Naar de galeien!
Naar de galeien!
Door een Ontwaakt!-medewerker in Frankrijk
WE KUNNEN het ons helemaal voorstellen: overal toeschouwers die niet willen missen hoe de nieuwe galei van de Franse koning de Middellandse-Zeehaven van Marseille verlaat. Het is een van de mooiste schepen die ooit de zeeën hebben bevaren. Fijn houtsnijwerk en overvloedige ornamenten van goud en parels sieren de achtersteven. De fijnste geborduurde kleden geven het dek een vorstelijke aanblik. Terwijl het ochtendlicht schittert op de barokke extravagantie overdenken sommigen met trots de reputatie van koning Lodewijk XIV als „de Zonnekoning”.
Tegen de zeventiende eeuw waren galeien nog slechts beperkt bruikbaar voor militaire doeleinden en toch besloot koning Lodewijk XIV het aantal van deze vaartuigen te vergroten tot veertig — de grootste galeivloot op de Middellandse Zee. Deskundigen schatten dat twintig ruimschoots in zijn behoeften zouden hebben voorzien. Wat was het doel van zo’n grote vloot?
Jean-Baptiste Colbert, adviseur van de koning, legde uit: „Er is geen macht die de grootheid van een vorst beter karakteriseert en hem meer faam onder buitenlanders geeft dan die der galeien.” De voornaamste reden voor Lodewijks galeien was dan ook prestige. Maar wat was de prijs voor dat prestige?
Neem eens het menselijk lijden. Opeengepakt op een scheepsdek van nog geen 45 meter lang en 9 meter breed zaten 450 roeiers. In deze krappe ruimte leefden en werkten ze maanden aaneen. Hun huid kreeg zweren van de zoute zeelucht en op hun lichaam hadden ze de littekens van regelmatige afranselingen. De helft van hen zou sterven in wat Franse historici Frankrijks „grootste rottingskuip van mannen” noemden.
Wat voor enkelen pracht en glorie betekende, betekende voor vele anderen ellende en de dood. Maar waar haalde de koning de vele duizenden roeiers vandaan om zijn veertig schepen te bemannen?
Roeiers vinden
In de Middeleeuwen waren galeiroeiers — of galeotti, zoals ze werden genoemd — vrije mannen en werd roeien als een eerzaam beroep beschouwd. Tegen de zeventiende eeuw was dat echter veranderd. Sommige roeiers, Turken genaamd, werden van het Osmaanse rijk gekocht. De meesten waren moslims,
maar sommigen waren orthodox. Ook werden krijgsgevangenen gebruikt.„Een van de afschuwelijkste en onzinnigste initiatieven ondernomen om de bemanning te ’versterken’ was ongetwijfeld het sturen van irokese krijgers naar de galeien van de Zonnekoning”, merken Franse historici op. Indianen gevangennemen bleek een fout te zijn. In 1689 moesten ze naar huis worden gestuurd nadat de irokese volken de vroege Franse kolonisten hadden bedreigd.
Maar voor de ambitieuze projecten van Lodewijk waren meer roeiers vereist. Colbert vond de oplossing. Hij stelde de magistraten ervan op de hoogte dat de koning wilde dat ze ’zoveel mogelijk misdadigers zouden veroordelen en dat zelfs de doodstraf omgezet zou worden tot straf op de galeien’. Misdadigers op deze manier gebruiken was niet nieuw. Zo’n twee eeuwen voordien waren gevangenen als galeislaaf gebruikt tijdens de oorlogen met Italië. Maar het aantal dat tijdens de regering van Lodewijk XIV en van diens achterkleinzoon Lodewijk XV naar de galeien werd gestuurd was ongekend. Tussen 1680 en 1748 werden ongeveer 60.000 mannen tot roeien veroordeeld. Wie waren deze galeislaven?
Wie waren de rekruten?
Hoogstens de helft van degenen die naar de galeien werden gestuurd bestond uit gewone misdadigers. Ze varieerden van moordenaars tot kruimeldieven. Ook smokkelaars werden op deze manier gestraft en die vormden soms een groot deel van de mannen aan de riemen.
Bovendien werden personen aan de zelfkant van de maatschappij gedwongen de galeien te bemannen. In 1666 schreef de officier die in Marseille de leiding over hen had: „Ik zou willen dat de beslissing genomen werd om de luiaards, de pelgrims, . . . de zigeuners en andere zwervers op te pakken en hele galeien met hen te vullen. . . . Dat zou de wereld bevrijden van het lastige uitschot.” Zo werden onder het voorwendsel van handhaving van de openbare orde zigeuners en paupers gerekruteerd. En in 1660 werden zelfs Poolse pelgrims die in Frankrijk een heiligdom bezochten tot dienst op de galeien gedwongen!
