hun te suggereren dat de Getuigen werden gebruikt om de belangen van de Verenigde Staten van Amerika te bevorderen. De autoriteiten raadden de Getuigen in de Sovjet-Unie aan hun eigen afgescheiden organisatie te vormen, en zeiden dat ze dan vreedzame betrekkingen met de staat konden onderhouden en hun religie zonder vervolging konden beoefenen. De autoriteiten lieten dit allemaal heel aantrekkelijk klinken.

Toen werd er in een artikel in The Watchtower van 15 november 1962, dat later in de Oekraïense uitgave van 1 juli 1964 verscheen, een nieuw begrip van Romeinen hoofdstuk 13 uiteengezet. Tot die tijd hadden we begrepen dat „de superieure autoriteiten” waarvan in vers 1 melding wordt gemaakt, Jehovah God en Jezus Christus zijn, maar De Wachttoren zei dat „de superieure autoriteiten” in werkelijkheid staan voor de aardse regeringen en dat die „door God in hun relatieve posities [zijn] geplaatst”. — Romeinen 13:1.

Sommige Getuigen vonden het moeilijk deze aangepaste zienswijze te aanvaarden, aangezien de leiders van de aardse regering in de Sovjet-Unie zo wreed waren geweest in hun pogingen om de ware aanbidding van God uit te roeien. Deze Getuigen dachten daarom dat De Wachttoren met het nieuwe begrip niet afkomstig was van de officiële organisatie van Jehovah’s Getuigen. Ze dachten dat de inlichtingen in plaats daarvan verzonnen waren door degenen die compromissen sloten met de autoriteiten om de Getuigen meer onderworpen aan de sovjetstaat te maken.

Dus elke dienstknecht van Jehovah in Oekraïne stond voor de vraag: Welke groep heeft gelijk en welke heeft het mis? Ik sloeg de Getuigen aan beide zijden van het geschilpunt gade en vroeg mezelf af: ’Wat zijn hun motieven?’ Al gauw kon ik een duidelijk verschil tussen beide zijden zien.

De meerderheid van de Getuigen van Jehovah, van wie sommigen de nieuwe uitleg van Romeinen hoofdstuk 13 misschien niet helemaal begrepen, wilde loyaal blijven aan Jehovah en zijn organisatie. Maar anderen waren gaan betwijfelen of recente uitgaven van het Wachttoren-, Bijbel- en Traktaatgenootschap nog steeds afkomstig waren van de officiële organisatie van Jehovah’s Getuigen. Zulke personen waren ook geneigd een extreme kijk op een aantal zaken te hebben. Ze vonden bijvoorbeeld dat het verkeerd was als een bruid op haar trouwdag een witte jurk droeg of dat huwelijkspartners een trouwring droegen. Een aantal personen verliet de organisatie. Maar na verloop van tijd zagen vrij velen van hen hun fout in en gingen Jehovah weer dienen.

Ondergrondse activiteit

Ook al waren onze christelijke activiteiten verboden, we hielden wanneer dat maar mogelijk was onze wekelijkse vergaderingen in groepen van tien tot vijftien personen. Uit de vergaderingen putten we geestelijke kracht, door zowel onze bijbelstudie als de omgang na de studie. We wisselden ervaringen uit, en dat hielp ons te beseffen dat elk van ons dezelfde strijd moest voeren. We namen ter harte wat de apostel Petrus schreef: „Dezelfde dingen in de vorm van lijden [voltrekken] zich aan de gehele gemeenschap van uw broeders in de wereld.” — 1 Petrus 5:9.

Artikelen in De Wachttoren vormden de basis voor onze besprekingen. Hoe bereikten de tijdschriften ons? Getuigen die als koerier dienstdeden, brachten exemplaren op microfilm over de grens Oekraïne in. Deze films werden langs een vooraf afgesproken route van de ene Getuige aan de andere doorgegeven. Dan maakte elk van hen genoeg kopieën voor zijn gemeente. Soms was ik betrokken bij het maken van zulke kopieën. Ik werkte overdag en bleef ’s nachts druk bezig in Jehovah’s dienst met het vervaardigen van tijdschriften en het doen van andere dingen. Het was niet gemakkelijk ons aan het schema te houden, maar degenen onder ons die verantwoordelijkheid in de organisatie droegen, merkten dat Jehovah ’de vermoeide kracht geeft’. — Jesaja 40:29.

We creëerden gelegenheden om over de bijbel te praten met mensen die we ontmoetten. Velen van ons deden dat terwijl ze met het openbaar vervoer reisden. Een veelgebruikte methode om een gesprek aan te knopen was gewoon de krant te lezen en dan terloops tegen een medepassagier iets te zeggen over het laatste nieuws. Als een gesprek eenmaal op gang was, brachten we het op een bijbels onderwerp. Zo verbreidden we het goede nieuws in ons gebied.

Een bekwame vrouw

In 1965 trouwde ik met Tamara, die als dienstknecht van de ware God was grootgebracht en wist wat het betekende onder beproevingen aan haar geloof vast te houden. Haar broer Sergei was drie keer voor zijn activiteiten als Getuige gearresteerd en berecht. De laatste keer werden er exemplaren van De Wachttoren in zijn bezit aangetroffen en werd hij tot tien jaar gevangenisstraf veroordeeld. Tamara zelf was door de autoriteiten voor ondervraging naar hun hoofdkantoor gebracht en met gevangenzetting bedreigd.

