Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Toen de berg ’de zee in wilde’

Toen de berg ’de zee in wilde’

Toen de berg ’de zee in wilde’

DOOR ONTWAAKT!-CORRESPONDENT IN VENEZUELA

TUSSEN de hoofdstad van Venezuela, Caracas, en de zee ligt een 2000 meter hoge berg die El Ávila heet. Ten noorden daarvan ligt een smalle, dichtbevolkte kuststrook. Daar ligt het belangrijkste vliegveld van Venezuela en om vanaf het vliegveld in Caracas te komen, moeten de reizigers door een tunnel die dwars door de berg is gegraven.

Na de zware regens van december vorig jaar kon de doordrenkte El Ávila niet meer hebben. Het was alsof zijn flanken openbarstten toen er tienduizenden kubieke meter water van de berg omlaagstortte. Het leek, zoals iemand het omschreef, alsof de berg ’de zee in wilde’. Woningen — van krotten tot villa’s — werden verzwolgen in een lawine van water, modder, rotsblokken en bomen. Bedden, koelkasten, televisies en zelfs mensen werden meegesleurd. Een bejaarde man zei dat hij dacht dat dit het einde van de wereld was.

Na verloop van tijd hield de regen op en begon het water te zakken. Volgens één schatting zijn er zo’n 50.000 mensen omgekomen en 400.000 dakloos geworden. Met recht is dit dan ook „de ergste natuurramp in de geschiedenis van Venezuela” genoemd.

Ternauwernood ontkomen

Op 15 december kwamen Juan Carlos Lorenzo en zijn vader vast te zitten tussen twee gezwollen rivieren. Ze lieten hun auto achter en gingen een gebouw binnen waar al 35 mensen in zaten. Maar al gauw begon het water naar binnen te stromen en snel te stijgen. Ze wisten allemaal het dak te bereiken. Ondertussen werd het gebouw geramd door rotsblokken en boomstammen. Het duurde niet lang of er was van de muren op de begane grond en de eerste verdieping niets meer over, zodat alleen de kolommen en het dak overbleven. Het fragiele bouwsel stond te schudden terwijl er voortdurend tegenaan werd gebeukt.

Er verscheen een helikopter, maar die kon niet landen op het gammele gebouw. Toen de helikopter weer wegvloog, namen Juan Carlos en zijn vader onder tranen afscheid van elkaar in de overtuiging dat dit het einde betekende. Toen kwamen er twee helikopters. Een voor een werden alle mensen van het dak gehesen en in veiligheid gebracht terwijl de piloten met grote vaardigheid boven het gebouw bleven hangen. De helikopters vlogen nog niet weg, of het gebouw zakte in elkaar in het kolkende water. Ze waren net op tijd ontkomen!

Mensen werden bij duizenden geëvacueerd — in vliegtuigjes, over de weg en op militaire troepentransportschepen, ontworpen voor landingen op het strand. Lange rijen mensen — sommigen met kinderen op hun schouders — werden met touwen door de branding heen naar boten geleid. Hoewel sommigen een paar persoonlijke bezittingen konden redden, vertrokken velen met niet meer dan de kleren die ze aanhadden.

Hulpverlening

Op het bijkantoor van Jehovah’s Getuigen in Venezuela begon de hulpverlening zodra het nieuws van de ramp hen bereikte. Maar de wegen lagen óf vol puin óf ze waren volledig weggespoeld. Na een paar dagen werd één rijbaan van de belangrijkste snelweg opengesteld voor noodgevallen, en de wagens van de Getuigen met medicamenten en bevoegd personeel mochten erdoor. Later zei een beambte: „De overheid is zich ervan bewust dat Jehovah’s Getuigen tot de eersten behoorden die kwamen om hulp te bieden en om mensen uit het gebied weg te halen.”

De Getuigen organiseerden zoekacties naar degenen die hulp nodig hadden. Er werd transport geregeld om de evacués naar Caracas te brengen, waar velen met niets aankwamen. Er werden verzamelpunten in de stad opgezet om voedsel, kleding en medicijnen aan behoeftigen uit te delen. Maar de meesten van hen hadden meer nodig dan voedsel en kleding. Ze zaten dringend verlegen om onderdak. Hun christelijke broeders en zusters namen hen graag in huis.

Zelfs toen de ramp al lang voorbij was, hadden mensen nog vrienden en familieleden bij zich inwonen. Joel en Elsa, Getuigen in Puerto Cabello, wonen in een klein appartement. Een maand na het noodweer hadden ze nog steeds zestien mensen bij zich inwonen. Velen waren niet alleen hun huis kwijt, maar ook hun baan. De plaats waar ze hadden gewerkt, bestond gewoon niet meer.

Het was droevig om te zien hoe voorheen bruisende vakantieoorden en havenplaatsen vrijwel onherkenbaar waren geworden. Er staken enkele auto’s uit de modder omhoog, terwijl andere tegen een muur waren geplakt, om een paal waren gewrongen of in een deur of een raam geklemd zaten. Een laag opgedroogde modder — op sommige plaatsen wel drie meter dik — maakte de straten zo hoog dat als iemand erop liep, hij zich op ooghoogte bevond met de bovenverdieping of zelfs het dak van de gebouwen die hij passeerde!

Sommigen in Venezuela zeiden dat de ramp hun een waardevolle les had geleerd — hun vertrouwen niet in materiële dingen te stellen (Lukas 12:29-31). Een aantal mensen kreeg waardering voor de raad van Jezus Christus: „Vergaart u niet langer schatten op de aarde, waar mot en roest ze verteren en waar dieven inbreken en stelen. Vergaart u veeleer schatten in de hemel, waar noch mot noch roest ze verteren en waar dieven niet inbreken en stelen. Want waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn.” — Mattheüs 6:19-21.

[Kaart/Illustraties op blz. 16, 17]

(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)

VENEZUELA

Caracas

Rampgebied

COLOMBIA

[Illustratie op blz. 17]

Rubén Serrano, met de overblijfselen van zijn huis

[Illustraties op blz. 18]

1. In Caracas zamelden vrijwilligers hulpgoederen in

2, 3. De gemeente Maiquetía verwijderde een twee meter dikke laag gedroogde modder uit hun Koninkrijkszaal

4. Deze Getuigen verloren hun huizen en werkten toen als vrijwilligers om nieuwe te bouwen voor zichzelf en anderen

5. Een bijna voltooid huis in San Sebastien de los Reyes