Nog een bron van mankracht vormden deserteurs uit het leger, die na hun gevangenneming levenslang kregen op de galeien. De neus en oren van deze weglopers werden verminkt, hun wangen werden met de Franse lelie gebrandmerkt en hun hoofd werd kaalgeschoren. Tijdens de talloze oorlogen van Lodewijk XIV van 1685 tot 1715 werden ongeveer 17.000 deserteurs naar de galeien gestuurd. Wat wachtte deze mannen?
Hun lijden
De kwelling van de galeiroeiers begon eigenlijk al voordat ze naar zee gingen. Ze verbleven eerst tot wel zes maanden in tijdelijke gevangenissen voordat ze met honderden anderen geketend naar Marseille werden gedreven. Voor sommigen, zoals degenen die uit Bretagne of uit Parijs kwamen, was deze gedwongen mars een 500 kilometer lange nachtmerrie die meer dan een maand duurde. Een tijdgenoot noemde het „de zwaarste straf voor de gevangenen”. Velen stierven onderweg.
Het was echter niet alleen de lengte van de reis of het schrale rantsoen dat hun het leven kostte. De gevangenen werden door de bewakers ernstig mishandeld. Afstraffingen en gebrek aan voedsel en slaap eisten een zware tol. Bovendien toonden de mensen langs de route weinig medelijden met de mannen die ze geregeld door het Franse land zagen trekken. In antwoord op zijn smeekbede om water zouden plaatselijke vrouwen tot een van de gevangenen hebben gezegd: „Loop, loop! Waar je heen gaat zul je volop water hebben!”
De helft overleefde het niet
Veel van de veroordeelden hadden nog nooit de zee gezien, laat staan de galeien. De aankomst in de haven van Marseille was dan ook een schokkende kennismaking met wat hun wachtte. De gevangenen werden op een lege galei samengedreven en geïnspecteerd, zoals een van hen schreef, als „op de markt gekochte koeien”. Persoonlijke gegevens werden genoteerd en de gevangenen werden nummers in het galeisysteem. „Toetreding tot het gezelschap van galeiroeiers veroorzaakte ongetwijfeld extreme verwarring en was een grote psychologische en lichamelijke schok”, aldus een historicus. Maar er wachtte hun een nog ergere behandeling.
Vijf mannen leefden en roeiden, aan hun banken gekluisterd, maanden achtereen in een ruimte van slechts 2,30 meter bij 1,25 meter. Elke roeier had dus nog geen halve meter om te zitten. De ruimte was zo beperkt dat de mannen niet eens hun armen konden buigen bij het trekken aan de riemen, die elk minstens twaalf meter lang waren en meer dan 130 kilo wogen. Uren achtereen roeien was slopend werk dat de spieren van de roeiers scheurde en hun kracht en uithoudingsvermogen zwaar op de proef stelde. Het was „vergelijkbaar met de moeilijkste taken die in een tropisch klimaat worden uitgevoerd”, legt een historicus uit.
De galeien waren laag en de roeiers bevonden zich slechts ongeveer een meter boven de waterlijn. Daardoor waren ze voortdurend kletsnat, roeiden ze vaak met hun voeten in het water en werd hun huid opgevreten door de zoute lucht. De voedselrantsoenen waren schamel. „Gevangenen hadden er alles voor over om te overleven”, merkt een historicus op. Ontsnappen was bijna uitgesloten. De premie die op het hoofd van ontsnapte gevangenen stond, zette plaatselijke boeren ertoe aan mee te doen aan de jacht op degenen die probeerden te ontkomen. Slechts een op de honderd was succesvol.
Veroordelingen werden zelden gerespecteerd. Zo kon een roeier die tot een paar jaar veroordeeld was zo’n 25 jaar later nog steeds aan de riemen zitten. Ongeveer een derde van de mannen stierf binnen drie jaar. Globaal genomen overleefde de helft van de roeiers het niet. Het sterftecijfer lag net zo hoog onder de roeiers aan land als op zee. Tijdens de winter van 1709/1710 stierf een derde van hen wegens honger en het extreme weer. Het is tragisch dat sommigen alleen wegens hun geloof naar de galeien waren gestuurd.
Veroordeeld wegens hun geloof
In 1685 herriep koning Lodewijk XIV het Edict van Nantes en werd in Frankrijk het protestantisme verboden. * Ongeveer 1500 protestanten werden tot de galeien veroordeeld omdat ze weigerden zich tot het katholicisme te bekeren of probeerden het land uit te vluchten. Het aldus straffen van „ketters” was in 1545 uitgeprobeerd, toen op last van koning Frans I in één week 600 waldenzen * naar de galeien werden gestuurd. Onder Lodewijk XIV, de zogenaamd zeer christelijke koning, kreeg de vervolging nieuwe dimensies.