Het was moeilijk om na ons huwelijk woonruimte te vinden, maar een gezin dat in Sokal woonde en de Getuigen vriendelijk gezind was, bood ons tegen een lage huur een kleine kamer in hun huis aan. Dit gezin verzekerde ons dat Tamara in de kamer kon blijven wonen mocht ik weer gearresteerd en in de gevangenis gezet worden. Mijn vrouw en ik waren Jehovah dankbaar voor zijn zegen en het gezin dankbaar voor hun goedheid. Later, toen het gezin met een sterfgeval te maken kreeg, maakte Tamara van de gelegenheid gebruik om de opstandingshoop uiteen te zetten aan de dochter, Galina. De zaden van bijbelse waarheid gingen vrucht dragen en Galina ging onze Schepper liefhebben. Ze werd gedoopt en dient Jehovah nu samen met haar man.

In de jaren ’70 reisde ik de meeste weekends naar verschillende delen van Oekraïne alsook naar Moldavië en de Karpaten, waar ik vergaderde met degenen die de leiding namen in Jehovah’s organisatie en hen aanmoedigde. Meestal ging ik vrijdagavond weg en kwam ik zondag laat weer thuis. Tamara wist zelden waar ik naartoe ging en was er soms niet eens zeker van of ik wel zou terugkomen. Dit is jaren zo gegaan. Ik kan alleen maar bevestigen wat de bijbel zegt over een bekwame vrouw: „Haar waarde gaat die van koralen ver te boven.” — Spreuken 31:10.

In die tijd was aan elke activiteit als een Getuige van Jehovah een bepaald risico verbonden. Alleen door de kracht die Jehovah geeft, waren we in staat door te zetten. Talloze keren stond ik voor moeilijke situaties en wist ik niet wat ik moest doen. Dan bad ik altijd in stilte en vertrouwde voor kracht op Jehovah. Dat werd een leefwijze voor ons. — Handelingen 4:29.

Recentere tijden

Met het verstrijken van de tijd werd het leven voor dienstknechten van Jehovah in Oekraïne gemakkelijker. De vervolging nam af en gevangenisstraffen werden vervangen door boetes. In de jaren ’80 begonnen de autoriteiten te beseffen dat Jehovah’s Getuigen echt een internationale organisatie vormen. Dus door de Getuigen in Oekraïne en op andere plaatsen in de Sovjet-Unie in de gevangenis te zetten, bracht de staat zijn reputatie in het buitenland schade toe. Ik herinner me dat ik ondervraagd werd door een functionaris die tegen me zei: „We beseffen nu dat religie niet slecht hoeft te zijn. Onze voornaamste zorg is dat een religieuze groepering de staat geen schade berokkent.”

In Oost-Europa begon tegen het einde van de jaren ’80 het IJzeren Gordijn open te gaan, en sindsdien hebben we in Oekraïne steeds meer vrijheid gekregen. In 1991 werd ons predikingswerk wettelijk erkend. Later, in september 1998, opende het Wachttorengenootschap in Lviv een bijkantoor. Begin 1999 begon men met de bouw van een nieuw bijkantoorcomplex dat plaats zal bieden aan ruim 170 werkers. We hebben nu in Oekraïne ruim 112.000 personen die een aandeel hebben aan het predikingswerk, en meer dan 250.000 woonden in 2000 de Gedachtenisviering bij. Het opvallendst is het aantal jonge mensen in onze gelederen. Op een congres in Kiëv in 1991 vroeg een verslaggeefster me:

„Waar zijn al deze mensen vandaan gekomen? Ik dacht dat er geen Getuigen in de Sovjet-Unie waren, en opeens zijn er duizenden!”

„We zijn niet plotseling, van de ene dag op de andere ontstaan”, zei ik tegen haar. „We dienen Jehovah hier al jaren.”

„Hoe trekt u zo veel jonge mensen tot uw religie aan?”, wilde ze weten.

„Dat kunt u het beste aan de jongeren zelf vragen. Laat hen u vertellen waarom ze Jehovah willen dienen.”

„Dat heb ik al gedaan”, zei de verslaggeefster. „Ze zeiden dat ze het fijn vinden.”

„Dan is dat de reden”, zei ik toen. „Als onze jonge mensen dat zeggen, dan is dat de verklaring.”

Jonge mensen zijn niet de enigen die het fijn vinden Jehovah te dienen. Tamara en ik dienen hem nu samen al meer dan tachtig jaar en zouden ons geloof voor niets ter wereld willen ruilen. Hoewel we Getuigen van Jehovah zijn, hebben we nog steeds problemen. We beseffen dat iedereen zo lang dit oude samenstel nog bestaat, moeilijkheden zal blijven hebben. Maar we zijn beter toegerust om beproevingen het hoofd te bieden dan enige andere groep mensen op aarde. We blijven vastbesloten deze beproevingen het hoofd te bieden zoals we dat in het verleden hebben gedaan, in de kracht van onze almachtige God, Jehovah. Wij denken er net zo over als Mozes toen hij het overwinningslied zong: „Mijn sterkte en mijn macht is Jah, want hij dient mij tot redding.” — Exodus 15:2.

[Illustratie op blz. 22]

Met mede-Getuigen in werkkamp 21

[Illustratie op blz. 22]

Microfilm van een Oekraïense „Wachttoren” (ware grootte)

[Illustratie op blz. 23]

Met mijn vrouw Tamara

[Illustratie op blz. 24, 25]

Een tekening van het nieuwe bijkantoorcomplex dat in Lviv wordt gebouwd

[Illustraties op blz. 25]

Waarom dienen in Oekraïne zo veel jonge mensen Jehovah?