Waarom werden protestanten naar de galeien gestuurd? Een beambte van de koning gaf de reden: „Er is geen andere manier om de ketters terug te brengen dan met dwang.” Een historicus zegt verder: „De koning hoopte dat zodra ze de ’galeilucht’ inademden, de meeste veroordeelde protestanten de religie waarvoor ze zo veel offers hadden gebracht, zouden opgeven.” De meesten weigerden echter hun geloof te verloochenen om vrijgelaten te worden. Als gevolg daarvan werden ze vaak onderworpen aan afschuwelijke openbare bestraffingen op aandrang van de vlootaalmoezeniers. Sommigen stierven, anderen droegen de rest van hun leven de littekens.
Ondanks dit wrede geweld waren de protestanten
actief om anderen over hun geloof te vertellen. Als resultaat daarvan werden sommigen, met inbegrip van minstens één vlootaalmoezenier, protestant. Degenen die als het gevaarlijkst werden beschouwd, de ontwikkelde protestanten, werden van de schepen gehaald en in kerkers gegooid om te sterven. Maar dit weerhield de protestantse galeiroeiers er niet van elkaar te helpen — ze organiseerden zelfs leesklassen voor hun broeders die niet konden lezen.De veroordeelden hielden in gedachte waarom ze werden vervolgd. „Hoe meer ik lijd, hoe meer ik de waarheid die me doet lijden, liefheb”, schreef de protestant Pierre Serres. Veel landen namen met ontzetting kennis van de religieuze vervolging in Frankrijk. In 1713 drong koningin Anna van Engeland met succes aan op de vrijlating van velen die veroordeeld waren. Ironisch genoeg werden protestanten die eerder Frankrijk niet mochten verlaten, nu gedeporteerd.
Het einde van de galeien
Uiteindelijk raakten de galeien in de vergetelheid, als slachtoffer van nieuwe ontwikkelingen in de marine en door gebrek aan geld. De financiële problemen van koning Lodewijk XIV leidden tot inkrimpingen. In 1720 waren er nog maar vijftien schepen over en hun activiteit werd aanzienlijk beperkt. De galeiroeiers bleven het grootste deel van de tijd in Marseille waar ze deel gingen uitmaken van de plaatselijke economie door in de nabijgelegen zeepfabrieken te werken of door de kleren te verkopen die ze breiden. Ten slotte werd in 1748 een wet aangenomen die in feite de doodsklok luidde over de galeien.
De Fransen blijven zich pijnlijk bewust van de galeien. Wanneer ze met tegenspoed worden geconfronteerd, roepen Franse mensen vaak uit: „Quelle galère!”, of letterlijk in het Nederlands: „Wat een galei!” Veel van wat we weten over het leven op de galeien danken we aan persoonlijke verslagen geschreven door protestantse roeiers. Ondanks flagrante religieuze discriminatie vormden ze een organisatie voor onderlinge hulp en morele steun. Volharding en hoop waren belangrijk voor hun overleving en een compromis was uitgesloten.
Het is interessant dat, zelfs als rekening wordt gehouden met de toenmalige religieuze onverdraagzaamheid, historici er hun verbazing over hebben uitgesproken dat rechters „zonder een spier te vertrekken” bereid waren „toe te zien op de naleving van een wetgeving die eerlijke, loyale onderdanen en de zwaarste criminelen gelijke status gaf”.
De nagedachtenis aan de galeislaven blijft dan ook een krachtig getuigenis van het verschrikkelijke onrecht dat mensen hun medemensen hebben aangedaan. Inderdaad, ’de ene mens heeft over de andere mens geheerst tot diens nadeel’ (Prediker 8:9). Gelukkig is de tijd heel nabij dat Gods aangestelde Regeerder, Jezus Christus, ’de arme die om hulp schreeuwt, zal bevrijden, ook de ellendige en al wie geen helper heeft’. — Psalm 72:12-14.
[Voetnoten]
^ ¶25 Zie De Wachttoren van 15 augustus 1998, blz. 25-29.
^ ¶25 Zie De Wachttoren van 1 november 1981, blz. 11-15.
[Illustratie op blz. 13]
Er werd geroeid onder erbarmelijke omstandigheden
[Verantwoording]
© Musée de la Marine, Paris
[Illustratie op blz. 15]
Het Franse opschrift boven deze afbeelding luidt: „Zekere en eerlijke middelen om ketters terug te brengen tot het katholieke geloof.” De afbeelding dateert uit 1686
[Illustratieverantwoording op blz. 12]
Pages 2, 12, and 15: © Cliché Bibliothèque nationale de France, Paris